Hippie girls en working girls
In La Paz moet ik een dag wachten op de boot die me naar Los Mochis zal brengen op het vasteland van Mexico, een tocht die de hele nacht in beslag neemt. La Paz is voor Baja California een grote stad en gezegend met een internetcafé. Naast de berichten van vrienden en vriendinnen die zich in deze maanden over de hele wereld hebben verspreid, tref ik in mijn mailbox een bericht van Fatiha aan. De enige van mijn Querétareense vrienden met wie ik e-mailadressen heb uitgewisseld; de enige, ook, die beschikt over een computer.
De verloren dochter is weer thuis, schrijft ze. Ze is een maand in Chiapas gebleven en heeft daar colleges communicatiewetenschap gevolgd. Maar ook deze studie beviel haar niet. Gedesillusioneerd keerde ze terug naar Querétaro. Haar ouders waren dolblij dat ze weer terug was, zo blij dat ze besloten het eisenpakket van hun dochter in te willigen. Nu woont ze in een appartement in het centrum en studeert ze aan het conservatorium. Voor operazangeres, zoals altijd haar droom was. Ze volgt bijvakken gitaar en componeren. Verder is in Querétaro alles bij het oude gebleven. Nog steeds worden de avonden aan het begin van 16 de Septiembre doorgebracht. Ook Mario is daar teruggekeerd, vertelt ze. Meer informatie laat ze niet los.
“Mijn haar draag ik nu in stekeltjes,” sluit Fatiha af, “maar binnenkort scheer ik het weer af hoor, maak je geen zorgen!”
Ik tik terug dat ik blij ben te weten dat het goed met haar gaat en dat ik nog steeds geniet van haar land. Dat ze Mario mag zeggen dat ik zijn ketting nog elke dag draag. Een adequatere bewoording heb ik even niet paraat.
Op het strandje aan de baai van de stad zit ik het een en ander te overdenken als een zwart met wit gevlekte hond kwispelend op me afkomt rennen. Het beest ziet er potsierlijk uit door het rieten hoedje dat zijn baas hem heeft opgezet. Zelf draagt hij er ook een. De grijze Amerikaan in korte broek komt lachend op me aflopen door het zand.
“Dat is Peso,” zegt hij. “Ik ga elke dag een stukje met hem zeilen op mijn catamaran. Heb je zin om mee te gaan?”
Ik twijfel. Zeilen. Dat woord roept beelden op van het vloekend ontwijken van zwiepende fokken en gieken op de Friese wateren.
Zeilen voor de kust van La Paz, daarentegen, blijkt even later een zeer ontspannende bezigheid. We dobberen rustig rond tussen de pelikanen en kijk, daar in de verte springen een paar dolfijnen uit het water! Kenny heeft zijn catamaran zelf gemaakt van oude onderdelen die hij in de loop der jaren verzamelde en hem blauw en rood geverfd. Nu neemt hij er jonge mensen mee uit varen. “Wat bier en wat wiet erbij en ik ben gelukkig,” glimlacht hij.
Ik geef hem een jaar of zestig. Hij is opgegroeid in Cuba, de Verenigde Staten, Canada en Mexico, van stiefouders naar gastgezin geslingerd en nooit naar school geweest. Als visser verdiende hij de kost. Nu woont hij alweer een paar jaar in La Paz. Kenny is artiest.
“Ik maak kunstwerken van wat de zee mij geeft: schelpen, zeesterren, zeepaardjes. Maar dichten doe ik ook,” zegt hij. Uit het blote hoofd citeert hij zijn gedicht ‘Survivor of a Storm’: “You’re a survivor of a storm / On winds and water we depend / Although some time stormy / Take time knowing nature / there’s no better time to spend / Time’s a vessel.”
Hij houdt het roer in handen en kijkt tussen de zinnen door naar mijn reactie. Ik knik bemoedigend.
Hij gaat verder: “ Time to build life anew / Time to ease the pain / Time enjoying life’s rainbows / That often follow the rain / Time to pray to your spirit above / There’s no treasure as pure as love / It inspired this poem to help you pull through / For lam a survivor of a few.”
∗
Het dichten levert hem financieel in elk geval niet veel op, want ik begrijp dat ik geacht word zijn middageten te betalen in ruil voor het pleziervaartje. Dat is niet erg; ik kan wel om hem lachen. Hij is in ieder geval in niets te vergelijken met zijn landgenoten in Mulegé. Nadat we de taco’s met mariscos, zeevruchten, verorberd hebben, nodigt Kenny me uit om naar zijn kamer te komen. Op straat wordt hij overal herkend, of liever gezegd: Peso wordt overal herkend. Op bevel gaat hij zitten en geeft pootjes aan het winkelpersoneel dat uitloopt om hem te zien, de fameuze hond met hoed.
Kenny woont in een klein appartement. Sinaasappelkistjes dienen als nacht- en boekenkast. De muur hangt vol met door de jaren heen verzamelde brieven en foto’s van bruinverbrande en schaars geklede meisjes die gewillig op de voorplecht van Kenny’s catamaran poseren. “Hippiegirls,” verduidelijkt hij.
In het midden van de kamer staat een groot bed met een klamboe. Het is omringd met troep: een hoop kleren, zijn kunstwerken, plakboeken. Kenny haalt er een te voorschijn en toont me de krantenknipsels die erin zijn geplakt. “Analfabeet blijkt dichter’ koppen ze, en ‘Dichter beroemd met zijn hond.” Peso en Kenny staan gebroederlijk naast elkaar op de foto’s in diverse kranten van Baja California, en in een enkel Amerikaans regionaal blaadje.
“Pas op mijn veertigste heb ik leren lezen en schrijven,” legt Kenny uit. “Dat maakt mijn geval zo bijzonder dat ze me wilden interviewen.”
Mijn oog valt op een beduimeld boek met de titel The Films of Errol Flynn. Kenny’s borst zwelt van trots.
“Pas een jaar geleden ben ik erachter gekomen wie mijn echte vader was,” zegt hij. “Een lang verhaal. Ik zat vast in de Verenigde Staten. In die gevangenis was ik beland omdat ik een paar kerels op hun bek had geslagen die met kinderen gerotzooid hadden. Dan moet je net mij hebben! Later gaven ze mij natuurlijk gelijk,” voegt hij er snel aan toe, “het probleem was dat ik in de gevangenis maar weinig persoonlijke gegevens op kon geven omdat ik niet wist waar ik geboren was en wie mijn vader was. Via een halfbroer van me, die ze hadden opgespoord – vraag me niet hoe – hoorde ik het na al die jaren: ik was een onwettig kind van Errol Flynn.” Hij wijst op de zwart-wit foto’s. Flynn, met een dun snorretje, wordt geflankeerd door Mariene Dietrich en nog een paar diva’s die ik niet zo snel herken. “Hij heeft in meer films gespeeld dan welke acteur ook van zijn generatie. Alleen zijn ze niet allemaal uitgekomen. Een Joodse schrijver had een boek geschreven waarin hij beweerde dat mijn vader een nazi-spion was. Onzin,” wuift hij met zijn hand, “mijn vader was alleen controversieel. Hij was zijn tijd vooruit. Eind jaren twintig, begin dertig schreef hij over drugs: ik heb zus geprobeerd, ik heb zo gedaan. Dat kon niet in die tijd. En dus belandde hij op een zwarte lijst. In 1959 is hij overleden. Ik was toen 21. Ik heb hem nooit gekend,” besluit hij. Hij neemt een trek van zijn hasjpijpje en inhaleert diep.
Dan wordt er op de deur geklopt. Er komt een jonge Mexicaanse vrouw binnen. Te dik bepoederd en de lippen knalrood gestift, waardoor haar lelijke gebit nog duidelijker uitkomt, maar achtentwintig jaar en Kenny’s vriendin. Niet dat ze veel communiceren: zij spreekt geen Engels en hij nauwelijks Spaans.
“Maar voor wat wij hebben hindert dat niet,” zegt Kenny, en geeft me een vette knipoog. “Ik wil haar aan een baantje in de vs helpen, zodat ze daar een gelukkig bestaan kan opbouwen, nietwaar Clarisa?” Clarisa zit er schaapachtig bij te lachen.
“Nu ga ik proberen voor haar een visum te regelen via mijn zoon in Florida.”
Ik moet maar eens opstappen. Kenny drukt me op het hart dat ik altijd welkom ben in La Paz. Dat moet ik vooral ook aan andere reizigers vertellen, die ik onderweg tegenkom. De man van de hond met de hoed, gemakkelijk te onthouden.
Ik sluit de deur achter me. Op straat denk ik aan Clarisa. Jimmy had een naam voor haar soort: working girls.