Vrouwen willen ook wel eens een verzetje
De weg schokt en slingert. Ik kan maar met moeite mijn evenwicht bewaren in de achterbak van de pick-up die mij naar Tabucahui zal voeren. Tabucahui is het dorp van Kikey, Felicia en Diana. Ze hebben me uitgenodigd om bij hen te logeren tot de trein weer langskomt, over drie dagen. Want die treinreis door de bergen, daar had ik de oversteek vanuit Baja California naar Sinaloa op het vasteland voor gemaakt. Ik geeuw. Het is laat in de middag, ik voel de druppels van de eerste bui van die dag.
∗
Eerder die ochtend, half-acht: met zo’n vijftig anderen zit ik op het station van het dorpje El Fuerte, een paar uur landinwaarts van de havenstad Los Mochis, te wachten. Eerst op het perron, en wanneer de zon hoger staat tussen de rails, in de schaduw van een andere trein. Na twee uur wachten komt de trein eindelijk in zicht, iedereen staat moeizaam op. Maar de trein passeert ons in volle vaart. Hij is vol, El Fuerte heeft pech gehad. Gelaten keert iedereen huiswaarts. Gisteren en eergisteren stonden ze er ook al tevergeefs, hoor ik een paar zwaarbepakte mannen met witte hoeden zeggen. Over een paar dagen zullen ze het weer proberen.
Maar ik heb El Fuerte intussen wel gezien. Eén ander plaatsje is behalve met de trein ook met de bus bereikbaar: Loreto.
In de bus waarschuwt de bijrijder me voor de omgeving van Loreto. “Een hoop pistoleros,” zegt hij, terwijl hij een denkbeeldig schot in de lucht lost. “Je hebt zeker geld bij je?”
“Ehh…nou, ja, wel wat.”
“Dan moet je helemaal uitkijken.”
Het is even stil. Maar na vijf minuten pakt hij de draad weer op. “Ze kunnen je ook verkrachten,” zegt hij, op mijn lichaam wijzend. De vrouw in de stoel voor hem knikt geestdriftigmee. “En nu op zaterdag…” De bijrijder schijnt er een satanisch genoegen in te scheppen om mij de stuipen op het lijf te jagen. “Dan hebben ze gedronken…nou, dan weet je helemaal wel hoe laat het is.”
Nu mengt een oud mannetje op de voorste rij zich in de discussie. “Ze kan bij Juan Valenzuela terecht, dat is een goede man,” zegt hij.
De bus stopt op een hobbelige zandweg. Ik steek de spoorlijn over. Grote en kleine sprinkhanen schieten voor mijn voeten alle kanten op. Een bord geeft aan: Loreto, 12 families, 48 inwoners. Ik zie precies twee blokken huizen.
Juan Valenzuela blijkt een man met een stoppelbaard en pretlichtjes in zijn ogen. Hij draagt een wit hemd met zwarte vlekken. Ja hoor, ik mag de nacht wel bij hem en zijn vrouw Maria in huis doorbrengen. Ik zet mijn spullen in een slaapkamer neer.
Weer buiten ontmoet ik drie vrouwen, wier leeftijd en verhouding tot elkaar ik niet meteen kan inschatten. Ze zitten op het bankje voor Juans huis en nemen me nieuwsgierig op.
De tweedeklas trein? Nee, die is hier al een paar dagen niet gestopt, zeggen ze. Voor de volgende gaat, moet ik tot dinsdag wachten. Maar niet getreurd; ik mag best met hen mee naar hun rancho, het kleine dorp even verderop. Dan kan ik bij hen overnachten, het dorp en de omgeving bekijken, en op dinsdag terugkomen naar Loreto om alsnog de trein te pakken.
∗
Mijn nieuwe vriendinnen Kikey, Felicia en Diana zijn respectievelijk dertig, tweeëntwintig en veertien jaar oud. Ondanks hun leeftijdsverschillen zijn ze hecht bevriend. “We doen het zo,” regelt Kikey, “je slaapt één nacht bij mij, één nacht bij Diana en één nacht bij Felicia. En met eten wisselen we ook elke dag.”
Op de veranda van het rood met wit geschilderde huis van Diana word ik in een schommelstoel gezet. Buitenlanders komen vrijwel nooit in Tabucahui, dat zo’n driehonderd inwoners telt. Prompt komt dan ook het hele dorp uitlopen om mij te bekijken, van baby’s en peuters tot oude omaatjes. Ook de dorpsgek ontbreekt niet: een klein mannetje met scheve tanden die zijn twee woorden Engels op mij uitprobeert: “Hello, bye bye/’De omstanders komen niet meer bij. Hikkend stoten ze elkaar aan. De man heeft al snel door dat hij succes heeft en nu is het ‘bello, bye bye” helemaal niet meer van de lucht.
Ondertussen blijft Kikey aan iedereen die het maar horen wil vertellen van de ontdekking waar zij patent op heeft. Met verve neemt zij de rol van woordvoerster op zich. Blijkbaar is die toch niet alleen voorbehouden aan vriendjes.
“Ja, en toen kwam ze daar gewoon aanlopen, bij Juan Valenzuela. De bus had haar afgezet. En toen hebben we haar hier mee naartoe genomen.”
Haar verhaal oogst alom bewondering. Dat ik de trofee ben die met gepaste trots aan iedereen wordt getoond, doet me goed. Niet omdat ik zo geniet van de schaamteloze keurende blikken, of van de kreetjes die worden geslaakt: “Kijk haar ogen!” Maar meer omdat ik me nu niet langer zorgen hoef te maken over de vraag of het ethisch wel verantwoord is om naar een land te gaan en daar ‘de mensen’ te observeren, puur en alleen omdat ze anders zijn dan ik. Weg postkolonialistisch schuldgevoel, ik ben een net zo exotische bezienswaardigheid voor hen als zij voor mij.
∗
Wanneer we ‘s-avonds rond de tafel zitten is de kring van toeschouwers uitgedund tot mijn drie vriendinnen van bij de spoorweg en Diana’s moeder. Ik vraag naar iets dat mij aan het dorp is opgevallen: op Hello, bye bye na zag ik hier nauwelijks mannen. Waar zijn de vader van Diana, de man van Kikey, en alle andere mannen ouder dan achttien jaar?
“In Phoenix, al otro lado,” luidt het antwoord. “Om geld te verdienen.” Daar zijn de drie woorden voor die utopische wereld weer: al otro lado. Diana’s vader is al langer dan een jaar weg, zucht Carmen, haar moeder. In haar T-shirt en spijkerbroek ziet ze er stoer uit. Zij is achtergebleven om voor de kinderen te zorgen. En voor het land, niet te vergeten. Ze verbouwen pinda’s, bonen, maïs en conjoli, waar olie van gemaakt wordt.
“Meegaan is te gevaarlijk met de kinderen erbij,” legt Kikey uit. Want geen van Tabucahui’s mannen heeft een verblijfsvergunning in de Verenigde Staten. Met behulp van coyotes steken ze de grens over. Die rekenen zes- à achthonderd dollar, afhankelijk van hoe ver ze hun klanten wegbrengen. Het is drie nachten lopen door de woestijn naar Phoenix. Daar kunnen de mannen terecht bij familieleden en vroegere buren. Tabucahui heeft zo zijn eigen door mannen bevolkte spiegelbeeld in een achterbuurt van een grote stad in Arizona.
Alleen Felicia heeft de oversteek ook zelf gewaagd, een jaar geleden. Je ziet aan haar af dat ze het plattelandsdorp ontgroeid is. Ze draagt een tuinbroek van spijkerstof met korte pijpen om haar forse lijf, met grote sportschoenen eronder en een flinke laag make-up. Chicano-stijl, weet ik nog van Jimmy.
Toen Felicia bezig was met het laatste jaar van haar rechtenstudie in Los Mochis, besloot ze naar Arizona te vertrekken, op zoek naar het grote geld. “Een vergissing,” zegt ze nu over haar afgebroken studie. Maar over Phoenix is ze positief. “Daar kun je alles krijgen wat je hartje begeert. Je werkt en huurt een appartement met alles erop en eraan, airconditioning, ijskast, gordijnen. En dan houd je nog genoeg geld over om naar huis te sturen!” Met behulp van een bevriende coyote was ze gratis overgestoken. In Phoenix logeerde ze bij haar zusje en haar echtgenoot. Al snel kreeg Felicia er ook een vriendje. Belangrijk detail: mét verblijfsvergunning. Nu zij een tijdje in Mexico is voor een dure tandartsbehandeling stuurt hij haar dollars. Zaterdag gaat ze weer terug. Een rechtenstudente, aan de slag als schoonmaakster.
“Ja meid, jij kunt doen wat je wilt,” zeggen Carmen en Kikey. “Jij kunt uitgaan, dansen, drinken, alles. Jij hebt geen kinderen. Maar wij, wij zitten aan huis vast. En onze mannen? Misschien gaan die ook wel uit, dansen en drinken die ook wel.”
Toch weten zowel Kikey als Carmen dat dit de enige manier is om te overleven. Zonder de dollars die hun echtgenoten elke twee weken opsturen zouden ze het niet redden. Carmens man verdient in de vs zeven dollar per uur. Dat verdient hij hier soms nog niet in een dag.
Felicia en Kikey gaan naar huis. Ik slaap naast Diana in een tweepersoonsbed. Ze zet een bandje op. “Mijn favoriete muziek,” zegt ze. Het geluid mag niet te hard. Een paar dagen geleden is een man in het dorp overleden en uit respect voor de weduwe spelen de mensen nu negen dagen geen luide muziek in het dorp. Uit de boxen klinken de grootste successen van 2 Unlimited. Zozo, denk ik, ze moesten eens weten waar ze terechtgekomen zijn.
Diana’s jongere broertjes en zusjes slapen met hun moeder naast elkaar in de aangrenzende kamer. “De deur doe ik altijd op slot,” zegt stoere Carmen voordat we gaan slapen. “Niet dat er ooit iets is gebeurd, maar zo zonder man in huis…Ik ben wel eens bang.”
Voordat ik in slaap val, bedenk ik dat dit een van de weinige keren is dat ik met Mexicaanse vrouwen in contact kom. Typisch dat dat in een omgeving is waar de mannen ontbreken. En toch, in tegenstelling tot de bruutheid waar ik niet alleen door de bijrijder in de bus maar ook door anderen op gewezen werd – zo zouden de mannen in Sinaloa meisjes kidnappen om een huwelijk te forceren – ervaar ik de noorderlingen als veel geëmancipeerder dan de mannen in het midden van het land. “ Tetitas” heb ik ze nog niet horen roepen. En bij mezelf bespeur ik niet langer de drang tot provoceren.
∗
De volgende dag loop ik met Diana naar de winkel. De enige winkel in het dorp heeft tegelijkertijd de functie van bank. Alle boodschappen worden op krediet gekocht. Dat wordt alleen verschaft aan de families die over een stuk land beschikken. Zo is de eigenares van de winkel altijd verzekerd van een onderpand. De dollars vanuit Phoenix gaan direct door naar haar.
Daarnaast blijkt de winkel ook de telefooncentrale van Tabucahui. Net wanneer we weglopen, wordt Diana teruggeroepen: haar vader belt vanuit de vs. Het gaat goed met hem, vertelt Diana als we op weg zijn naar het huis van Kikey, hij werkt nog steeds als tuinsproeier. Pablo, de man van Kikey, zit echter al vier dagen zonder werk nu zijn zaaiklus is afgelopen.
Kikey kijkt bezorgd wanneer we haar dit nieuws brengen. Ze heeft het al zo moeilijk om rond te komen.
In de zwartgeblakerde keuken van hout en golfplaat die tegen het stenen huis is aangebouwd, staat ze tortilla’s te maken. “Je vindt het toch niet erg als ik kijk?” vraag ik.
Ze lacht haar vergulde tanden bloot. “Nee hoor. Vind je het zo bijzonder dan? Waar jij vandaan komt, daar maken ze toch zeker ook tortilla’s?”
Dit werk doet Kikey drie keer per dag. Van de tot kleine pannenkoeken platgedrukte balletjes maïs bakt ze tortilla’s op de comaL, een platte schaal op het vuur. Een vakvrouw in de keuken. Ze staat er al meer dan tien jaar, getrouwd op haar negentiende met een man die achttien jaar ouder is dan zij. Als kind woonde ze drie huizen verderop. In dit huis woont ze met haar kinderen van elf, negen en één jaar, haar zwager en haar schoonmoeder. De laatste zit gerimpeld in haar nachtjapon in een hoekje van de keuken. Hello, bye bye komt ook geregeld buurten; hij is Kikey’s broer. Kikey zorgt voor hen allemaal. Zelf heeft ze alleen op de lagere school gezeten. Maar haar kinderen wil ze graag laten studeren, vertelt ze. In de afwezigheid van haar man is het aan haar om dit soort belangrijke beslissingen te nemen.
“Hoe laat is het nu in Nederland?” vraagt haar zoontje van elf wanneer we aan tafel zitten. Hij kijkt pienter uit zijn ogen. Ik reken uit: “Een uur of tien ‘s-avonds.”
Kikey gelooft haar oren niet: “Hoe kan dat nou?”
“Dat komt,” begint haar zoontje, “omdat de zon stilstaat en de aarde ronddraait, wist je dat niet?”
“Ach, wat een onzin.” Kikey is bijna verontwaardigd. “Als de aarde rond zou draaien zouden we dat toch merken?”
Kiko, de zwager van Kikey zit ook aan tafel. Hij is een van de weinige achtergebleven mannen in Tabucahui. Met zijn snor en zijn hoed, die hij voor het eten heeft afgezet, lijkt hij sprekend op de oudste broer van de Daltons. Tot nu toe heeft hij gezwegen. Nu vraagt hij: “Nederland, waar ligt dat dan?”
“In Europa,” antwoord ik.
“Jaja, in de buurt van Japan is dat, niet?”
“Nou, niet helemaal…”
“Bij Australië dan?” is zijn tweede poging.
∗
Als Kiko de volgende morgen de koeien staat te melken zijn de rollen omgekeerd. Ik vuur mijn vragen op hem af. Hoe vaak bevalt een koe van een kalf? Hoe oud wordt zo’n beest? Hoeveel melk geven ze gemiddeld? En waarom heb ik deze vragen nooit in Nederland aan een boer gesteld, denk ik er achteraan.
“In het hele dorp zijn er drie families met een stier,” vertelt Kiko. “Je moet goed uitkijken welke stier je met welke koe laat fokken. Om het geslacht sterk te houden kun je een stier niet zijn eigen dochter laten bevruchten.” Dat lijkt me een mooie metafoor voor de huwelijksmarkt in het dorp met zijn tachtig families.
∗
Felicia bevestigt mijn vermoeden. Het is mijn tweede nacht in Tabucahui, vannacht ben ik bij haar ingedeeld. We zitten op de rand van haar bed in een kleine kamer die volstaat met dozen. Kleren, fotoalbums en boeken puilen er aan alle kanten uit.
“Iedereen is hier familie van elkaar. Maar wat erger is: iedereen weet alles van elkaar. Mij vinden ze allemaal een hoer, alleen maar omdat ik uitga. Maar dat betekent niet dat ik met iedereen de koffer induik, oh nee! Dat doe ik niet vanwege mijn godsdienst.” Ze toont me het gouden kruisje om haar hals. “Moet je je voorstellen, ik was pas negentien toen ik voor het eerst met een man naar bed ging. Maar als de mensen hier denken dat je geen maagd meer bent, dan ben je het al niet meer, bij wijze van spreken. Mensen zoals ik, die open en vrolijk zijn en af en toe eens flirten, krijgen de volle laag. Maar mij kan het niets schelen hoor,” haast ze zich eraan toe te voegen, “want wat ze ook zeggen van wat ik allemaal doe of zou doen, wie is degene die uiteindelijk de meeste lol heeft? Juist, dat ben ik, en niemand anders!”
“Het is hier zo ouderwets. Meisjes moeten maagd blijven tot ze trouwen, op hun negentiende, twintigste. En als er eens wat gebeurt, dan gaat het allemaal stiekem. Terwijl jongens mogen doen wat ze willen! En met wie denk je dat die het doen?” Hoewel niemand ons kan horen praat ze zachter wanneer ze zegt: “Zag je die vrouw die net bij Kikey was, Isabel?” Ik herinner me een dikke, lelijke vrouw met twee verbazend mooie kinderen. “Die heeft twee kinderen van verschillende vaders. Ze is gescheiden en doet het met iedereen. Zolang ze maar betalen.”
“Echt?”
“O ja, en zij is niet de enige. Ook zonder betaling gebeurt er een hoop, hoor. Wat denk je, in dit dorp zijn niet zoveel mannen over. Die zitten allemaal in Phoenix. Er wordt misschien niet over gepraat, maar de vrouwen willen ook wel eens een verzetje.”
∗
Na drie dagen verlaat ik Tabucahui. Juan Valenzuela komt me ophalen in zijn auto: morgenochtend vertrekt de trein naar Creel, de bergen in. Ik neem afscheid van Kikey van de tortilla’s, Diana van 2 Unlimited, Felicia van de roddels en alle anderen die om de auto zijn samengedromd. Zwaaiend vanaf de achterbank zie ik ze steeds kleiner worden, de vrouwen van Tabucahui. Nog lang klinkt het afscheid van Kikey’s broer na in mijn oren: “Hello, bye bye!”