Vrijwilligers?

In de zuidwesthoek van het Okeechobee-meer in Florida ligt een smal eilandje waar duizenden witte reigers wonen. Ze vlogen massaal en luid klapwiekend op toen we erlangs zeilden. Het leek alsof er een grote stoomwolk oprees. De reigers vlogen in een wijde bocht om ons heen. Als je mystiek was aangelegd zou je bijna zeggen dat ze ons welkom heetten.

We gingen voor anker in een vaart die door een wal van mangroven en kleine dennenbomen was afgeschermd van het open water van het meer. Stil, vlak en eindeloos moerasland omringde ons. We hoorden alleen krekels, kikkers en een stel gieren die ruziemaakten in de toppen van de dennen. Het water was ondiep en grijsbruin. Vissen op muggenjacht braken door de oppervlakte en onder de mangroven lagen twee alligators.

We hadden al eerder alligators gezien, in St. Augustine aan de oostkust van Florida. St. Augustine is in 1565 door de Spanjaarden gesticht en heeft een mooie haven. Het is ook een toeristische trekpleister met een gerestaureerd fort, een openluchtmuseum en een alligatorpark. Het park bestaat uit een grote kuil waar je vanaf een balustrade in kunt kijken. In de kuil wonen honderden alligators (Meer dan duizend! schreeuwt de brochure). Ze doen helemaal niets. Ze liggen duf in het zand, tot het etenstijd is. Dan komt de directeur van het park, die om de stemming erin te brengen een stoer safaripak heeft aangetrokken, met een kruiwagen vol dode muskusratten. Hij vertelt eerst schijnheilig dat de ratten in Louisiana gevangen worden omdat ze grote schade toebrengen aan de dijken. Dan gooit hij ze een voor een in de kuil. De snelheid, kracht en precisie waarmee de alligators opspringen en de ratten grijpen is adembenemend. Je hoort hun kaken dichtklappen. Ze schrokken de ratten, die even groot zijn als volwassen katers, in één hap op, maar krijgen zelf ook hun bekomst. Zodra ze groot genoeg zijn worden ze tot schoenen en handtassen verknipt.

Wij lagen vredig voor anker bij het Okeechobee-meer. Je zag daar vleermuizen bij zonsondergang en’s nachts niets dan sterren en twee uilen waren gewikkeld in een weemoedige conversatie.

De kinderen stonden voor dag en dauw op.

‘De alligators zijn er nog steeds!’ riep Nico uitgelaten.

‘De achterste is veel kleiner,’ zei Jana. ‘Het is vast een moeder met een baby.’ Ze was toen pas elf.

We maakten de boot klaar om te vertrekken. We wilden door-varen naar Fort Myers. De kinderen gingen naar het voordek om het anker te lichten. Ik startte de motor.

‘Vooruit maar,’ riep ik.

‘Het anker zit vast,’ riep Nico over zijn schouder.

Dat was ons eerder overkomen, dus we deden wat je in zo’n geval doet: tros om een lier en trekken tot de boeg omlaag wijst, langzaam over het anker heen varen om het om te kiepen, links eromheen varen, terug en rechtsom. Het anker zat echt vast. Dat hadden we ook al eerder meegemaakt. Boomstronken, oude kabels, er ligt van alles onder water. In zo’n geval gaat iemand met duikbril op onderzoek.

‘Vrijwilligers?’ riep ik opgewekt.

Het water was troebel, maar nog geen drie meter diep.

‘Geen vrijwilligers?’

‘Eh, daar liggen twee alligators,’ zei Nico. ‘Vlakbij.’

‘Die doen niets. Die slapen nog.’

‘Het is een vrouwtje met een baby,’ zei Jana stellig. ‘En als vrouwtjes zich bedreigd voelen, worden ze heel agressief.’

‘Onzin,’ zei ik. ‘Het zijn reptielen. Die verdedigen hun jongen niet. Ze vreten ze op, als ze de kans krijgen.’

‘Waarom ga je zelf niet?’ vroeg Nico.

‘Ik moet sturen.’

‘Dat kunnen wij ook heel goed.’

Ik keek naar de alligators. Ze verroerden zich nauwelijks. Ze staken alleen af en toe hun snuit even onder water. Misschien hadden ze jeuk, of last van muggen.

Een Amerikaanse vriend van me was bij de mariniers. Een van hun stelregels is dat een officier zijn manschappen nooit vraagt om iets te doen wat hij zelf niet zou durven. Ik begon me kordaat uit te kleden.

‘Een ogenblikje,’ zei Olina. ‘Hoeveel ankers hebben we eigenlijk?’

‘Drie.’

‘Dan kunnen we wel met eentje minder.’

‘Dit is ons hoofdanker! Een echte CQR!’

‘Hoeveel kost zo’n ding?’

‘Nieuw weet ik niet, maar tweedehands zeker driehonderd dollar.’

‘Driehonderd?’

Ze dacht even na.

‘Dat ben je me wel waard.’

We stopten een briefje met telefoonnummers en e-mailadressen in een plastic fles en bonden die tegen beter weten in aan de tros vast. Toen sneden we het anker los. De grote alligator had een vuiltje in zijn oog. Of een mug. Hij knipoogde toen we wegvoeren.