Paperback

Mijn vriend Chuck bood aan om mee te zeilen naar Groenland. Vlak voor we vertrokken vroeg hij: ‘Heb je een testament gemaakt?’

‘Huh?’ zei ik.

‘Een testament. We gaan met een kleine boot, dit is een gevaarlijke reis, er kan van alles gebeuren.’

‘Jawel,’ zei ik, ‘maar het is een goed schip, we hebben een vlot, een EPIRB, een satelliettelefoon…’

‘Toch kan er van alles gebeuren.’

‘Ik kan ook onder de tram komen.’

‘Precies. Daarom moet je een testament hebben.’

Ik vond het onzin, maar je moet de suggesties van je bemanning altijd serieus nemen, dus ik deed er wat aan. Ik wilde geen advocaat; dat was me te duur. Ik kocht een computerprogramma dat ‘Willwriter’ heet. Het is een soort multiple choice-examen: Leeft je vrouw nog? En je vorige? Heb je kinderen? Stiefkinderen? Onechte kinderen? Hoeveel? Als je alles netjes invult en dan ‘Enter’ toetst, rolt er een perfect testament uit. Je kunt het uitprinten en in Amerika in elke ijzerwarenzaak voor twee dollar notarieel laten bekrachtigen.

Aldus voorbereid voeren wij uit. We gingen buitenom naar Cape Cod en zeilden twee dagen zigzag op en neer over de Stellwagen Bank voor de kust van Massachusetts. We hoopten bultrugwalvissen te zien, maar kwamen in dichte mist terecht. Ik had de moed al bijna opgegeven toen we ze ineens hoorden. We konden ze niet zien, door de mist, maar hoorden ze overal proestend ademhalen. We rolden de fok weg en zeilden langzaam en voorzichtig in de richting van het geluid. Even later waren we door walvissen omringd, en ze waren zo dichtbij dat we de zeepokken op hun ruggen en vinnen konden tellen. Ze waren helemaal niet schuw. Sommige leken zelfs nieuwsgierig, zwommen vlak voor onze boeg langs en keken ons met stille, enorme ogen aan.

Ik was dolgelukkig, maar Chuck kon er niet van genieten. Hij had het nog steeds te kwaad met de dood. Toen we weer koers zetten naar het noorden zei hij: ‘Moet je luisteren, Van der Kolk…’

Hij is van de oude stempel en als hij iets serieus en persoonlijks wil bespreken, vermijdt hij voornamen en praat over zichzelf in de derde persoon.

‘Moet je luisteren, als er onderweg op de Labrador Zee iets met ondergetekende gebeurt, moet je er geen toestand over maken.’

‘Huh?’ zei ik.

‘Rol hem maar gewoon overboord.’

‘Het is heel rustig weer, Chuck, en de boot doet het goed.’

‘We zijn er nog niet.’

Hij is écht van de oude stempel en vindt dat zeilers op de oceaan hun eigen boontjes moeten doppen of met stalen smoel hun zilte graf in gaan. Ik vind dat onzin, we leven in de eenentwintigste eeuw, maar Chucks pessimisme was besmettelijk. Ik dacht, stel dat er iets helemaal fout gaat. Averij, EPIRB kapot, accu’s leeg, en een bemanningslid zwaargewond en even later dood. Uiteindelijk moet je hem dan waarschijnlijk inderdaad overboord rollen, maar dat kan natuurlijk niet zonder ceremonie. En geen ceremonie zonder bijbel.

Er was zo veel aan boord dat de boot drie duimen dieper lag dan normaal. Ik had niet alleen proviand en brandstof te over, maar ook onderdelen en gereedschap voor alle denkbare reparaties en tegenslagen. We hadden vier grote jerrycans met dieselolie aan dek, liters lampolie en alcohol voor het fornuis en genoeg eten voor een weeshuis, waaronder 72 blikken spinazie, want die waren in de aanbieding. We hadden een extra gps, een extra schroef, twee dynamo’s, drie accu’s, vier ankers en vijf reservezeilen, plus zakken houtskool voor ons kacheltje en een klein fortuin aan zeekaarten. Ik had het allemaal netjes bijgehouden, op lijstjes, en ik had zelfs een lijstje met lijstjes. Maar ik had geen bijbel.

Onze laatste Amerikaanse haven voor we overstaken naar Nova Scotia was Portland in de staat Maine. Ik liet Chuck met een smoes op de boot (‘Hou jij de zaak even in de gaten? Ik weet niet wat het tij hier doet.’) en rende het centrum in op zoek naar een boekwinkel. Ik zei tegen mezelf: dit is belachelijk, dit is bijgeloof, stop! Maar ik rende door. De eerste boekwinkel had alleen bestsellers en de tweede alleen serieuze literatuur. Ten slotte stond ik hijgend in een evangelische uitspanning. Bijbels alom, de ene nog mooier dan de andere.

‘Heeft u niet iets eenvoudigs?’ vroeg ik aan de vrouw achter de toonbank.

‘Huh?’ zei ze.

‘Een paperback, bijvoorbeeld.’

‘U wilt een goedkope bijbel?’ vroeg ze misprijzend.

‘Eentje die makkelijk in de hand ligt,’ zei ik. ‘Voor als ik aan dek sta, op zee. Dan moet ik me toch met mijn andere hand ergens aan vast kunnen houden.’

Ze keek me bezorgd en een beetje argwanend aan: lange kerel, buiten adem, buitenlands accent, wartaal, ongeschoren, zeilpak. Bijbel?

‘Het is eigenlijk alleen maar een reserveonderdeel,’ zei ik.