6
Het onderscheiden van gewaarzijn en bewustzijn
Bewustzijn is geïnteresseerd in wat er gebeurt,
terwijl gewaarzijn kijkt naar het bewustzijn.
Het kind wil speelgoed, maar de moeder kijkt naar het kind,
niet naar het speelgoed.
Nisargadatta 36
Het is aanvankelijk niet gemakkelijk om de fundamentele omkering te maken van een materialistisch wereldbeeld naar een spirituele waarneming van de werkelijkheid. Dat komt omdat we bij een eerste kennismaking het gewaarzijn automatisch verwarren met ons bewustzijn, of tenminste zien als een onderdeeltje ervan. Als we vervolgens niet het gewaarzijn maar ons ik-bewustzijn proberen te zien als de bestaansgrond van alle verschijnselen, druist dat enorm in tegen ons gezond verstand, en dat is terecht. Het ik-bewustzijn is niet de bestaansgrond van alle verschijnselen, het is zelf een verschijnsel, dat kan waargenomen worden vanuit het oorspronkelijk gewaarzijn. Dit vermogen om waar te nemen is één aspect van onze fundamentele bestaansgrond. De spirituele theorie noemt twee aspecten van die fundamentele bestaansgrond: openheid en gewaarzijn. Die openheid is als de ruimte: zonder vorm en begrenzing, zonder substantie of beperking, vrij van enig obstakel. Ze wordt soms ook aangeduid met de term ‘leegte’ (Sanskriet: shunyata) om aan te geven dat ze vrij is van substantie en beperkingen. Het tweede aspect, gewaarzijn, is helder weten (Tibetaans: rigpa); het kent alles wat zich in zijn ruimte voordoet, en het kent zijn eigen open natuur, het omhelst alles in helder gewaarzijn. Deze twee kenmerken: openheid en gewaarzijn, zijn niet van elkaar te scheiden. Spirituele tradities geven allerlei beschrijvingen van deze fundamentele bestaansgrond, die je aanvankelijk kunt gebruiken als een richtingaanwijzer, maar die pas betekenis krijgen als je hem zelf gaat onderzoeken en ervaren.
Zo is dit oorspronkelijke gewaarzijn nooit ‘geschapen’ want het is niet ‘iets’, en omdat het geen entiteit is, kan het ook niet uiteenvallen. Nooit begonnen en nooit ophoudend is het spontaan aanwezig zonder dat het iets of iemand is. We noemen het ‘oorspronkelijk’ omdat het niet door iets anders veroorzaakt is. Het is ‘fundamenteel’ omdat zowel alle schijnbaar dualistische ervaringen als ook de realisatie van zijn non-dualistische natuur eruit voortvloeien. Het is ‘zelfkennend’ omdat het alleen door zichzelf gekend wordt. Er is geen waarnemer, geen goddelijk of hoger bewustzijn buiten dit allesomvattende gewaarzijn.
In dit heldere gewaarzijn verrijst het hele scala aan verschijnselen van zowel materie als ik-bewustzijn, een beetje op dezelfde wijze als in een helder kristal, zodra het zonlicht erop valt, alle kleuren van de regenboog verschijnen. Verschijnselen en gewaarzijn zijn non-dualistisch. Wat ervaren wordt en de ‘ervaarder’ zijn één. Het geheel van alle verschijnselen presenteert zich aan zichzelf. Er is geen werkelijkheid buiten deze allesomvattende ervaring. Ervaring is zelfevident: ze wordt alleen door zichzelf ervaren en verwijst niet naar iets buiten zichzelf.
Alle verschijnselen, zowel de objectief-achtige materiële verschijnselen als de subjectief-achtige gedachten en gevoelens, ontstaan in onderlinge afhankelijkheid van elkaar binnen het oorspronkelijke gewaarzijn, zoals golven in een oceaan. Er is niets dat niet een manifestatie is van het oorspronkelijke gewaarzijn, zoals er geen golf mogelijk is die niet uit het water van de oceaan bestaat. In de oceaan van het oorspronkelijke gewaarzijn verrijzen de talloze golven van onze ervaring uit de onderlinge afhankelijkheid van ik-bewustzijn en zintuiglijke indrukken.
Het geheel van alle verschijnselen is zó omvangrijk, zo duizelingwekkend rijk en indringend, dat het gewaarzijn ‘vergeet’ dat dit alles zijn eigen manifestatie is. Het verliest zichzelf in zijn eigen projecties, zo ongeveer als een goochelaar die zich zou laten meeslepen en verbijsteren door zijn eigen show. Dit is de onwetendheid die samengaat met het gewaarzijn zelf.37
Uit dit verlies van gewaarzijn ontstaat het benoemen van alle verschijnselen in termen van een ik-bewustzijn en objecten buiten dat bewustzijn. Het oorspronkelijke zelfkennende gewaarzijn verliest zich in het conceptuele denken en labelt alles in dualistische termen (Tibetaans: kun tag). Het kennende, allesomvattende aspect van gewaarzijn (rigpa) identificeert zich met het ik-bewustzijn, terwijl het open, ruime en onbelemmerde aspect (shunyata) ‘verhardt’ tot materiële objecten die onafhankelijk lijken van het ik-bewustzijn. Zo komt de illusie van afgescheidenheid tot stand, die door boeddhisten ‘samsara’38 genoemd wordt. Maar hoe echt deze dualistische illusie ook lijkt, en hoe beknellend deze afgescheidenheid soms ook voelt, het is en blijft een illusie. Op ditzelfde moment, dit tijdloze moment van het hier en nu, is heel de illusie niets anders dan een volmaakte ervaring in de open, heldere en alles liefdevol omhelzende ruimte van het fundamentele gewaarzijn. Die ervaring hoeft niet gecreëerd te worden, die is er al, en we hoeven ons dat alleen maar te realiseren.
Dit allesomvattende gewaarzijn is aanvankelijk niet zo heel gemakkelijk te herkennen. Dat komt doordat het de hele dag door voortdurend aanwezig is bij alles wat je doet. Je zou het de onopvallende achtergrondconstante kunnen noemen in elke ervaring. Het is er zelfs tijdens je slaap, want als er een vreemd geluid klinkt, word je daar wakker van. We noemen dit verschijnsel doorgaans ‘bij bewustzijn zijn’ en we zijn het 24 uur per dag, tenzij we door een klap op ons hoofd ‘bewusteloos’ raken. Stel je eens voor dat het bewustzijn er niet zou zijn: je zou de letters in dit boek waarnemen net als een scanner tekst kan lezen. Je zou de betekenis van de woorden opslaan in je hersenen zoals een computer gegevens opslaat op de harde schijf. Eigenlijk kan een computer alles wat wij kunnen: hij kan kijken net als wij als er een camera of een scanner op aangesloten is. Hij kan horen net als wij als er een microfoon in zit. Hij kan voelen als je de toetsen of het ‘touchpad’ aanraakt. Hij kan herinneringen ophalen en weer opslaan op de harde schijf. Maar bij dat alles is er geen bewustzijn: de computer heeft geen ervaring van het kijken en horen en voelen en zich iets herinneren. Wij mensen daarentegen zijn de hele dag ‘bij bewustzijn’, wij erváren dat we de werkelijkheid zien en horen en voelen en ons die herinneren. Dit bewustzijn, onze dagelijkse ervaring van de werkelijkheid, is de uitstraling van ons fundamentele gewaarzijn dat zichzelf in die uitstraling vergeten is, en zich projecteert in de illusie van een ik-bewustzijn en een werkelijk bestaande wereld.
Maar als je wilt, of je wordt eraan herinnerd, kan dit bewustzijn zich ook ineens weer bewust worden van zichzelf. Probeer maar eens of je terwijl je deze zin leest, kunt beseffen dat je deze zin leest. Laat eens tot je doordringen dat je op dit moment aan het lezen bent, dat je nu dit boek in je handen hebt, dat je je bewust bent van de ruimte om je heen. Dit is je bewust zijn van je bewustzijn; dit is bewust ‘zijn’. Het is zich bewust van alles wat zich voordoet in je geest en om je heen, én het is zich bewust van zichzelf. Dit zichzelf bewuste bewustzijn wordt in de spirituele theorieën vaak ‘gewaarzijn’ (rigpa) genoemd naar zijn kennende aspect, of ‘leegte’ (shunyata) naar zijn open ruimtelijke aspect, of ‘oorspronkelijke wijsheid’ (Tibetaans: yeshe) naar de onscheidbare eenheid van beide aspecten.
Zie je dat je op dit moment, terwijl je deze woorden leest, terwijl je nu ruimte om je heen voelt en het boek in je hand voelt, dat je nu iets van dat ruime en open gewaarzijn kunt ervaren? Let goed op, want het is er maar heel even. Zodra het zichzelf aanraakt zakt het ook weer meteen weg, vergeet het zichzelf weer, identificeert het zich weer met zijn eigen projectie: het dualistische dagelijkse bewustzijn van de werkelijkheid. Maar telkens als je eraan denkt, of iemand herinnert je eraan, kun je weer heel even dat gewaarzijn ervaren, kun je ervaren dat alles een ervaring is, kun je je bewust zijn van je bewustzijn, kun je bewust ‘zijn’.
Eigenlijk is het hele spirituele pad erop gericht om dit zichzelf vergeten oorspronkelijke gewaarzijn weer wakker te maken en het zichzelf weer te laten herkennen in de ervaring van alle verschijnselen. Alle spirituele methoden dienen uiteindelijk slechts één doel: het je realiseren van dit fundamentele allesomvattende non-dualistische gewaarzijn, wat in het boeddhisme de ‘boeddha-natuur’ genoemd wordt. Het gewaarzijn waar je je nu af en toe bewust van bent, is nog niet de volledige boeddha-natuur: het is er een glimp van, een ingang naar de volledige realisatie ervan. Door regelmatig te oefenen wordt dit gewaarzijn steeds helderder en stabieler39 en de dagelijkse werkelijkheid steeds meer een volmaakte en vreugdevolle ervaring in dat heldere oorspronkelijke gewaarzijn. Uiteindelijk bereik je een punt waar oefening niet meer nodig is omdat het gewaarzijn zichzelf niet langer vergeet maar onafgebroken verblijft in helderheid en liefde, en zich verheugt in alle verschijnselen die het voortbrengt. Dat heet verlichting. Je lichaam, je gedachten en gevoelens, de illusie van je ik-bewustzijn – het zijn allemaal verschijnselen, feestelijke versierselen in de ruimte van het gewaarzijn. En jij? Jij bent dat gewaarzijn. Je bent nooit iets anders geweest.
Met een beetje oefening kun je zelf zien hoe het gewaarzijn zichzelf voortdurend weer verliest in zijn eigen projecties. Misschien was je je tijdens het lezen van dit hoofdstuk af en toe bewust van je bewustzijn. En ben je dat ‘bewuste zijn’, dat gewaarzijn natuurlijk ook weer vergeten. Telkens als je gaat zitten en probeert het gewaarzijn opzettelijk wakker te houden en je langer achter elkaar gewaar te blijven van het hier en nu, duurt het niet lang of je raakt ongemerkt toch weer afgeleid in de stroom van je gedachten. Beginnende meditatoren maken nog weleens de fout te willen voorkomen dat er gedachten in hun geest opkomen. Dat levert een hoop verkramping op, plus zelfafwijzing als blijkt dat het niet lukt om met denken op te houden. In plaats daarvan kun je beter goed kijken naar dat vreemde verschijnsel van afgeleid raken. Het gebeurt altijd ongemerkt. Het ene moment ben je nog open en helder aanwezig in het hier en nu van je gewaarzijn, en even later merk je dat je al seconden of minuten lang aan het dagdromen of piekeren was. Het moment van afgeleid raken vindt altijd ongemerkt plaats, ongeveer net zoals je in bed bijna nooit het moment opmerkt waarop je echt in slaap valt. Anderzijds: het moment waarop je na een tijdje ineens opmerkt dat je afgeleid was, vindt wel altijd bewust plaats. Het is eigenlijk een mooi moment, dat wakker worden van je gewaarzijn. Vaak verknoeien we het door te veroordelen dat we weer eens afgeleid waren. Maar de echte meditatiebeoefening is niet gericht op het stopzetten van gedachten, maar op het leren doorzien ervan. Dat proces begint met het niet langer veroordelen van de drukte en afleiding in je geest. In plaats daarvan probeer je telkens weer met heldere vriendelijkheid te kijken naar wat er nou éígenlijk gebeurt in die drukke en afgeleide geest. Dan zie je dat het verlies van gewaarzijn en het begin van afleidende gedachten op één en hetzelfde moment plaatsvinden. Hier is een contemplatie die je helpt om dat moment beter te leren kennen.
CONTEMPLATIE
Je geest moet hier al enigszins rustig voor zijn, dus je kunt het beste beginnen met de gebruikelijke kalmeringsmeditatie. Alleen als je af en toe een paar seconden vrij bent van gedachten, kun je het opkomen van een nieuwe gedachte heel nauwkeurig waarnemen. Kijk naar je geest, laat je gewaarzijn zich van zichzelf gewaarzijn. Richt je aandacht met interesse op het ontstaan van de volgende gedachte. Kijk goed hoe in dit gewaarzijn de volgende gedachte opkomt als een golf in de oceaan, en hoe die golf een eigen leven gaat leiden als verhaal, als een stroom van gedachten inclusief de illusie van een ‘ik’ die de denker is. Kijk telkens en telkens weer. Echt, je moet dit een tijdje achter elkaar doen en steeds weer opnieuw nauwlettend gadeslaan hoe een nieuwe gedachte geboren wordt. Misschien zul je merken dat er veel minder gedachten opkomen als je zo aandachtig naar je eigen geest kijkt. Maar helemaal wegblijven doen ze niet. Dus kijk goed en ontdek hoe het gewaarzijn zich manifesteert als dualistische gedachtestroom en zich er tegelijkertijd in verliest.
De geboorte van een gedachte gaat ongeveer als volgt. Eerst is er alleen gewaarzijn en een heldere gedachtevrije geest. Dan ineens komt er een woordeloos besef in je op, bijvoorbeeld: ‘Niet vergeten straks de vuilnis aan de straat te zetten.’ Ik kan niet anders dan het hier in woorden neerschrijven, maar dit allereerste besef is nog niet uitgedrukt in taal, het heeft nog geen tijdsduur, het is nog vrij van dualisme. Het is eigenlijk geen denken maar weten, en het gaat niet alleen over die vuilnis, maar omvat de hele werkelijkheid zoals je die op dat moment ervaart. Als je gewaarzijn door oefening stabiel is, lost dit ‘vuilnis-besef’ meteen weer op in het gewaarzijn. Is je gewaarzijn minder stabiel, dan verandert dit eerste woordeloze besef in een concept, een taalconstructie. De gedachte ontrolt zich in de tijd en in woorden: ‘Ik moet straks niet vergeten de vuilnis aan de straat te zetten.’ Je gewaarzijn begint zichzelf nu te verliezen en vormt het ik-bewustzijn met zijn ‘hoop en vrees’-relatie met de werkelijkheid. Vermoedelijk zal uit deze eerste dualistische gedachte meteen een volgende komen: ‘Als ik dan meteen het glas en oud papier wegbreng, ben ik daar ook meteen vanaf.’ En weer een volgende: ‘Wat een leuke man was dat vorige week bij de glasbak! Misschien zie ik hem daar weer.’ En zonder dat je er erg in hebt, vloeit je gedachtestroom verder in een verhaal, hetzij prettig, hetzij onprettig of neutraal. Voor de meditator heet dit: afgeleid zijn.
Je moet het waarschijnlijk een tijdje blijven proberen voordat je dit ontstaan van gedachten kunt waarnemen. Wat weleens gebeurt is dat je tijdens meditatie soms een beginnende gedachte in je hoofd halverwege afkapt: ‘Ik moet straks niet vergeten… stop,’ en dat je dan toch de rest van de gedachte al kent. Hoe kun je weten wat je zou gaan denken voordat je de gedachte helemaal hebt afgemaakt? Dat is omdat de conceptuele gedachte, die zich ontrolt in taal en tijd, een expressie is van het conceptloze en tijdloze weten, van het gewaarzijn dat zichzelf door zijn eigen expressie liet meevoeren. Vandaar dus dat gewaarzijn vaak wordt aangeduid als ‘tijdloos’, terwijl de dualistische geest zich manifesteert in de tijd door middel van taal. Het is een fascinerend proces, deze ‘genesis’ van de dualistische geest, en het gebeurt telkens weer opnieuw. Vandaar dat je het met enige oefening ook telkens weer kunt leren doorzien en je ervan bevrijden.
Om onze denkverslaving beter te leren kennen, hebben we tot nu toe vooral gekeken naar de inhoud van wat we als onze geest beschouwen: onze gedachtestroom, gevoelens en de zintuiglijke indrukken van de werkelijkheid. De inhoud van de geest manifesteert zich en wordt ervaren in de open kennende ruimte van het oorspronkelijke gewaarzijn. Gedachten, gevoelens en zintuiglijke indrukken worden ook wel de ‘verschijningsvormen van de geest’ genoemd, terwijl het oorspronkelijke gewaarzijn de ‘natuur van de geest’ genoemd wordt. Hoewel die natuur van de geest zich manifesteert in al onze ervaringen van de werkelijkheid en in al onze gedachten en gevoelens erover, is ze zelf geen waarneembaar verschijnsel. Ze kan gewaarzijn van alle vormen omdat ze zelf geen vorm heeft. Ze kan alle gedachten kennen omdat ze zelf geen gedachte is. Alle kleuren, klanken, geuren en smaken kunnen erin gekend worden omdat ze zelf geen kleur, klank, geur of smaak heeft. Je kunt het vergelijken met het glanzende oppervlak van een spiegel: alles kan erin weerspiegeld worden omdat de spiegel zelf geen kleur of vorm heeft, geen voorkeur voor het weerspiegelen van bepaalde verschijnselen, geen belemmering voor andere verschijnselen. Op dezelfde wijze als de spiegel vrij is van kenmerken anders dan het weerspiegelen zelf, zo is ook het oorspronkelijke gewaarzijn vrij van alle kenmerken die erin waargenomen kunnen worden40.
Dit gewaarzijn wordt ook weleens ‘de getuige’ genoemd, omdat het getuige is van alles wat zich voordoet in de geest: gedachten, gevoelens en zintuiglijke waarnemingen. Maar die getuige is zelf geen ding, geen persoon, geen entiteit, en heeft geen enkel waarneembaar kenmerk. Je kunt het niet waarnemen want het is de waarnemer. Je kunt het niet horen want het is de luisteraar. Je kunt het niet voelen want het is de voeler. Je kunt er jarenlang naar op zoek zijn, maar al die tijd is het de zoeker zelf. De volgende contemplatie kan dat misschien wat duidelijker maken.
CONTEMPLATIE
Begin deze contemplatie op de gebruikelijke wijze: ga rustig zitten en laat de hele werkelijkheid tot je doordringen als een ervaring in je geest. In die ervaring is er een werkelijkheid buiten je, en een waarnemend ik-bewustzijn in je. Dat is onze dualistische geest. Probeer niet die te veranderen of te ontkennen. Kijk in plaats daarvan rechtstreeks naar de ‘ervaarder’ van deze dualistische ervaring: het oorspronkelijke gewaarzijn. Hoewel je je waarschijnlijk heel even gewaar bent van je gewaarzijn, zal je tevens opmerken dat er niet ‘iets’ waar te nemen valt. Dat is het open, ruimtelijke kenmerk van het oorspronkelijke gewaarzijn (shunyata). Toch valt niet te ontkennen dat je wel degelijk aan het waarnemen bent. Dat is het kennende, wetende aspect van het oorspronkelijke gewaarzijn (rigpa).
Herhaal deze oefening een aantal keren achter elkaar: laat eerst je dualistische ervaring van de werkelijkheid tot je doordringen zonder al te veel gedachten erover, en richt dan telkens je geest op de waarnemer van deze dualistische werkelijkheid. Merk op dat gewaarzijn en het kijken naar gewaarzijn op dat moment heel even samenvallen. Even later ben je weer in je ‘gewone’ geest: je dualistische kijk op de werkelijkheid plus de gedachten erover. Daarom moet je telkens weer opnieuw kijken.
Laat de hele werkelijkheid tot je doordringen als een ervaring in je geest, en laat de ervarende geest zich dan omkeren en rechtstreeks naar de ‘ervaarder’ kijken. In dat moment zie je dat die ‘ervaarder’ geen ding is, geen entiteit, en totaal onzichtbaar. Telkens als je ervarende geest zich omkeert en naar zichzelf kijkt, zie je niets anders dan diezelfde ervaring van de werkelijkheid. Op dat moment vallen ervaring en ervaarder heel even samen en wordt de non-dualistische natuur van onze dualistische werkelijkheidsbeleving kortstondig zichtbaar.
Dit is onze diepste natuur, dit is wie wij werkelijk zijn: een open en allesomvattende zich gewaarzijnde ruimte waarin alle dualistische ervaringen verschijnen in onderlinge afhankelijkheid. Misschien wordt nu ook wat begrijpelijker waarom wij ons voortdurend verliezen in onze eigen dualistische projecties: dat lijkt ons enige houvast. Onze diepste natuur is immers onzichtbaar, heeft geen vorm, geen kleur, is geen entiteit en biedt ons dus ook geen identiteit. Tegelijkertijd verschijnt in die open ruimte van ons fundamentele gewaarzijn een onbegrensd scala aan verschijnselen, ervaringen, gedachten en gevoelens, en het is dus heel begrijpelijk dat we daarin houvast zoeken en ons identificeren met onze gedachten en gevoelens, en alle zintuiglijke indrukken beschouwen als werkelijk bestaande objecten buiten onze geest. De dualistische verwarring ontstaat ten diepste door identificatie: het toekennen van een zelfstandige identiteit aan ervaringen in het oorspronkelijke gewaarzijn. We kennen een onafhankelijk bestaan toe aan onze ervaring van een ik-bewustzijn en vormen zo onze identiteit, die door boeddhisten ego genoemd wordt. En we kennen een onafhankelijk bestaan toe aan onze zintuiglijke ervaringen en vormen zo een schijnbaar objectieve werkelijkheid buiten en onafhankelijk van ons bewustzijn.
Het belangrijkste instrument bij dit voortdurende identificatieproces is onze conceptuele geest: de voortdurende gedachtestroom over de werkelijkheid, nam tok, ideeën over objecten. Het ik-bewustzijn en de conceptuele gedachtestroom zijn vicieus: ze houden elkaar in stand. De befaamde uitspraak van de filosoof Descartes, ‘Ik denk dus ik besta’ (Latijn: Cogito ergo sum), is hier een mooie illustratie van. We kunnen dit herformuleren als: ‘Ik denk, dus ik denk dat ik echt besta,’ of nog duidelijker: ‘Ik denk, dus ik tuimel in de dualistische valkuil van een echt bestaande “ik” in een onafhankelijk bestaande wereld.’ Natuurlijk is de uitweg uit deze illusie niet gelegen in het ophouden met denken, maar in het loslaten van onze identificatie ermee, in het ophouden met geloven dat onze gedachten betrekking hebben op een echte werkelijkheid en op mijzelf als een echte entiteit in die werkelijkheid. Dat betekent overigens weer niet dat je moet gaan geloven dat je niet bestaat. De werkelijkheid ligt tussen ‘echt bestaan’ en ‘niet bestaan’ in. Ze kan daardoor niet begrepen worden door de dualistische geest. Ze kan alleen direct ervaren worden door het tijdloze vormloze oorspronkelijke gewaarzijn.
Onze identificatie met het ik-bewustzijn, en de daaruit voortvloeiende suggestie dat die ‘ik’ de denker van mijn gedachten is, vormt de hoofdoorzaak van al ons lijden. En dat is in wezen goed nieuws: door deze identificatie te doorzien vanuit het fundamentele oordeelvrije gewaarzijn, kun je de beknelling ervan laten oplossen. Alleen is het doorzien en loslaten van dit identificatieproces niet gemakkelijk.
In de spirituele theorie worden drie redenen genoemd waarom de meeste mensen zich niet zomaar spontaan hun non-dualistische natuur realiseren: het lijkt te mooi om waar te zijn, te diepzinnig om te begrijpen en te voor de hand liggend om te kunnen zien. Dus moet je om je natuur te realiseren, eerst goed leren kijken (via meditatie) en begrip ontwikkelen (via studie). Door middel van contemplatie verbind je het verstandelijke inzicht uit studie met de directe manier van kijken die je in meditatie ontwikkelt. Als je dat heel regelmatig doet, went je geest aan dit nieuwe en onvoorstelbaar mooie perspectief, deze meest diepzinnige kijk op onszelf en de werkelijkheid. De kunstmatige scheiding tussen een subjectieve ervaarder en een object van ervaring lost dan geleidelijk op in wat er altijd al was: een alles omvattend helder en liefdevol besef van de eenheid van alle verschijnselen.