7

 

De illusie van het lijden

 

 

 

 

Al het lijden is verwarring.

Verwarring is je verzetten tegen wat is.

Als je volmaakt helder bent, is wat er is wat je wilt.

Dus als je iets anders wilt dan wat er is,

kun je weten dat je verward bent.

Byron Katie 41

 

 

Intussen heb je hoofdstukken lang de meest complexe materie doorgeworsteld en de diverse contemplaties geprobeerd toe te passen. Misschien begin je je stilaan af te vragen wat je hier praktisch gesproken eigenlijk aan hebt. Is ‘verlichting’ misschien een staat van opperste gelukzaligheid die alleen na tientallen jaren van absolute discipline en toewijding te bereiken is, en praktisch gesproken dus onbereikbaar? Of is ‘verlichting’ zoiets als neusdruppels: het verlicht de ellende van het bestaan enigszins zonder daar fundamenteel veel aan te veranderen? Kortom, wat heb je nu eigenlijk aan die fraaie theorie over oorspronkelijk gewaarzijn als de essentie van het bestaan? Dit hoofdstuk gaat over de praktische consequenties van de authentieke spirituele visie. Het gaat over wat je eraan hebt in je eigen dagelijks leven. Het gaat over lijden, en hoe je daarmee op kunt houden.

 

We zagen in hoofdstuk 2 al dat lijden alleen kan ontstaan als er een echte vervelende gebeurtenis plaatsvindt en jij er het echte slachtoffer van bent. Laten we nog iets nauwkeuriger kijken: wat is eigenlijk het belangrijkste kenmerk van lijden? Dat is iets meemaken wat je niet wilt meemaken. Of preciezer: iets ervaren wat je niet wilt ervaren. Het kan een fysieke ervaring zijn, een emotie of een gedachte waar we onder lijden, maar altijd is er ook verzet tegen die ervaring: we willen er zo snel mogelijk vanaf. De cruciale vraag luidt nu: wat is er eerder: het lijden of het verzet ertegen? In ons dagelijks bewustzijn lijkt het er sterk op dat we éérst een ervaring van lijden hebben, en dat we ons daar vervolgens tegen verzetten om er zo snel mogelijk weer vanaf te komen. Dit lijkt zó voor de hand liggend: ‘Logisch dat we er vanaf willen, lijden ís immers heel vervelend.’ Maar laten we deze waarheid als een koe eens iets nauwkeuriger formuleren: het lijden komt ons voor als een onmiskenbaar objectief vervelend verschijnsel, en daarom lijden we eronder en willen we er vanaf. Zie je de overeenkomst met de dualistische misvatting waardoor we menen dat er een echte objectieve werkelijkheid bestaat? Laten we die overeenkomst eens nauwkeuriger onderzoeken, en kijken of de dualistische misvatting inderdaad de oorzaak is van ons lijden, en zo ja, hoe dan.

 

In simpele bewoordingen houdt de dualistische misvatting in dat we onze volledige werkelijkheidsbeleving opsplitsen in een objectief deel buiten ons en een subjectieve ervaarder in ons. Deze splitsing ontstaat in onze gedachtestroom: zodra we een gedachte hebben over de werkelijkheid, is de misvatting al ontstaan. Zodra we bijvoorbeeld een gedachte krijgen over onze ervaring van een boom, ontstaat meteen de indruk dat er buiten een werkelijke boom bestaat, en verandert onze ervaring in een subjectieve waarneming van die objectieve boom. Op dezelfde wijze kijken we naar gebeurtenissen die ons pijn doen: zodra we erover beginnen te denken, creëren we een objectief pijnlijke gebeurtenis en worden we zelf de subjectieve ‘lijder’ aan deze gebeurtenis. Omdat dit heel vervelend is, verzetten we ons tegen deze gebeurtenis door alsmaar te denken aan manieren om er vanaf te komen. Die stroom van gedachten, dit zoeken naar de verlossende gedachte, versterkt echter de illusie dat het lijden een objectief gegeven is dat zo snel mogelijk beëindigd moet worden.

Zo ontstaat de vicieuze en beklemmende wisselwerking tussen een pijnlijk gevoel en de drukke gedachten erover. Dat is de denkverslaving waar we bijna allemaal aan lijden. Wat we daarbij telkens weer volledig over het hoofd zien is dat de ervaring niet objectief is, maar naast een ‘objectief-achtige’ aanleiding vooral bestaat uit ‘subjectief-achtige’ componenten. In werkelijkheid ontstaat elke ervaring uit een wisselwerking tussen deze twee onscheidbare componenten binnen de oorspronkelijke ruimte van het gewaarzijn. Dit ontkennen van het schijnbaar subjectieve deel van het lijden én het niet doorzien van de hele dualistische misvatting vormen de diepste oorzaak van ons lijden. Kijk zelf maar in de volgende contemplatie-oefening.

 

CONTEMPLATIE

Sta eens stil bij een niet al te heftige vorm van lijden waar je in het nabije verleden doorheen gegaan bent. Iets in de orde van grootte van urenlang met autopech op de Wegenwacht staan wachten terwijl je kinderen van school gehaald moeten worden, een vervelende dominante collega met rottige opmerkingen over de kwaliteit van je werk, of de lange wachttijd bij de tandarts voordat er een kies getrokken moet worden. Neem een gebeurtenis waar je al een klein beetje afstand van kunt nemen, en kijk dan zonder oordeel naar de manier waarop je reageerde in die situatie, en naar je eventuele veroordeling van jezelf of anderen.

 

Welke gedachten komen doorgaans in je op tijdens vervelende gebeurtenissen? Zijn het gedachten in de categorie ‘slachtofferschap’ zoals: ‘Waarom overkomt mij dat nu weer?’, ‘Het kon ook niet slechter uitkomen dat dit juist nu gebeurt’, ‘Wat een ontzettende pech heb ik toch’, ‘Wat ben ik toch een sukkel dat ik niet voor mezelf opkom’, ‘Had ik nu maar beter voor mezelf gezorgd’, enzovoort? Of werd je verzet en veroordeling vooral op de ander geprojecteerd of op de omstandigheden: ‘Wat een sukkels zijn die lui van de wegenwacht toch’, ‘Wat een ongelooflijke etter is die collega’ of ‘Waarom kunnen die verdomde tandartsen zich nooit aan een tijdschema houden’?

Of misschien ben je iemand die door training en therapie al geleerd heeft dat deze houdingen negatief zijn, en heb je heel erg je best gedaan om rustig te blijven, begrip te hebben voor de Wegenwacht, compassie met de collega en geduld met de tandarts? Misschien ben je meteen heel oplossingsgericht aan het werk gegaan om de beknellende omstandigheid zo snel mogelijk te beëindigen? Kortom, kijk eens goed naar je houding ten opzichte van je pijnlijke gevoelens tijdens zo’n vervelende gebeurtenis. Probeer dat te doen zonder oordeel: het is volstrekt normaal dat je op een of meer van deze manieren hebt gereageerd op de situatie. Maar of je nu gereageerd hebt met zelfbeklag en zelfafwijzing, of door anderen iets te verwijten en hen te veroordelen, of zelfs door de omstandigheden met een positieve instelling zo snel mogelijk weer naar je hand te zetten, hoogstwaarschijnlijk had je daarbij een vorm van verzet tegen de situatie. Je had liever gehad dat het anders was gegaan. Je hoopt dat dit niet weer gebeurt. Kortom, onderzoek je gebruikelijke houding ten opzichte van narigheid, en de gedachten die je daarbij hebt.

Heb je nog wat pittiger ellende meegemaakt? Betrek die dan ook in je onderzoek. Zit je op dit moment dik in de shit, dan is die misschien te vers om er al van buitenaf naar te kijken. Laat die narigheid dan nog even buiten deze contemplatie en kijk vooral naar ellende die al enigszins te overzien is, of die al voorbij is.

 

Misschien heb je tijdens dit zelfonderzoek niet alleen iets gezien van je gebruikelijke neiging om je te verzetten tegen ellende, maar ook iets gemerkt van je opvatting dáárover. Misschien dacht je: ‘Dat is toch hartstikke normaal dat ik ellende niet leuk vind. Moet ik het soms leuk gaan vinden?!’ Of misschien ben je al ‘spiritueel bezig’ en probeer je juist krampachtig je verzet tegen je lijden op te geven. Wees gerust, dit boek probeert je niet wijs te maken dat je je lijden leuk zou moeten vinden. En het is ook heel normaal om verzet te ervaren tegen pijn en ellende; daar vanaf proberen te komen is alleen maar verzet tegen het verzet, en dus méér verzet. Er is een veel subtielere uitweg, namelijk leren kijken naar je lijden én naar je verzet ertegen vanuit het oorspronkelijke oordeelvrije (verzet-vrije!) gewaarzijn. Maar om dat weer op de juiste wijze te kunnen doen, moet je wel snappen waarom dat de oplossing is. Het moet je enigszins duidelijk zijn dat het lijden geen objectieve gebeurtenis is waar jij onder moet lijden, maar dat het door jezelf gecreëerd wordt als gevolg van die fundamentele dualistische misvatting. Laten we het lijden nog eens nauwkeurig onderzoeken op deze dualistische misvatting, aan de hand van een specifiek gedachte-experiment.

 

Stel je de volgende situatie voor: je hebt een fijne liefdesrelatie, en je partner is een week op reis samen met een groep collega’s. Het is voor een zakelijke klus, een congres, of misschien zelfs een spirituele retraite. Tot zover niks aan de hand. Tijdens deze week spreek je iemand die weer van iemand anders gehoord heeft dat er een collega is die verliefd is op jouw partner. Eerst vind je dit nog grappig, tot het moment dat je hoort dat die collega zich in het reisgezelschap bevindt waar je partner een week mee weg is. Je voelt een vage onrust in je opkomen. De drukte in je hoofd neemt enigszins toe met allerlei gedachten waarmee je jezelf gerust probeert te stellen. Maar als je die avond weer geen sms’je of telefoontje van je partner hebt gehad, slaat ineens de onrust toe. Geruststellende gedachten voeren een strijd met angstaanjagende: ‘Zou er misschien toch iets aan de hand zijn tussen die twee?’

‘Welnee, dat is helemaal niks voor hem/haar’.

‘Ja, maar dat denkt iedereen van zijn eigen partner, en toch gebeurt het zo vaak’, enzovoorts.

Je beklemming neemt toe en na enig wikken en wegen besluit je je partner te bellen, om te informeren hoe het met hem of haar gaat. Maar zijn of haar telefoon staat uit, en je poging om jezelf gerust te stellen keert zich keihard tegen je: diepe gevoelens van angst en verlating komen nu in je op. Je gedachten gaan in de overdrive. Je stuurt een sms’je, je spreekt in op de voicemail en elk kwartier dat er geen reactie komt, verdubbelt je ellende. Wat is hier aan de hand?

 

Dit voorbeeld is zo illustratief omdat de beklemming al volledig heeft toegeslagen zonder dat duidelijk is of er in werkelijkheid wel aanleiding toe is. Alleen al het idee dat een bepaalde ongewenste situatie werkelijkheid zou kunnen zijn of worden, is voldoende voorwaarde voor een stevige portie lijden. In mijn vorige boek (Verslaafd aan liefde) ben ik uitvoerig ingegaan op de psychologische aspecten van het lijden als gevolg van onze identificatie met een onjuist zelfbeeld. In dit boek gaat het vooral over de meest fundamentele basis van deze identificatie: de misvatting dat er een echt bestaande werkelijkheid is onafhankelijk van mijn waarneming ervan. Of anders gezegd: de misvatting dat mijn ervaring van de werkelijkheid verwijst naar een werkelijk bestaande werkelijkheid onafhankelijk van die ervaring. Dezelfde misvatting creëert namelijk ook de illusie dat er een werkelijk bestaande ‘ervaarder’ is, die leeft in deze objectieve werkelijkheid, en eronder lijdt of eraan gehecht is, al naar gelang de omstandigheden. Dit naar binnen geprojecteerde ‘echte’ zelf lijdt onder naar buiten geprojecteerde ‘echte’ nare gebeurtenissen.

 

Het bovenstaande relatievoorbeeld maakt tevens duidelijk dat onze conceptuele gedachtestroom een heel belangrijke rol speelt in deze misvatting: zodra een gedachte de indruk wekt werkelijk waar te zijn, voelen we er meteen een reactie op. Een beklemmende gedachte wekt verzet op, een prettige gedachte creëert gehechtheid. En dit levert weer nieuwe gedachten op! Verzet levert allerlei gedachten op met de bedoeling de beklemming te beëindigen, maar die wordt er juist door versterkt vanwege dit ‘werkelijkheids-versterkende’ effect van gedachten. Gehechtheid levert allerlei gedachten op die gericht zijn op het verkrijgen en vasthouden van het prettige object in de werkelijkheid. Hierdoor wordt het huidige plezier soms al enigszins vergald, maar het versterkt vooral bij voorbaat al het toekomstige verzet tegen het mogelijke verlies van dit object. Het hele denkmechanisme is vergelijkbaar met dorst hebben en dan zout water drinken: met elke slok wordt de dorst erger, met elke gedachte neemt de verwerpelijkheid of begeerlijkheid van de illusie toe.

De uitweg uit deze beknelling is niet gelegen in het beëindigen van het denken, maar in het doorzien van ons geloof in de werkelijkheidswaarde van gedachten. Dit geloof is terug te voeren op één basisgedachte: het concept van een werkelijk bestaande entiteit die ik beschouw als mezelf, en die leeft in een werkelijk bestaande wereld buiten mezelf. Dit is de kern van de fundamentele dualistische misvatting; het vormt de basis van ons geloof in het werkelijkheidsgehalte van onze eigen gedachten, en is daarmee de oorzaak van onze denkverslaving en van al het lijden dat daaruit voortvloeit.

 

Maar wat als blijkt dat je partner in het bovenstaande voorbeeld nu echt is vreemdgegaan met de betreffende collega? Dan is het toch zeker échte ellende waar ik onder lijd, denk je misschien. Laten we die ellende nog eens goed bekijken: het vreemdgaan van je partner wekt in jou angst op om de ander te verliezen, plus een scala aan gevoelens zoals verlies van intimiteit, verontwaardiging over verraad, ontrouw, verbreken van een afspraak, en het gevoel dat je minder waard bent dan die ander met wie je partner vreemdgegaan is. Maar is het echt wáár dat je minder waard bent dan die ander? Of geloof je alleen maar in de werkelijkheidswaarde van deze in je jeugd aangeleerde minderwaardigheidsgevoelens? Heeft je partner jou echt verraden? Of heb je je vertrouwen gebaseerd op de onjuiste aanname dat er niets kan veranderen in zijn of haar gevoelens? Is er echt een afspraak verbroken? Of was de afspraak geen echte afspraak maar een – al dan niet wederzijdse – claim uit angst om de ander te verliezen? En is jullie intimiteit echt geschonden? Of zijn het alleen je eigen dwangmatige gedachten aan wat er gebeurd is, die jullie samenzijn verstoren?

Let goed op, ik zeg niet dat je deze gedachten en gevoelens niet zou moeten hebben; het is volstrekt normaal dat we die meemaken in dergelijke situaties. Ik zeg alleen dat de diepste oorzaak ervan niet het gedrag van de partner is, maar onze eigen versluierde staat van geest. Nu wordt ook duidelijk waarom je kunt lijden aan de gedachte dat je partner vreemdgaat, zonder dat je weet of dit echt het geval is of niet: het is de gedachte zelf, en de aard van het dualistische denkproces, die het lijden in zich meedraagt.

Misschien heb je weleens meegemaakt dat je leed onder de beangstigende gedachte aan een naderend tandartsbezoek, een medische operatie of een andere stressvolle gebeurtenis. En dat de gebeurtenis zelf daarna eigenlijk best meeviel. Misschien heb je weleens meegemaakt dat je liefdesrelatie in een crisis kwam en dat je voortdurend gekweld werd door gedachten over scheiding en eenzaamheid, over verlating en zelfafwijzing. En dat toen jullie eenmaal uit elkaar waren, het allemaal meeviel en je je steeds beter ging voelen. We hebben zelfs een gezegde over dit verschijnsel: ‘De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest.’ Het blijkt vaak dat de werkelijke gebeurtenis, met name als deze weinig ruimte laat tot nadenken, lang niet zo pijnlijk is als de gedachten erover. Het gezegde wordt dan: ‘De mens lijdt het meest aan zijn gedachten aan lijden.’

 

Laten we het ontstaan van ons lijden eens vanaf de andere kant benaderen, namelijk als een verschijnsel in onze natuurlijke staat van zijn. In de ruimte van het allesomvattende gewaarzijn verrijst een constante stroom van ervaringen, zowel zintuiglijke als gedachten en gevoelens, die vergelijkbaar zijn met de beelden van een film, terwijl het gewaarzijn vergelijkbaar is met het licht in de filmprojector. Het gewaarzijn verliest zichzelf in die fantastische overweldigende stroom van ervaringen, ‘vergeet’ dat de ervaringen zijn eigen pure expressie zijn, en splitst zichzelf op in een ‘ervaarder’ en een werkelijkheid buiten zichzelf. De ‘ervaarder’ identificeert zich met zijn lichaam en met zijn gedachten en gevoelens. Op een psychologisch niveau is deze identiteit ontstaan in onze jeugd, onder invloed van allerlei aangeboren eigenschappen en opvoedingsfactoren42. Maar op een spiritueel niveau vindt deze identificatie telkens weer opnieuw plaats bij elke gedachte waarvan we de dualistische misvatting niet doorzien. Uit het niet herkennen van deze misvatting ontstaat onze reflex om prettige ervaringen te willen vasthouden en onprettige te willen beëindigen. De gehechtheid aan prettige ervaringen houdt het geloof in stand dat we het schijnbare object van die ervaring nodig hebben om ons goed te blijven voelen. Het verzet tegen onprettige ervaringen versterkt het geloof dat we ongelukkig zullen blijven zolang het schijnbare object van ons verzet blijft bestaan. De zuivere stroom van ervaring raakt bekneld tussen hoop en vrees, tussen angst en bezorgdheid, en vormt een zichzelf in stand houdende beknelling, de vicieuze cirkel van lijden die samsara genoemd wordt.

 

Een belangrijk aspect van dit door ons zelf veroorzaakte lijden is de herinnering aan soortgelijke beknellingen in het verleden. Ook in het verleden, en zeker tijdens onze jeugd, hebben we situaties meegemaakt waarin we ons verzet hebben tegen beknelling en afwijzing. Deze ervaringen hebben we opgeslagen in ons geheugen. Ons verzet tegen die pijnlijke ervaringen heeft zich zelfs verhard tot vaste psychische patronen waarmee we proberen een herhaling ervan te voorkomen. Zodra er in het hier en nu van onze zuivere stroom van ervaringen43 iets gebeurt wat lijkt op een vroegere pijnlijke of bedreigende ervaring, reageren we automatisch met verzet ertegen. Het oorspronkelijke gewaarzijn verliest zichzelf onmiddellijk in een stroom van gedachten die weliswaar gericht is op het beëindigen van de beknelling, maar in werkelijkheid juist het omgekeerde veroorzaakt: hij maakt van wat aanvankelijk slechts een herinnering aan een pijnlijke ervaring is, opnieuw een echte ervaring van lijden. Lijden in het verleden wordt zo telkens weer ‘ververst’ tot lijden in het heden. Dit wordt weer opgeslagen in ons geheugen, en versterkt zo het psychische automatisme waarmee we lijden in de toekomst proberen te voorkomen.

 

Neem bijvoorbeeld de pijnlijke ervaring van eenzaamheid of verlatenheid. Iedereen heeft zich in zijn jeugd af en toe zo gevoeld, op momenten dat je ouders er niet voor je waren of jou afwezen omdat je in hun ogen iets verkeerds deed. Ook het mechanisme om voortdurend liefde en bevestiging te zoeken bij anderen om je maar niet afgewezen en verlaten te voelen, is in onze jeugd al aangeleerd. Zodra je nu als volwassene in een situatie komt waarin iemand van wie je houdt, je verlaat of dreigt te verlaten, wordt het hele systeem weer ‘getriggerd’: er komt een herinnering op aan de oude beknelling plus angst voor een herhaling ervan. Vanuit die angst ontstaat (doorgaans onbewust) verzet tegen de herinnering, waardoor het aanvankelijk vage gevoel van verlating versterkt wordt tot een echte beknelling. Dat is een bewuste ervaring waartegen we bewust in verzet komen: onze gedachten maken overuren in het zoeken naar een uitweg uit deze beknelling. Tevergeefs natuurlijk: je gevoelens van ellende en machteloosheid nemen er alleen maar door toe. Het zijn uiteindelijk telkens weer gedachten als ‘Dit wil ik niet’, ‘Ik kan niet zonder hem’, ‘Ik heb haar nodig om gelukkig te zijn’, ‘Alleen ben ik niks’, plus je geloof dat ze echt wáár zijn, die je lijden veroorzaken en in stand houden.

 

Zo vormen de herinnering aan lijden in het verleden en de verkramping van ons gewaarzijn in het heden tot een vorm van verzet ertegen, tezamen de vicieuze cirkel van het lijden.44 Deze samengesteldheid van het lijden geeft er ook een soort momentum aan: het hele systeem heeft een sterke neiging zichzelf in stand te houden en voort te zetten. Ook als je vandaag zou besluiten om elk verzet tegen je lijden op te geven, blijft het nog een hele tijd pijn doen. Vandaar dat je een helder inzicht in de mechanismen van het lijden nodig hebt. Daarover ging het eerste deel van dit boek. Op basis van dat inzicht kun je vertrouwen ontwikkelen in de spirituele methoden die je zullen helpen bij het beëindigen ervan. Daarover gaat deel twee van dit boek.

 

‘Maar hoe zit dat dan met lichamelijke pijn, dat is toch zeker wél een echte vorm van lijden?’ Het is voor ons moeilijk te geloven dat de pijn van een gebroken been of een blindedarmontsteking ervaren kan worden zonder eronder te lijden. Dat komt doordat ons bewustzijn zo volledig en automatisch in verzet gaat tegen fysieke pijn dat we dat niet eens dóórhebben; de pijn en het verzet ertegen zijn één onontwarbare kluwen van lijden geworden. Pas als we al ons verzet ertegen hebben doorzien en losgelaten, kunnen we fysieke pijn voelen zoals die werkelijk is: een ervaring als alle andere in de onbegrensde ruimte van het liefdevolle gewaarzijn.

 

Laten we als voorbeeld nog eens naar dat toekomstige bezoek aan de tandarts kijken: volgende week is het zover en moet die pijnlijke verstandskies getrokken worden. Naarmate de afspraak dichterbij komt, moet je er vaker aan denken en voel je angst en stress. Het lijkt of het feitelijke bezoek aan de tandarts die angst en stress veroorzaakt, maar als je beter kijkt zie je dat het uitsluitend de gedachte aan de tandarts is die de angst en stress opwekt! Ja maar, werp je misschien tegen, het gaat toch echt pijn doen volgende week, dus is het logisch dat ik nu angst voel! Heel logisch inderdaad, vanuit de dualistische misvatting dat je gedachte betrekking heeft op een echt bestaande werkelijkheid. Maar helpt het denken aan de naderende pijn je van die pijn af? Integendeel: je voelt pijn en angst terwijl de tandarts nog niet eens aan de horizon verschenen is.

Heb je nooit gedacht: ‘Ik wou dat ik er niet aan hoefde te denken totdat het zover is’? Maar je kunt je gedachten niet stoppen. Je kunt ze wel leren doorzien, zodat de beknelling en angst eruit verdwijnen. En dat geldt ook voor het eigenlijke bezoek aan de tandarts. Ook dan zijn het je gedachten die het grootste deel van je lijden veroorzaken: ‘Als dat maar goed afloopt, Wat duurt dit lang, Ik wil hier niet zijn, Is het nou nog niet klaar?’ enzovoort. Het zijn je gedachten die van de fysieke pijn een beklemmende ervaring maken, en van jou een machteloos slachtoffer ervan.

Natuurlijk zijn we als beginners op het spirituele pad niet in staat om lichamelijke pijn volledig te doorzien. Maar ook dan voegt onze gebruikelijke manier van denken over de pijn alleen maar toe aan de ellende. Anderzijds: naarmate je er beter in slaagt je verzet ertegen op te geven, kun je ook fysieke pijn steeds meer benutten als spirituele beoefening en steeds minder last hebben van de emotionele beknelling die er doorgaans mee samengaat.

 

Er is een anekdote over de oude Tibetaanse leraar Tulku Urgyen45, die op een dag geopereerd werd aan een onschuldige huidaandoening. De operatie zou onder lokale verdoving plaatsvinden. Toen de chirurg begon te snijden, viel het hem op dat de huid rondom de incisie af en toe samentrok. Hij keek naar de oude Tibetaan, die vriendelijk en volkomen kalm terugkeek. De chirurg prikte met zijn scalpel in de huid en vroeg: ‘Voelt u dit?’ ‘Natuurlijk,’ antwoordde de leraar rustig. Toen bleek dat door een logistieke fout er geen lokale verdoving was toegediend. De chirurg was woedend op zijn staf en putte zich uit in verontschuldigingen. Maar de oude Tibetaan snapte de hele commotie niet: hij had de fysieke pijn wel gevoeld maar wist niet eens dat dat eigenlijk niet de bedoeling was, en had bovendien geen enkel verzet ertegen gehad. Daardoor was het alleen zijn lichaam dat pijn voelde, en bleef hij vrij van lijden!

 

Niet lang nadat hij verlichting had bereikt, begon de Boeddha zijn inzichten te delen met anderen. Het allereerste onderwerp waarover hij les gaf, was lijden en hoe je jezelf ervan kunt bevrijden. Hij formuleerde dit in wat later ‘de vier edele waarheden’ genoemd werd. Dit zijn ze: lijden, de oorzaken van het lijden, de beëindiging van het lijden, en het pad dat naar die beëindiging leidt. In een notendop is dit het onderricht over de vier edele waarheden:

 

1 Het lijden moet worden gekend (in plaats van het te ontkennen of ervoor weg te lopen).

2 Daardoor wordt de oorzaak van het lijden duidelijk: vervreemding van onze ware non-dualistische natuur, plus geloof in de ‘echtheid’ van onze dualistische gedachten en gevoelens. Die oorzaken moeten worden losgelaten.

3 Daardoor eindigt het lijden en ontstaat een toestand van onvoorwaardelijk geluk, door de Boeddha ‘nirvana’46 of verlichting genoemd.

4 Er zijn methoden om dat doel te bereiken. Die methoden toepassen en daardoor vertrouwen ontwikkelen in de effectiviteit ervan is de essentie van het spirituele pad.

 

Het woord dat de Boeddha in het Sanskriet gebruikte voor lijden is dukka. Ka betekent ruimte, du is een ontkennend voorvoegsel, ‘dukka’ betekent dus ‘geen ruimte’ of ‘ontbreken van ruimte’. In het Nederlands zouden we dat ‘beknelling’, ‘beklemming’ of ‘benardheid’ kunnen noemen. De ruimte die hier ontbreekt, is de ruimte van het oorspronkelijke open en oordeelvrije gewaarzijn. Die is verloren gegaan omdat de stroom van ervaringen niet meer herkend wordt als de zelfevidente expressie van het gewaarzijn. In plaats daarvan verkrampt die open, ruime geest zich tot een klein afgescheiden ik-bewustzijn; het identificeert zich met een klein deel van zijn eigen uitstraling: gedachten en gevoelens, en voert van daaruit een onmogelijke strijd tegen zichzelf en tegen een buiten zichzelf geprojecteerde wereld.

Allemaal heel tragisch en beknellend zolang je het niet doorhebt. Maar ook heel erg bevrijdend als je het wel begint door te krijgen. Er is eigenlijk geen grens aan de vreugde die met zo’n realisatie gepaard gaat! Alleen moet je er aanvankelijk wel moeite voor doen om de ingesleten dualistische misvatting te doorzien en los te laten. Je moet er je meest fundamentele verslaving voor opgeven: het geloof in de echtheid van je eigen gedachten. Hoe je dat doet, daarover gaat het tweede deel van dit boek.