8
Zonder oefenen geen resultaat
Herken de essentie van je geest en
zorg voor stabiliteit van die herkenning.
Wat dit echt betekent is dat we herhaaldelijk
moeten kijken naar dat wat denkt.
Telkens weer herkennen we dan de afwezigheid van een denker
totdat uiteindelijk het verwarde denken zijn kracht verliest.
Tulku Urgyen Rinpoche 2
Hoewel het misschien prachtig en inspirerend is om te weten dat onze fundamentele aard volmaakt is en vrij van lijden, zou het zonder methode om die natuur te realiseren toch weer net zoiets zijn als een geloof in een eeuwige en volmaakte god, schepper van hemel en aarde. Misschien is het best wel mooi om te geloven dat die eeuwige zaligheid je ooit te beurt zal vallen, maar tot die tijd helpt dat je weinig om je te bevrijden van je gebruikelijke denkverslaving. Toch hoor je tegenwoordig soms ook westerse spirituele leraren verkondigen dat realisatie van onze fundamentele natuur niet met training bereikt kan worden. In de traditionele oosterse spiritualiteit daarentegen wordt het spirituele pad aangeprezen als de weg naar verlichting.
We zagen in het vorige hoofdstuk dat de boeddha in zijn vier edele waarheden heeft gezegd dat er een pad is naar verlichting. Ook bij andere gelegenheden heeft hij die mogelijkheid nadrukkelijk genoemd. Zo vertelde hij op een dag aan Ananda, zijn assistent, dat hij niet de enige verlichte leraar was, maar dat er al meerdere geweest zijn in het verleden en er ook nog meer zullen volgen in de toekomst. Waarop Ananda de vraag stelde: ‘Wat voor een boodschap hadden die andere verlichte leraren?’ De boeddha antwoordde: ‘Alle boeddha’s in verleden, heden en toekomst hebben in essentie één en dezelfde boodschap: beëindig negatieve handelingen, ontwikkel positieve handelingen, en train de geest.’ En bij een andere gelegenheid gaf hij aan dat deze drie regels weer samen te vatten zijn in de derde: het trainen van de geest.
Waarom is het trainen van de geest de essentie van het spirituele pad? Dit wordt duidelijk als je ziet dat authentieke spiritualiteit geen systeem van morele regels kent: goed en kwaad zijn geen absolute beginselen. Als er gesproken wordt over negatieve en positieve handelingen, dan zijn dat geen intrinsiek ‘zondige’ of ‘deugdzame’ handelingen die vanuit een hogere instantie aan ons opgelegd zijn. Negatieve handelingen zijn gewoon handelingen die ellende opleveren voor jezelf en anderen, omdat ze in strijd zijn met je natuurlijke staat van zijn. Positieve handelingen zijn handelingen die geluk opleveren voor jezelf en anderen, omdat ze in overeenstemming zijn met je natuurlijke staat. Vandaar dat het herkennen en realiseren van die natuurlijke staat essentieel is voor ieder spiritueel pad. Zonder inzicht in de natuurlijke staat is het beëindigen van negatieve en het ontwikkelen van positieve handelingen – als het al lukt – niet veel meer dan een vorm van zelfcontrole en discipline, en valt het dus eigenlijk onder morele of religieuze beoefening. Naarmate de geest zich echter steeds meer zijn eigen volmaakte natuur en de natuur van alle verschijnselen realiseert, verdwijnt vanzelf de behoefte aan negatief handelen, en ontstaat positief handelen op een spontane en natuurlijke wijze.
Het trainen van de geest wordt dus traditioneel beschouwd als de essentie van het spirituele pad naar verlichting. Maar wat bedoelen die eigentijdse westerse leraren dan met de uitspraak dat de natuurlijke staat van zijn niet bereikt kan worden door training? Als argument zeggen ze er vaak bij dat als je ervoor moet trainen, het geen ‘natuurlijke’ maar een ‘gemaakte’ staat zou zijn. Zo ontving ik laatst een ‘inspiratiemail’ met de volgende boodschap: Hoe vrij is vrijheid als je er eerst een lange weg van spirituele oefening, discipline, methoden en technieken voor moet afleggen? Vrijheid kan slechts werkelijk vrijheid zijn als het onmiddellijk en onvoorwaardelijk beschikbaar is3.
Een andere auteur beschrijft het als volgt: Verlichting […] is het open geheim dat zichzelf onthult in elk onderdeel van ons leven. Geen inspanning, geen pad van zuivering, geen proces of onderricht van welke aard dan ook, kan ons daar naartoe brengen…4
Het kan natuurlijk zijn dat deze leraren het gewoon mis hebben. Maar het merkwaardige is dat in traditionele spirituele bronnen soms ook dergelijke boodschappen voorkomen. Longchenpa zegt bijvoorbeeld het volgende:
De essentie van gewaarzijn heeft niets te maken met zelfverloochening of zelfverbetering, dus laat elke verwachting om verlichting te bereiken los, en mediteer niet op stadia van ontwikkeling en oplossing alsof dat een pad zou zijn naar verlichting.5
Uit hetzelfde Tibetaanse boeddhisme komt echter ook de uitspraak: ‘Als je de melk niet karnt, krijg je geen boter, ook al weet je nog zo zeker dat die boter zich al in de melk bevindt.’ Volgens dit gezegde moet je dus wél oefenen, ook al weet je dat de boeddha-natuur al volmaakt in je aanwezig is. Wat is dit voor een vreemde tegenstelling? Moet je nu wel of niet oefenen om verlichting te bereiken?
Het antwoord is allebei: je moet eerst oefenen en daarna het oefenen weer loslaten. Het is inderdaad zo dat de natuurlijke staat van zijn niet aangeleerd kan worden omdat ze van nature al aanwezig is. Helaas herkennen de meesten van ons deze natuurlijke staat niet, ook al lezen of horen we duizend keer dat die al in ons aanwezig is. Dat komt doordat onze geest versluierd is en totaal de verkeerde kant op kijkt. Dáár moet je eerst iets aan doen voordat je spontaan je volmaaktheid kunt realiseren. Zolang je geest als een jonge hond tekeergaat, is de kans op een spontane realisatie praktisch nihil.6 Er is dus wel degelijk een periode nodig waarin we de geest trainen, kalmeren en transformeren, en waarin we tevens onze destructieve gedragspatronen proberen te beëindigen. Natuurlijk zijn vanuit een verlicht perspectief ook die destructieve gedragspatronen niets anders dan illusoire verschijnselen in de ruimte van het oorspronkelijke gewaarzijn. Maar zolang je je dat niet realiseert, kun je ze maar beter loslaten: leidt het niet tot verlichting, dan brengt het in ieder geval minder ellende en meer geluk in jouw leven en dat van anderen.
Ook het beoefenen van allerlei meditatievormen die je geest kalmeren, leidt op zichzelf niet tot verlichting. Maar ze creëren wel de gunstige omstandigheden, zowel in je geest als in je leefsituatie, waarin realisatie op den duur spontaan kan plaatsvinden. De valkuil die daarbij weer kan ontstaan is dat we zo gewend raken aan die beoefeningen, en aan de kalme heldere geest die er het gevolg van is, dat spontane realisatie er op den duur juist weer door belemmerd wordt. Wat een vooruitgang is in een bepaald stadium op het pad, wordt een obstakel in een later stadium. Pas in dat latere stadium wordt het advies van kracht dat verlichting niet bereikt kan worden door training, maar juist door het loslaten van de reeds gedane training.
Er zijn prachtige verhalen over hoe dat loslaten uiteindelijk de beslissende stap bleek te zijn naar het bereiken van verlichting. Niet lang na het overlijden van de Boeddha besloten al zijn leerlingen die het eerste stadium van realisatie7 bereikt hadden, bijeen te komen om zoveel mogelijk onderricht van de Boeddha vast te leggen. Ananda, de assistent van de Boeddha, beschikte over een fenomenaal geheugen. Hij herinnerde zich bijna elk woord van zijn leraar, en zou dus een belangrijke bijdrage aan deze bijeenkomst kunnen leveren. Maar hij had nog steeds niet de vereiste staat van realisatie bereikt. Drie dagen voor de bijeenkomst stapte de voorzitter Mahakassapa naar Ananda toe en zei: ‘Ik overweeg serieus om je buiten de vergadering te houden, je weet wel waarom.’ Dankzij zijn jarenlange training reageerde Ananda niet met gekwetste trots of zelfrechtvaardiging; hij knikte en trok zich terug in zijn hut, waar hij drie dagen en nachten in meditatie verbleef. Op de ochtend van de vergadering liet hij de beoefening los en besloot hij nog even een dutje te gaan doen. En zoals het verhaal gaat: op het moment dat zijn rug de matras raakte, bereikte hij verlichting.8
Een ander verhaal gaat over Patrul Rinpoche, een gerealiseerde leraar die leefde in Tibet in de negentiende eeuw. Op een dag was hij met zijn leerling Nyoshul Lungtok de bergen in getrokken hoog boven het Dzogchen-klooster. Het was een prachtige heldere en windstille nacht. De serene stilte werd nog versterkt door het blaffen van een hond, ver weg in het klooster beneden in het dal. Beide mannen lagen op hun rug naar de sterrenhemel te kijken.
Ineens zei Patrul Rinpoche: ‘Klopt het dat je nog steeds de essentie van je geest niet herkent?’ De ander liet een bevestigend ‘mmm’ horen. Patrul vervolgde: ‘Het stelt niet zoveel voor hoor. Zie je de sterren daarboven?’
‘Ja.’
‘Hoor je die hond blaffen daar beneden?’
‘Ja.’
‘Hoor je wat ik zeg?’
‘Ja.’
‘Dat is alles, méér is er niet.’
Op dat moment kwam Nyoshul Lungtok tot realisatie van de natuurlijke staat van zijn. Het loslaten van elk zoeken en streven, plus de indrukwekkende aanwezigheid van zijn leraar die permanent in die staat leefde, bracht hem tot het beslissende inzicht. Toch was zijn twintig jaar durende spirituele training voorafgaand aan deze gedenkwaardige avond beslist niet overbodig. Zijn geest was door al die training helder en kalm genoeg om het zoeken en denken te kunnen loslaten en de werkelijkheid in haar natuurlijke staat te ervaren9.
Een soortgelijk avontuur maakte een monnik mee in een afgelegen klooster in de bergen van de Himalaya10. Hij was misschien niet erg snugger, maar wel zeer aanhoudend in het stellen van vragen over de natuurlijke staat van zijn. Zijn leraar had het hem al honderd keer uitgelegd, maar zijn gretigheid belemmerde iedere vorm van realisatie. Op een dag kwam hij weer bij zijn leraar met de bekende hamvraag: ‘Rinpoche11, wat is werkelijk?’ In plaats van een antwoord gaf de leraar zijn leerling een opdracht: ‘Neem deze zak met graan en breng die naar de top van de berg achter het klooster. Hou je vraag in gedachten. Doe het nu meteen.’ De monnik had door training al geleerd zich niet te verzetten tegen een spirituele instructie van zijn leraar en begon meteen aan de zware tocht de berg op, met een zak graan op zijn rug. Na enkele uren van zwoegen en zweten bereikte hij eindelijk de top. Hij gooide zijn zak met graan op de grond, liet zich met een zucht van verlichting op de zak vallen en vergat zijn vraag. Op het moment dat hij zich volledig ontspande in de weidse openheid om hem heen en iedere vraag over de werkelijkheid losliet, bereikte hij de natuurlijke staat van zijn.
Ook westerse hedendaagse spirituele leraren vertellen soortgelijke verhalen over hun ontwikkeling. Ze hebben een tijdlang gezocht, gemediteerd, gestudeerd en gereisd langs diverse leraren, maar pas toen ze al hun streven naar verlichting loslieten, bereikten ze een of andere vorm van realisatie. De vergissing die sommigen van hen daarna dus maken is te verkondigen dat je met training geen verlichting kunt bereiken. Het valt te vrezen dat ze hiermee niet alleen anderen in verwarring brengen, maar ook hun eigen spirituele ontwikkeling belemmeren. Want ook na een eerste stadium van realisatie zijn er vormen van beoefening nodig om je verder te brengen op het spirituele pad.
Misschien is er nog een reden waarom veel hedendaagse spirituele leraren de boodschap verkondigen dat we allemaal in feite al verlicht zijn en dat langdurige beoefening niet nodig is en zelfs contraproductief: het is namelijk prettig om te horen. Op een emotioneel niveau biedt de boodschap een geruststelling aan iedereen die meent dat hij eigenlijk meer zijn best zou moeten doen om verlichting te bereiken en zichzelf daarover afwijst. Vanuit een absoluut perspectief bezien is deze boodschap bovendien wáár, en daardoor veroorzaakt hij in de ontvankelijke luisteraar soms een kortstondig gevoel van vreugde, en misschien zelfs eventjes een korte verlichtingservaring. Natuurlijk gaat dat gevoel – zoals alle gevoelens – na een tijdje weer voorbij, en moet je weer opnieuw naar zo’n leraar gaan luisteren of zijn boeken lezen om datzelfde diepzinnige gevoel weer even te kunnen ervaren. Op deze manier zie je mensen tegenwoordig soms een soort ‘inspiratie-verslaving’ ontwikkelen: een voortdurende rondgang langs lezingen en inspiratie-websites voor een regelmatige dosis ‘spiritueel goed gevoel’. Men ontwikkelt een afhankelijkheid van spirituele leraren, van hun websites en hun inspiratie-mailtjes, en vergeet daardoor het belangrijkste: je moet je geest trainen voordat je die training weer loslaat. Alleen op die manier kun je die waardevolle momenten van inspiratie door een spirituele leraar benutten waarvoor ze bedoeld zijn: te leren hoe je jezelf kunt inspireren, en hoe je je eigen innerlijke leraar kunt bevrijden uit de beknelling van de dualistische misvatting.
Iedere spirituele training moet dus ook weer losgelaten worden, en in de authentieke spiritualiteit is dat zelfs een belangrijk onderdeel van die training. De Boeddha zelf vergeleek zijn spirituele methode met een vlot dat je naar de overkant van de rivier kan brengen: als je er te vroeg afstapt verdrink je, maar als je bij de andere oever komt en je bent te gehecht aan je vlot om er afstand van te doen, drijf je weer weg. In het Tibetaans boeddhisme is het loslaten van de training zelfs een vast onderdeel van elke trainingssessie, zowel aan het begin, als tijdens, als aan het einde van iedere sessie.
Dat gaat als volgt. Aan het begin van elke meditatiesessie doe je een korte contemplatie op de motivatie waarmee je aan de beoefening begint. Je laat tot je doordringen dat je je geest traint omdat je graag meer geluk wilt en minder ellende in je leven. Vervolgens sta je stil bij de onderlinge afhankelijkheid van alles wat leeft, waardoor je eigen geluk en lijden sterk samenhangen met die van anderen. Je kunt mensen in dat opzicht vergelijken met de bladeren van een boom. Natuurlijk wil jij dat jouw blad gezond en gelukkig is, maar dat doel is het beste gediend als het goed gaat met de hele boom. Dus voordat je aan je meditatiesessie begint, sta je even stil bij het feit dat iedereen graag gelukkig wil zijn en lijden wil beëindigen, en je wekt de aspiratie in je op dat je beoefening daaraan moge bijdragen.
Vervolgens probeer je tijdens elke meditatiesessie een houding te ontwikkelen van niet oordelen over de kwaliteit van je meditatie en niet streven naar een resultaat ervan. Je probeert je oefening te doen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is (wat het na een tijdje ook is), net als de afwas of het poetsen van je tanden, maar dan met zoveel mogelijk helder en oordeelvrij gewaarzijn.
Ten slotte geef je aan het einde van elke sessie in gedachten elk mogelijk resultaat ervan weg aan het welzijn van iedereen. Of het nu een fijne of een vervelende sessie was, je laat elke aanspraak erop varen: ‘Moge dit bijdragen aan het einde van het lijden en de verlichting van alles wat leeft.’
Deze methode van het loslaten van de training wordt traditioneel de ‘drie edele beginselen’ genoemd, of ‘goed in het begin, goed in het midden en goed aan het einde’. Er wordt van gezegd dat alleen met deze drie edele beginselen een training pas echt een spirituele training is, omdat ze erdoor gevrijwaard wordt van streven en eigenbelang. Deze gerichtheid op het welzijn van alles wat leeft moet overigens niet verward worden met zelfverloochening zoals die in sommige religieuze tradities wel wordt nagestreefd, want dat is vaak een gesublimeerde vorm van zelfafwijzing. Streven naar meer geluk in de wereld kan eigenlijk maar op één manier, en dat is door jezelf gelukkig te maken en je eigen beknelling te beëindigen. Omdat alles met al het andere samenhangt, brengt jouw geluk meer geluk in de wereld, en vermindert de afname van jouw ellende ook de ellende van anderen om je heen. Dit beseffen is een essentieel onderdeel van spirituele beoefening, en door telkens weer de resultaten van je training weg te geven aan alles wat leeft, wen je meteen aan het loslaten ervan.
Hierover zijn eigentijdse en historische spirituele leraren het dus eens: je natuurlijke staat van zijn kan alleen gerealiseerd worden door los te laten. Maar dat loslaten moet je dus wel oefenen. Tot slot een kort fragment uit een van de oudste bekende spirituele geschriften, de Tantra Kun Byed Gyalpo12 :
Omdat de ontwaakte geest je eigen natuur is,
kan hij uiteindelijk niet door meditatie bereikt worden.
Als je je natuurlijke geest wilt ervaren,
kan dat alleen door het niet te willen.
Dus forceer niet een of andere vorm van non-conceptuele gelijkmoedigheid,
maar verblijf in een staat die vrij is van aanvaarding en afwijzing.