15

 

De matrix van het illusoire bestaan

 

 

 

 

In de ruimte waar droevige gedachten

geen grond of wortel hebben,

ontmoet je je eigen geest als de stralende glimlach

van de oorspronkelijke boeddha.

Dilgo Khyentse 2

 

 

Ik kan me nog herinneren hoe ik aan het begin van mijn spirituele pad verschrikkelijk veel moeite had met het idee dat alle verschijnselen voortkomen uit het oorspronkelijk gewaarzijn. Dat mijn eigen geest een volmaakte natuur heeft, vond ik eenvoudiger te begrijpen en best wel inspirerend. Maar dat de werkelijkheid om ons heen eveneens een uitstraling is van die volmaakte natuur, ging er bij mij aanvankelijk niet in. Bij nader inzien is dat ook best begrijpelijk: het druist immers volledig in tegen onze dualistische basisaanname dat bewustzijn en materie gescheiden en onafhankelijke entiteiten zijn. In het eerste deel is al uiteengezet dat dit dualisme een illusie is, een soort vertekening van de werkelijkheid. In het tweede deel ging het vooral over hoe je door bepaalde oefeningen zelf deze illusie kunt leren doorzien. Het resultaat van deze spirituele onderneming is dat je verstandelijke inzicht in deze illusie zich steeds meer uitbreidt tot een ervaring van de eenheid van bewustzijn en materie binnen het oorspronkelijke gewaarzijn. Deze eenheid wordt dus niet tot stand gebracht door spirituele beoefening; het spirituele pad brengt je alleen tot de realisatie dat deze eenheid altijd al het geval was. Welkom in de matrix van het illusoire bestaan!

 

Bijna iedereen denkt tegenwoordig bij het woord ‘matrix’ aan de gelijknamige film, die zich voor een groot deel afspeelt in een illusoire, computergestuurde wereld. En er zijn beslist overeenkomsten met de werkelijke illusoire aard van alle verschijnselen. Het grote verschil is dat in de film de illusie opgewekt wordt in de geest van echt bestaande lichamen die in een soort coma worden gehouden. In werkelijkheid heeft het illusoire bestaan geen substantiële basis, geen lichaam of materie waarin of van waaruit het ontstaat. Dat zou immers weer een vorm van materialistisch reductionisme zijn. Het doorzien van de illusie brengt je dus ook niet in een achterliggende werkelijkheid die wél echt bestaat, zoals iemand die wakker wordt uit een droom ontdekt dat hij in een echt bestaand bed ligt.3 Dat alle verschijnselen illusoir van aard zijn ís de werkelijkheid, de zó-heid van deze verschijnselen. Het is te vergelijken met de dromer die zich realiseert dat hij droomt. Niet het beëindigen van de droom, maar het weten dat je droomt is verlichting. Dat is realisatie van shunyata, de open substantieloze aard van de werkelijkheid en van het gewaarzijn ervan.

 

Het zal je misschien verbazen dat het woord matrix ook voorkomt in traditionele spirituele geschriften. Zo bestaat er een omschrijving van de illusoire werkelijkheid als ‘The magical manifestation matrix of Vajrasattva’.4 Maar wat is een matrix eigenlijk? Een simpel voorbeeld van een matrix vind je weleens in je agenda: een tabel met de afstanden in kilometers tussen de belangrijkste steden van ons land. De werkelijkheid in zo’n matrix bestaat dus uit afstanden. De twee factoren waaruit die werkelijkheid ontstaat zijn twee verschillende steden in ons land. Het is zinloos om een verschijnsel in deze werkelijkheid toe te schrijven aan één van beide factoren. Je kunt niet zeggen: ‘100 km is de afstand van Amsterdam’. Er moet altijd een tweede locatie zijn, om het verschijnsel ‘afstand’ te laten ontstaan.

Misschien voel je al aan waar dit voorbeeld naartoe gaat. Op dezelfde wijze zijn namelijk alle verschijnselen die we ervaren als werkelijk bestaand een resultaat van de matrix van bewustzijn en materie. Het is zinloos om bepaalde ervaringen te bestempelen als ‘materieel’ en andere als ‘bewustzijn’. Elke ervaring is volledig bepaald op de snijlijn van beide dimensies, bewustzijn en materie. Zij vormen als het ware de lengte- en breedtegraad waaruit iedere ervaring bestaat.

Dit voorbeeld loopt enigszins mank omdat bewustzijn en materie geen echte, maar illusoire want onscheidbare dimensies van de ervaring zijn binnen de ruimte van het oorspronkelijke gewaarzijn. Waarom lijken ze dan zo echt? Dat komt doordat beide zich weer solidificeren in drie sub-dimensies: de objectzijde van de illusie manifesteert zich in de drie ruimtelijke dimensies lengte, breedte en hoogte; de subjectzijde lijkt zo echt vanwege de drie tijdsdimensies verleden, heden en toekomst. Ook deze twee drietallen zijn op zichzelf illusoir en kunnen alleen tezamen ervaren worden. Het oorspronkelijke gewaarzijn waarin de dimensies van subject en object ervaren worden, heeft zelf tijdsduur noch afmetingen, op dezelfde wijze als een spiegel waarin bepaalde kleuren en vormen weerspiegeld kunnen worden, zelf geen kleur en vorm heeft.5

 

Het tijdloze open gewaarzijn is de grond van alles. Het heeft twee aspecten: enerzijds het lege ruimtelijke, substantieloze, entiteitsloze aspect (shunyata). En anderzijds het ‘kennende’, ‘wetende’, gewaarzijnde aspect (rigpa). Deze twee aspecten zijn onscheidbaar één, zoals water en natheid of vuur en hitte. Als in de ervaring van de werkelijkheid het gewaarzijnde aspect zijn eigen entiteitsloosheid herkent, heet dat realisatie of verlichting. Maar in de meeste mensen vindt die herkenning niet plaats, en verliest het gewaarzijn zich in zijn eigen projecties. Daaruit ontstaat de dualistische scheiding: het lege ruimtelijke aspect ‘verhardt zich’ tot schijnbaar echt bestaande objecten buiten het bewustzijn; het kennende aspect ‘stolt’ tot een ogenschijnlijk echt bestaande waarnemer van die objecten, het identificeert zich met deze quasi-entiteit en er ontstaat een ik-bewustzijn. Materie en ik-bewustzijn worden ervaren als twee gescheiden en onafhankelijke entiteiten. Van daaruit ontstaat het labelen van die objecten: we creëren concepten over de werkelijkheid (nam tok) die de dualistische misvatting bestendigen.

Gedachten en de dualistische misvatting vormen een zichzelf in stand houdende vicieuze cirkel die we ervaren als denkverslaving. Dit hele proces kan niet worden voorkomen, en gelukkig hoeft dat ook niet om je te bevrijden van de beknellingen ervan. Dualisme is geen fout die hersteld zou moeten worden, het is gewoon hoe de werkelijkheid zich aan ons presenteert. Alleen het niet herkennen van de illusoire aard ervan zorgt voor alle ellende. Om het lijden te beëindigen is het voldoende om je steeds meer te realiseren dat bewustzijn en materie geen echt bestaande grootheden zijn, maar slechts complementaire aspecten van dezelfde ervaring. Dat heeft tot gevolg dat je je geloof verliest in de werkelijkheidswaarde van je concepten. En dat bevrijdt je van de beknelling van je eigen gedachten.

 

Klinkt simpel, nietwaar? En dat is het ook, alleen het is niet gemakkelijk. De gewoonte om te geloven in onze gedachten, en om de dualistische waarneming van onszelf en de werkelijkheid voor wáár te houden, is tamelijk ingesleten en automatisch. Dus er moet geoefend worden om die gewoonte te leren doorzien en los te laten. Hoe werkt dat nu in de praktijk? Hier volgen enkele voorbeelden van veel voorkomend lijden en hoe spirituele beoefening je daarvan kan bevrijden.

 

Verslaving

Een van de duidelijkste voorbeelden van hoe we ons eigen lijden creëren is een verslaving, zoals aan roken, drugs, alcohol, gokken of seks. Dat begint met het niet herkennen van onze volmaakte identiteitsloze natuur. Daaruit ontstaat de misvatting dat je een echt bestaande en tevens onvolmaakte entiteit bent. In onze jeugd ontwikkelen we een diepgeworteld geloof dat we in wezen niet goed genoeg zijn. Vanuit dit negatieve geloof dat je waardeloos bent, stom, slap of slecht, ontstaat de sterke behoefte om die pijnlijke misvatting toe te dekken met liefde en erkenning van anderen. Als dat lukt ervaren we tijdelijk het ‘goede gevoel’ waarin we onszelf als waardevol kunnen ervaren. Maar telkens als we er onvoldoende in slagen om die liefde en erkenning van anderen binnen te halen, steekt het negatieve geloof de kop op en voelen we ons eenzaam, machteloos, mislukt, of een loser.

Onze gedachten gaan meteen in de overdrive om van dat pijnlijke gevoel af te komen, waardoor het juist nog erger wordt. Dan bieden verslavende middelen een ‘oplossing’ omdat ze in staat zijn op chemische of anderszins kunstmatige wijze het pijnlijke gevoel toe te dekken met een goed of lekker gevoel. Alleen is dat goede gevoel heel tijdelijk, en omdat het bovendien kunstmatig is en we dat ook nog eens donders goed wéten, versterkt het juist ons onderliggende gevoel van waardeloosheid en machteloosheid dat we met het middel probeerden kwijt te raken. Zo raken we steeds dieper in die vicieuze verslavingscirkel. Na een tijdje komt daar een bewustzijn van het probleem bij, en dat levert ons nog eens een extra zelfafwijzing op: Wat stom/slap/waardeloos dat ik er niet mee op kan houden. Je gelooft dat deze zelfafwijzende gedachten echt waar zijn, waardoor ze de beknelling versterken en je nog meer middelen nodig hebt om je af en toe even goed te voelen.

Als je eenmaal zo ver in de ellende bent weggezakt, hoef je niet te proberen de misleidende aard van je gedachten over de werkelijkheid te doorzien, want je gevoelens van zelfafwijzing zijn dan nog veel te sterk. Je zou dan spirituele beoefening toch maar gebruiken als trucje om van je beknellende gevoelens af te komen, en dat werkt nooit. In plaats daarvan moet je de keten van misvattingen een voor een en in de omgekeerde volgorde ontwarren. De laatste misvatting in de reeks en dus die waarmee je moet beginnen, is je veroordeling van het feit dat je verslaafd bent. Je gelooft immers in het verhaal dat verslaafd zijn hét bewijs is dat je in wezen slap en stom bent, of wat dan ook je negatieve overtuiging is. Hier begint de eerste omkering van je misvatting: je bent niet stom en slap; dat is slechts het aangeleerde zelfafwijzende gevoel dat je met je verslaving wilde toedekken en dat erdoor versterkt wordt. Het is een vorm van identificatie met een illusoir ik-bewustzijn. Deze illusie kun je niet ontwijken of ontkennen, alleen leren doorzien.6 Dat begint met er zonder oordeel naar te kijken: je bent niet stom of slap als verslaafde, je bent in werkelijkheid niet eens verslaafd, je hébt een verslaving en dat is niet wat je werkelijk wilt.

 

Vervolgens ga je oefenen in het kijken naar het gevoel dat je met je verslaving probeert niet te voelen – je automatisme om weg te lopen van je negatieve geloof over jezelf, te vluchten voor eenzaamheid, je zoektocht naar liefde en erkenning van anderen. Je hoeft jezelf deze automatismen niet te verbieden, dat werkt toch niet en maakt dat de verslaving alleen maar echter lijkt. Door in plaats daarvan telkens weer met vriendelijk en oordeelvrij gewaarzijn te kijken naar je pijnlijke zelfafwijzende gevoelens, en het verhaal in je gedachten over hoe zwak en stom je bent niet meer serieus te nemen, kom je op den duur bij het moment dat je de verslaving op een vriendelijke manier beëindigt. De verslaving wordt niet langer ontkend of bestreden vanuit zelfafwijzing, maar losgelaten om jezelf een plezier te doen. Daarna begint je spirituele pad pas echt. Je hebt dan dankzij je verslaving al een goeie start gemaakt door al dat kijken naar je zelfafwijzende gevoelens zonder ze af te wijzen. Je hebt je daardoor al een klein beetje gedeïdentificeerd met die negatieve gevoelens en zelfafwijzende verhalen over jezelf, en je proeft soms al iets van de vrijheid en autonomie die dat oplevert. Ik heb zelf veel verslavingen gehad, en ze leveren een hoop inzicht op in het functioneren van je eigen geest als je ze eenmaal hebt doorzien en beëindigd.

 

Als je goed naar je verslaving kijkt, dan zie je dat er een diep spiritueel verlangen achter verborgen zit. Als verslaafde verlang je eigenlijk heel sterk naar volmaaktheid, naar een totaal ‘goed gevoel’, een gelukzalige staat zonder beknelling. Dat is in werkelijkheid je natuurlijke staat van zijn. Je zoekt alleen de verkeerde kant op door het buiten jezelf te zoeken, waar je het nooit kunt vinden. Zodra je geest naar zichzelf leert kijken en zijn eigen natuur ontdekt en ontwikkelt, kún je op den duur niet eens meer verslaafd zijn. Het doorzien van de illusie van een afgescheiden en behoeftig zelf maakt meteen een einde aan iedere vorm van zelfafwijzing en zelfdestructie.7

 

Depressie

Bijna iedereen voelt zich af en toe weleens depri: verdrietig over een pijnlijke gebeurtenis, somber over de vooruitzichten in je leven, gekweld door eenzaamheid en gemis aan een geliefde. Meestal reageren we op zo’n dip met heel veel denken. We proberen als het ware de gedachte te vinden die ons verlost van deze beknelling. Héél soms lukt dat héél even, waardoor we gesterkt worden in de illusie dat we met denken ons probleem kunnen oplossen. Maar even later is de beknelling er weer en stromen onze gedachten opnieuw als een razende bergbeek door ons bewustzijn.

Gedachten kunnen nooit de oplossing brengen voor een beknelling die door denken is veroorzaakt. Immers, het is door het denken dat de illusie ontstaat van een werkelijk bestaande ‘ik’ die in een echt bestaande moeilijke situatie zit.8 Zodra we een pijnlijk of beknellend gevoel ervaren en we vallen in de valkuil van het denken, zal de beknelling alleen maar in stand gehouden worden en soms er zelfs door toenemen. Dit komt vanwege een merkwaardige omkering van oorzaak en gevolg. We menen dat het beklemmende gevoel veroorzaakt wordt door een echt bestaande situatie buiten onze geest, waarna we gaan denken teneinde van dat gevoel af te komen. In werkelijkheid zijn het juist onze gedachten die de illusie creëren van een echt bestaande pijnlijke situatie buiten onze geest waar wij ons het slachtoffer van voelen. Zodra je gelooft in deze objectivering van een pijnlijk gevoel, gaan je gedachten in de overdrive om er weer van af te komen. Het verhaal van je beknelling wordt alsmaar herhaald in je hoofd, waardoor ze steeds erger wordt. Bekneld gevoel en gedachtestroom komen in een vicieuze wisselwerking, en houden elkaar in stand.

 

Bij veel mensen gaat deze dip – ondanks de contraproductieve reactie erop – na een tijdje toch weer over, omdat er weer wat nieuws gebeurt in hun leven waar ze van opknappen, of gewoon omdat de ellendige situatie steeds langer geleden is en overdekt wordt met nieuwe, minder beklemmende situaties. Maar soms blijven mensen vastzitten in deze vicieuze cirkel van bekneld gevoel en het vele denken erover. De beklemming wordt steeds dieper, het denken steeds drukker en wanhopiger, totdat de wanhoop min of meer permanent is. Dan spreken we van een depressie. Het verhaal in je hoofd gaat dan vooral over je eigen waardeloosheid en over de zinloosheid van het bestaan; je gelooft er helemaal in, omdat je immers tevens een sterk gevoel van waardeloosheid en zinloosheid ervaart. Gevoelens van zinloosheid en argumenten voor het zinloze van dit bestaan in je gedachten, houden elkaar in stand. Je verliest het contact met je omgeving en verdwijnt steeds meer in het verhaal van de zinloosheid en het sombere gevoel dat ermee in wisselwerking staat. Je ziet andere mensen opstaan en naar hun werk gaan, kinderen opvoeden en ’s avonds naar de tv kijken, en je snapt totaal niet wat ze daar nou in zien. Misschien doe je zelf wel mee aan al die onzin, maar je ziet alleen maar zinloosheid. Kortom, een depressie is misschien wel een van de pijnlijkste illusies waar je in terecht kunt komen.9

 

Als je op een filosofische manier gaat nadenken over de ultieme zin van het leven, zul je die op logische gronden nooit vinden. Zodra je een zinvol doel gevonden hebt (zoals ‘in de hemel komen’, of ‘een betere wereld’, of ‘mijn kinderen opvoeden tot gelukkige volwassenen’) kun je immers onmiddellijk de vraag stellen wat dáár dan de zin van is.10 Vandaar dat in de authentieke spiritualiteit deze definitieve zinvraag niet beantwoord wordt, omdat het stellen ervan reeds als een vergissing beschouwd wordt. De zin van het leven is in werkelijkheid de zin in het leven! Als je in een depressie zit en al die gewone dagelijkse bezigheden als zinloos ervaart, heb je eigenlijk gelijk: ze zijn in uiterste instantie zinloos. De vraag is alleen: hoe kun je ervoor zorgen dat je er weer zin in krijgt? Je analyse is logisch gezien juist, maar wel onvolledig en daardoor beklemmend. Spiritualiteit biedt een veel ruimer perspectief, van waaruit de beperkte logica van de depressie doorzien kan worden. Daarvoor moet je hetzelfde principe volgen als bij een verslaving, namelijk de keten van misvattingen een voor een en in omgekeerde volgorde ontwarren.

 

Bij een depressie is de laatste schakel je identificatie met jezelf als waardeloos, en met de wereld als inherent zinloos. Je bent er diep van overtuigd dat dit echt waar is en dat het nooit meer goed zal komen met jou en/of met de wereld. Deze stroom van gedachten loslaten is de eerste en de moeilijkste stap in het genezen van een depressie. Je gevoel zegt immers: ‘Het heeft toch allemaal geen zin.’ Je zult dus een tijdje moeten werken tegen dat gevoel in, puur op basis van een rationeel inzicht plus misschien een diep weggestopt verlangen naar bevrijding. Dat werken is aanvankelijk vooral gericht op het enigszins loskomen van het gitzwarte verhaal in je hoofd, en het weer contact maken met de simpele feitelijke werkelijkheid om je heen. Een hulpmiddeltje hierbij is om elke huishoudelijke handeling die je doet hardop en met een vriendelijke en geruststellende stem te benoemen: ‘Nu maak ik mijn bed op, nu leg ik mijn hoofdkussen recht, nu trek ik mijn dekbed strak,’ enzovoort. Het lijkt eerst enigszins maf om dit te doen, maar het werkt echt. Tegenwoordig wordt in veel therapieën ook mindfulness toegepast als hulpmiddel om weer contact met de werkelijkheid te krijgen. Het is een meditatievorm waarbij je je aandacht een tijdlang bij een object buiten je of bij je lijf en je ademhaling probeert te houden.11 Het helpt je tevens om je gedachtestroom een klein beetje af te remmen.

Tegelijkertijd zul je moeten oefenen in het doelbewust ontwikkelen van positieve gedachten. Ook dat druist aanvankelijk in tegen je gevoel van zinloosheid. Maar als je regelmatig oefent in het denken aan en benoemen van prettige situaties en gevoelens, zullen ze op den duur ook spontaan in je geest opkomen.12 Geleidelijk aan zul je je geloof in de echtheid van je sombere gedachten verliezen, wat meer contact krijgen met je lijf en de werkelijkheid om je heen, en af en toe misschien zelfs al een optimistische gedachte krijgen. Afhankelijk van de ernst van je depressie zul je dit proces misschien moeten ondersteunen met medicatie.

En het is een lange weg om te gaan, maar het mooie is dat tegen de tijd dat je je depressie hebt overwonnen, je meteen al een gevorderde beoefenaar bent op het spirituele pad. Je hebt in feite de meest effectieve training gehad in het loskomen van je identificatie met je eigen gedachtestroom. Nu kun je gaan oefenen in het herkennen van je natuurlijke staat, die in essentie pure zinvolheid is, zonder dat eerst aan een zogenaamd ‘zinvol doel’ moet worden voldaan. Rusten in (gewaar)zijn is rusten in zinvolheid voorbij zin en zinloosheid.

 

Posttraumatische stressstoornis

Een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is een goed voorbeeld van het niet doorzien van je eigen gedachten. Je hebt een schokkende (traumatische) gebeurtenis meegemaakt, zoals een auto-ongeluk, een misdrijf of een ernstig verlies, en je wilt niets liever dan deze pijnlijke gebeurtenis achter je laten. In plaats daarvan blijf je er alsmaar aan denken en bekneld zitten in de gevoelens die je toen ervaren hebt. Bijkomende symptomen zijn slapeloosheid, schrikken van kleine dingen, en angst voor herhaling van het gebeurde of voor andere gelijksoortige ellende, waardoor je ook nieuwe stressvolle gedachten ontwikkelt.

Hoewel de stoornis aanvankelijk veroorzaakt wordt door de traumatische gebeurtenis, wordt ze meestal verergerd door onze reactie erop: verzet tegen en verdringing van de herinnering aan de beangstigende gebeurtenis. De spontane herbeleving van de traumatische gebeurtenis is een natuurlijk gevolg van de gebeurtenis zelf. Maar doordat de meeste mensen op deze herbelevingen reageren met verzet en daardoor bekneld raken in de gedachtestroom over de traumatische gebeurtenis, wordt het probleem in stand gehouden en vaak zelfs verergerd. Immers: als je een gedachte niet wilt denken, moet je er juist veel meer aan denken. Als je een gevoel niet wilt voelen, wordt het steeds beklemmender.

De gebruikelijke therapie is: onder begeleiding en in een veilige situatie telkens stukjes van de traumatische gebeurtenis herbeleven door erover te vertellen, en de heftige emoties beetje bij beetje weer toelaten. Op den duur verdwijnt dan je angst voor de herinnering en daarmee tevens de dwangmatigheid van de beklemmende gedachten eraan. Dit is een prima methode, die helemaal aansluit bij de spirituele opvatting dat lijden verdwijnt als je je gevoelens verbindt met het oordeelvrije liefdevolle gewaarzijn. Je kunt het alleen nog effectiever doen als je je aversie voor de pijnlijke gebeurtenis van meet af aan transformeert in spirituele beoefening.

 

Omdat de werkelijkheid zoals we die doorgaans ervaren in feite een illusie is, een droomachtige verschijning in de ruimte van het oorspronkelijke gewaarzijn, maakt het voor onze geest niet veel uit of een gebeurtenis werkelijk heeft plaatsgevonden of (deels) alleen in onze fantasie. De werkelijkheid is net zo goed een verhaal in onze geest als een fantasie dat is; het verschil is slechts de gedachte dat het ene echt gebeurd is en het andere niet. Dat gegeven kun je benutten als je een traumatische gebeurtenis hebt meegemaakt. Ik ontdekte dit bij toeval nadat ik een jaar of tien geleden in een ernstig auto-ongeluk terechtkwam met een frontale botsing. Ik kwam er met lichte verwondingen van af maar de andere bestuurder heeft het helaas niet overleefd. De heftigheid van de botsing, de grauwe sfeer op die regenachtige snelweg met autowrakken en wachtende files, de afschuwelijke rit in de ambulance, het wachten bij de eerste hulp terwijl artsen het leven van de andere chauffeur probeerden te redden – het was allemaal behoorlijk traumatisch. Een paar uur later – het was inmiddels nacht – lag ik in bed en voelde ik de voorbije gebeurtenis met een beangstigende kracht op me afkomen. En toen begon ik onder invloed van de spirituele training die ik bij het Tibetaans boeddhisme volgde, de voorbije gebeurtenis op een andere manier te beleven. In mijn fantasie creëerde ik op die koude natte snelweg een paar lieve vrienden om me heen die voor me zorgden. Ik visualiseerde dat mijn leraar ter plaatse was en mij en het andere slachtoffer vriendelijk toesprak. De fantasie werd steeds mooier, en na een tijdje was de Dalai Lama zelf ter plaatse om het andere slachtoffer te begeleiden bij diens overlijden. Natuurlijk besefte ik best dat mijn fantasie niet echt gebeurd was. Maar het maakte dat ik mijn reflex om de traumatische herinnering weg te duwen, van meet af aan kon omzetten in een herbeleven ervan, zij het met de verrijking erbij van mijn eigen fantasie. Wekenlang kwam de herinnering soms met een schok in me naar boven, en telkens weer verfraaide ik de echte gebeurtenis met prachtige liefdevolle fantasiebeelden. Nu, na meer dan tien jaar, zijn die fantasiebeelden onlosmakelijk verbonden met de herinnering aan wat er echt gebeurd is.

Ondertussen deed ik kort na het ongeval op aanraden van mijn huisarts mee aan een wetenschappelijk onderzoek naar het verloop van posttraumatische stressstoornissen. Tot verrassing van de onderzoekers bleek dat ik twee weken na het ongeval al bijzonder laag scoorde op de vragenlijst naar de symptomen van PTSS. Ook in de maanden daarna hebben zich geen symptomen ontwikkeld.

De feitelijke werkzaamheid van deze methode zit hem in het volledig toelaten van de pijnlijke gedachten en gevoelens in de ruimte van het oorspronkelijke gewaarzijn. Het verfraaien van de herinnering is hieraan ondergeschikt en maakt het alleen iets gemakkelijker om bij die pijnlijke herinneringen te blijven. Het zal dus zeker niet werken als je de pijnlijke gebeurtenis in je fantasie volledig probeert te veranderen in een fijne gebeurtenis: dat is juist een vorm van weglopen ervoor en werkt averechts. Nee, je laat de hele herinnering toe, zonder verzet, en alleen als ondersteuning voeg je er liefdevolle elementen aan toe, waardoor het iets gemakkelijker wordt om met liefde naar de hele pijnlijke herinnering te kijken. Daardoor verdwijnt de identificatie ermee, verliest de gebeurtenis haar ‘echtheid’ en jij het gevoel er een echt slachtoffer van te zijn.

 

Dezelfde benadering kan ook werken bij chronische PTSS, die ontstaat als iemand tijdens zijn jeugd langdurig blootgesteld is aan traumatische gebeurtenissen zoals mishandeling en verwaarlozing, en soms ook bij vroeggeboorte en/of vroege ziekenhuisopnames. Mensen met deze vorm van PTSS hebben dezelfde symptomen van schrikachtigheid, angsten, slaapstoornissen en somberheid, zonder dat ze zich de feitelijke trauma’s nog kunnen herinneren. Er ontbreekt bij hen vaak een basisgevoel van veiligheid, waardoor ze snel in een angstige houvastloze staat van geest terecht kunnen komen. Ook hier kan spirituele training een uitkomst bieden. Heel behulpzaam is de oefening waarin je jezelf dagelijks omringt met visualisaties van boeddha’s, leraren of andere voor jou liefdevolle figuren.13 Ze zijn er natuurlijk niet écht, maar dat zijn de beangstigende situaties ook niet. Zowel herinnering als fantasie is een verschijnsel in de geest.

Door deze relativering leer je op den duur rechtstreeks naar je angst te kijken. Daardoor vermindert je neiging om er angstige gedachten bij te produceren, en het zijn immers die gedachten die het gevoel telkens weer naar buiten projecteren tot een werkelijk bestaande bedreiging. En voor zover die gedachten en projecties zich nog voordoen, zwakt je geloof erin steeds meer af. Daardoor kun je het eigenlijke angstige gevoel steeds beter herkennen als een illusie, als een golf die ontstaat in de oceaan van je oorspronkelijke gewaarzijn en daar even later ook weer in oplost.

 

Ziekte en dood

Angst speelt ook een belangrijke rol bij het lijden dat samenhangt met ziekte en dood. Binnen de dualistische misvatting dat er een echte ‘jij’ bestaat in een echt lichaam dat ziek wordt en doodgaat, is het onmogelijk om géén angst te voelen voor ziekte en dood als deze zich manifesteren in ons leven.14 Tegelijkertijd willen we die angst niet voelen, we willen niet ziek zijn en we willen niet doodgaan, en dus zijn we voortdurend in verzet tegen deze gedachten. En dat maakt ze steeds beklemmender. Kortom, ook hier komen we bijna altijd in die valkuil terecht van de vicieuze wisselwerking tussen gedachten en gevoelens. En ook hier kan spirituele beoefening de beklemmingen beëindigen, als je de keten van misvattingen in omgekeerde volgorde aanpakt.

Als ziekte en naderende dood toeslaan in je leven heeft het weinig zin om als beginnende beoefenaar heel erg hard te gaan geloven in reïncarnatie of anderszins de illusie van ziekte en dood te willen doorzien. In feite ben je je er dan nog steeds tegen aan het verzetten, alleen nu met spirituele verhaaltjes. Het beste kun je beginnen met je angst ervoor en je verzet ertegen te aanvaarden als een gegeven waar je eerst mee moet leren omgaan. Je mág je ziek voelen en bang zijn om dood te gaan, en als het je lukt om jezelf hierin te ondersteunen in plaats van af te wijzen, is er al een flink stuk van het lijden af gehaald15. Vervolgens kun je gaan oefenen met je gevoelens van angst en pijn door deze te verbinden met het oordeelvrije en liefdevolle oorspronkelijke gewaarzijn.

Door deze beoefening, ondersteund door studie van de authentieke spiritualiteit, wordt het steeds duidelijker dat ziekte en dood (net als gezondheid en leven) niets anders zijn dan ervaringen in de ruimte van het oorspronkelijke gewaarzijn, die hun schijn van objectiviteit ontlenen aan ons verzet ertegen. Hoewel dit verzet een zeer begrijpelijke reactie is, inherent aan het niet herkennen van onze natuurlijke staat, helpt het niet – integendeel. Zolang je volledig gelooft in de misvatting dat jij je lichaam bent, en dus zult ophouden te bestaan als je dood bent, zo lang zul je er bang voor zijn en je ertegen verzetten. Het idee dat jij je lichaam bent is een van die vele concepten die verantwoordelijk zijn voor de illusie van dualisme. In werkelijkheid zijn je lichaam met al zijn zintuiglijke gewaarwordingen, plus je gedachten en gevoelens, evenzovele ervaringen in het oorspronkelijke gewaarzijn. Natuurlijk: dat lichaam zal eens sterven, en alles wat je beschouwt als je zelf, je hele identiteit met al haar gedachten en gevoelens, zal dan verdwijnen, terug oplossen in de oceaan van gewaarzijn. Authentieke spiritualiteit probeert het verschijnsel dood niet te ontkennen of toe te dekken met mooie verhalen over een gelukzalig hiernamaals, of over een eeuwige ziel die zal incarneren in een volgend lichaam. Deze verhalen horen thuis in religie en quasi-spiritualiteit.16 Als je doodgaat, houdt je hele identiteit op te bestaan, inclusief je lijf, je gedachten en gevoelens. Maar die bestonden toch alleen maar als een verhaal, als een droom in de ruimte van je natuurlijke staat van zijn. Omdat deze natuurlijke staat zelf geen entiteit is, geen fenomeen, kan hij ook niet ophouden met zijn. Hij bestaat niet echt noch is hij niet-bestaand. Dit is de ruimte waarin iedere ervaring, ook die van leven en dood, ontstaat en weer oplost.

 

Authentieke spiritualiteit biedt een subtiele middenweg tussen het materialistisch nihilisme enerzijds, en het eternalisme van religieuze en quasi-spirituele opvattingen anderzijds. Misschien dat het volgende gedachte-experiment die middenweg kan verduidelijken. Stel je eens voor dat je vrij snel na je dood opnieuw geboren zou worden in een ander lichaam, met een andere identiteit, zonder enige herinnering aan je huidige leven, en zonder dat er iets van dit leven doorgaat in dat nieuwe leven. Laat alle romantiseringen even achterwege, dus géén reïncarnatie, geen zielsverhuizing: niets van wat je kent als jezelf in dit leven komt terug in die nieuwe mens die over enige tijd ergens anders geboren wordt.17 Het enige wat beide levens met elkaar gemeen hebben is het oorspronkelijke liefdevolle gewaarzijn van waaruit ze beide ontspringen, en waarin ze allebei zichzelf als ‘zelf’ ervaren. Zou dat je niet al enigszins verzoenen met je naderende dood? Weten dat wie je denkt dat je bent weliswaar doodgaat, maar dat het ervaren van een zelf nooit zal ophouden? Dat die ervarende kwaliteit in je, die zelf niet gekend kan worden maar die alles kent en ervaart, die geen identiteit heeft maar de ervaarder is van alle identiteiten, dat die diepste essentie van je ‘zijn’ er altijd zal zijn en zich altijd weer opnieuw zal manifesteren als schijnbare entiteit, als ik-bewustzijn in een wereld van verschijnselen?

Spirituele beoefening kan je vertrouwd maken met die natuurlijke staat van zijn, die diepste essentie die noch echt bestaand noch niet-bestaand is. De ervaring van dit ‘zijn’ voorbij alle dualistische concepten doet de angst voor de dood steeds meer verdwijnen. Je ervaart als het ware ‘uit de eerste hand’ deze onvergankelijke alles omvattende niet-entiteit als je diepste wezen. Dat geeft het ultieme veilige gevoel dat geen verzekeringsmaatschappij je ooit kan geven: een diep besef dat achter alle hoop en vrees er echt helemaal niets ergs met je kan gebeuren.