Rusland speelt schaak, China go en Amerika football. Sommige collega’s zijn dol op dit soort vergelijkingen. Toch vat deze oneliner mooi de vorige hoofdstukken samen. Rusland tracht zijn tegenstanders van het bord te werken met onverwachte zetten, die bestaan uit desinformatie, beïnvloedingscampagnes, de agenten van de GROe en uiteindelijk de inzet van drukmiddelen als gas en andere grondstoffen. China tracht, net zoals bij go, het hele bord in handen te krijgen. Dat doet China met de nieuwe zijderoutes, het BRI, het 17+1 forum en met behulp van handelsverdragen, investeringen en propaganda.
In tegenstelling tot schaak en go, is football geen denksport. Het is een fysieke sport. Het beeld dat ik van football heb, zijn twee ploegen die tegenover elkaar staan, op elkaar inbeuken en terreinwinst trachten te boeken. Dat komt aardig overeen met de aanpak van Trumps Amerika: met botte macht regeringen dwingen totdat ze opgeven en zich schikken.
Alle drie de spelers lieten zich echter door rancune leiden. China en Rusland zijn revisionistische machten die niets ophebben met de huidige wereldorde. Rusland voelde zich na de Koude Oorlog door het Westen vernederd. China verwijt de oude Europese grootmachten dat zij in de negentiende eeuw van China een kolonie hebben gemaakt en in de twintigste eeuw met Amerika de wereldorde hebben bepaald. Trump stoorde zich aan ‘oneerlijke’ handelsakkoorden die in het nadeel van Amerika zouden zijn. Maar het meest verbijsterende van dit alles is dat het Amerikaanse electorale systeem een president voortbracht die de wereldorde wil slopen die nota bene door zijn voorgangers is geschapen.
De enige die onder Trump pal achter de westerse wereldorde bleef staan, was de Europese Unie. Maar in plaats van voor schaak, voor go of voor football te kiezen, lijkt het wel of de landen van de Unie de spelregels voor al die sporten tegelijkertijd willen bepalen. Doordat de Unie weigert om mee te spelen, leek ze zich buiten de orde te plaatsen en zich kwetsbaar te maken voor de constante aanvallen van China, Rusland en Amerika. Maar als ze zo zwak is, waarom deden Xi, Poetin en Trump dan zoveel moeite om Europa in hun greep te krijgen?
Om dat te begrijpen moeten we weten hoe zij de Unie zien. Als je een willekeurig iemand vraagt of de EU een krachtige geopolitieke speler is, dan is het antwoord waarschijnlijk ‘nee’, omdat de landen onderling te verdeeld zouden zijn. Dat antwoord wordt zelfs door politici en topambtenaren gegeven die regelmatig met Brussel te maken hebben.
Het idee dat de Unie geen geopolitieke speler is gaat terug op de discussie die ooit werd aangezwengeld door Henry Kissinger, de voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken en Nationaal Veiligheidsadviseur. Toen hij weer niets van ‘Europa’ gedaan kon krijgen, riep hij vertwijfeld uit: ‘Wie moet ik bellen, als ik Europa aan de lijn wil hebben?’ Inmiddels is dat probleem opgelost. Als je met de ‘president’ van Europa wilt spreken, bel je met de voorzitter van de Europese Raad van staatshoofden en regeringsleiders. Voor de baas van het hoogste uitvoerende orgaan van de Unie bel je met de voorzitter van de Europese Commissie. Als het louter om buitenlandse zaken gaat, bel je met de EU-hoge vertegenwoordiger van het Buitenland- en Veiligheidsbeleid. En als je iets met de Europese volksvertegenwoordiging wil, dan bel je met de voorzitter van het Europees Parlement. Maar een paar telefoonnummers maakt van de Unie nog steeds geen machtige speler. Immers, achter al die telefoonnummers moet echte macht schuilgaan en geen bureaucraat die alleen maar memo’s en beleid produceert. Volgens de klassieke opvatting moet een wereldspeler voldoende militaire en economische macht hebben en ook bereid zijn om die in te zetten, wil hij de wereld naar eigen inzichten kunnen vormen.
De Verenigde Staten kunnen dat, China wil dat en Rusland zal daartoe nooit in staat zijn. Hoe zit het dan met de Unie?
Al decennialang doen Europese landen pogingen hun buitenland- en defensiebeleid op elkaar af te stemmen. Dit leidt tot de ongemakkelijke vraag waarom 450 miljoen rijke Europeanen 325 miljoen even rijke Amerikanen nodig hebben om zich te kunnen verdedigen tegen 144 miljoen relatief arme Russen. Waarom spenderen de Europese NAVO-landen, waarvan de meeste ook lid van de EU zijn, met zijn allen 227 miljard euro aan defensie en voelen ze zich nog steeds bedreigd door Rusland, dat slechts 55 miljard euro uitgeeft?
Een deel van het antwoord is dat de Europeanen geld over de balk gooien. Elk Europees land heeft zijn eigen kostbare defensiebureaucratie. Bijna elk land heeft zijn eigen defensie-industrie. Dat leidt ertoe dat de Europeanen 178 verschillende wapensystemen hebben, en de Amerikanen 38. De Europese NAVO-landen hebben 17 verschillende tanks, de VS heeft er één. Ze hebben 29 verschillende fregatten tegenover de 4 verschillende fregatten van de Amerikanen en wat jachtvliegtuigen betreft, is de verhouding 20 tegen 6.1 Door dit gebrek aan standaardisatie krijgen de Europese landen weinig defensie voor heel veel geld.
Die fragmentatie komt doordat de NAVO en de Unie uit soevereine landen bestaan. Die zijn allemaal verantwoordelijk voor hun eigen veiligheid. De theoretische oplossing is één Europese krijgsmacht, maar daarvoor zijn weinig voorstanders te vinden. De soevereiniteit is voor de meeste politici nog steeds heilig, ook al kunnen de afzonderlijke landen zich allang niet meer verdedigen. Sterker, daarvoor hebben ze Amerika nodig. Alleen dat land heeft de militaire middelen om de strijdkrachten van al die afzonderlijke landen als één leger in te zetten.
Veel landen vinden die afhankelijkheid van Amerika wel prima. Schuilen onder de Amerikaanse veiligheidsparaplu geeft een gevoel van veiligheid, besteedt het lastige defensievraagstuk uit en maakt het mogelijk om zelf relatief weinig aan defensie te besteden. Daardoor kan er meer geld in de Europese verzorgingsstaat worden gepompt. De wrevel van Trump en zijn voorgangers is dus heel goed verklaarbaar en deels ook wel terecht.
Tot slot is er de Europese cultuur. Alle Europese landen torsen de last van hun geschiedenis met zich mee. En de verschillen zijn groot. Een land als Nederland is van oudsher een zeevarende natie en is actief in de hele wereld. Een land als Slowakije is omsloten door land en scheidde zich in 1993 af van Tsjechië. Bulgarije is orthodox en heeft weinig met de westerse variant van het christendom. Frankrijk is historisch gezien een grootmacht die de lakens uitdeelde. Polen is altijd de speelbal van grootmachtspolitiek geweest. De lidstaten in het westen van Europa zijn oude democratieën, die in het oosten zijn dat pas sinds de jaren negentig. Wat al die landen bindt is het verlangen naar welvaart en veiligheid.
Daarnaast zijn vooral de lidstaten in het westen van Europa door decennialange integratie, intensieve samenwerking, vrede en welvaart ‘postmodern’ geworden. Ze verafschuwen militaire macht. Ze zien veiligheid vooral in termen van humanitaire veiligheid. Ze hechten veel belang aan waarden als democratie, humaniteit en vrijheid en benadrukken het belang van de rechtsstaat en de internationale rechtsorde. Ze zien militaire macht als iets uit een voorbije, barbaarse tijd. Je hoeft er de veiligheidsstrategie van de Unie maar op na te slaan om te constateren hoe diep dit denken inmiddels in het DNA van Europa zit.2
De oorsprong van dit denken is natuurlijk te vinden in de twee verwoestende oorlogen van de twintigste eeuw. Om herhaling te voorkomen, bedachten zieners als de Franse economisch adviseur en politicus Jean Monnet en de Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman het plan om de Duitse kolen- en staalindustrie onder supranationaal gezag te plaatsen. Dit zou moeten voorkomen dat Duitsland zijn oorlogsindustrie weer ging optuigen. Het resultaat was de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, een voorloper van de huidige Europese Unie. Het plan was tegelijkertijd idealistisch en realistisch. Idealistisch, omdat Europa daardoor één zou worden; realistisch omdat oorlog hierdoor onmogelijk werd.
Het resultaat is een Unie die haar geschillen inderdaad niet meer met oorlog oplost, maar door met elkaar te praten in Brussel. Zo bezien is ze een weergaloos succes geworden. Zo groot zelfs, dat ze in 2012 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg vanwege haar bijdrage aan vrede, verzoening, democratie en mensenrechten in Europa. Ik vond die Nobelprijs terecht. Maar ik wist ook dat die geen garantie biedt voor de toekomst.
Omdat de Unie zo’n succes is, zijn Europese burgers gewend geraakt aan vrede en welvaart en kunnen ze zich op zelfontplooiing richten. Zij veranderden hun landen in civil societies, die compleet anders functioneren dan klassieke moderne staten met hun nadruk op territoriale veiligheid, een sterke krijgsmacht en traditionele machtspolitiek. De Unie, met haar onafhankelijke landen en hun civil societies, doet daarom in niets denken aan de Verenigde Staten, China of Rusland.
Duitsland kreeg pacifistische trekken na twee verloren wereldoorlogen. Een land als Nederland richtte zich op de handel. Alleen in Frankrijk en Engeland zijn nog resten van grootmachtsdenken zichtbaar. Toch hebben ook die landen hun krijgsmachten schromelijk verwaarloosd.
De keerzijde van het succes van de Unie was dat Europa zich niet goed had voorbereid op de grote geopolitieke veranderingen die tot de slag om Europa leidden. Vooral de voorzitter van de Europese Commissie, de Luxemburger Jean-Claude Juncker, stoorde zich daar mateloos aan. Hij waarschuwde al in 2016 dat de Unie in een ‘existentiële crisis’ verkeerde als gevolg van de kredietcrisis, terroristische aanslagen, cyberaanvallen en de opkomst van het populisme. Om de steun voor de Unie te behouden, wilde hij een ‘Europa dat beschermt, een Europa met macht en een Europa dat verdedigt’.3 Dit leidde tot een nieuw actieplan voor de Europese defensie. In 2017 ging hij nog een stap verder door een Defensie Unie voor te stellen.4 Die was volgens hem nodig voor een Europa dat zich kan verdedigen. Een jaar later riep hij op tot ‘Weltpolitikfähigkeit’.5 Juncker zag heel goed dat de NAVO alleen geloofwaardig zou kunnen zijn als de Unie een grotere rol in de internationale politiek zou gaan spelen.
Hij kon voortbouwen op wat decennia geleden al was begonnen. Daaruit was de alfabetsoep aan instituties en initiatieven voortgekomen, waar de Unie zo berucht om is en die ik, voor een beter begrip, toch even moet noemen. In de jaren zeventig begonnen de lidstaten met de Europese Politieke Samenwerking (EPS). Dit werd in het Verdrag van Maastricht (1993) omgezet in het Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheidsbeleid (GBVB). Sinds die tijd werden nieuwe initiatieven ontplooid, zoals in 2009 toen met het Verdrag van Lissabon het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) in werking trad. In dat jaar kreeg het GBVB ook een EU-hoge vertegenwoordiger, die feitelijk de Europese minister van Buitenlandse Zaken werd. Bovendien werd een initiatief gelanceerd voor permanente veiligheidssamenwerking (Permanent Structured Cooperation of PESCO).
De veiligheidsstrategie van 2003 kreeg in 2016 een opvolger. Die moest richting geven aan het buitenland- en veiligheidsbeleid. Tot slot is er nagedacht over de middelen die nodig zijn voor Europese militaire missies. Die werden in de loop van de jaren geïnventariseerd, wat in 2017 leidde tot een Europees defensiefonds van ruim 5 miljard euro voor de ontwikkeling van eigen Europese capaciteiten. Daarnaast kwam er een systeem waarmee de nationale defensie-uitgaven kunnen worden gemonitord. Inmiddels had de Unie talloze militaire en civiele missies uitgevoerd, variërend van een militaire antipiraterij-operatie voor de kust van Somalië, reddingsoperaties voor vluchtelingen in de Middellandse Zee tot missies gericht op conflictpreventie en vredesbewaring op de Balkan, in Afrika en zelfs in Azië. In veel gevallen lag de nadruk op civiele missies. Zwaardere militaire operaties werden aan de NAVO overgelaten of uitgevoerd door een coalitie van landen.
Met kleine stapjes gaf de Unie daarmee steeds meer invulling aan een geopolitieke rol, maar het bleek onvoldoende. De Unie en de Europese NAVO-landen bleven een onbetekenende militaire speler, ook al hadden zij zich verdragsrechtelijk verplicht tot het ontwikkelen van een gezamenlijke defensie. Dat kwam door onvoldoende investeringen in defensie en het feit dat het buitenland- en defensiebeleid instemming van de lidstaten eist.
Door de oorlog in Oekraïne zijn de Europeanen hardhandig met hun neus op de feiten gedrukt. Door het verwaarlozen van hun defensie waren ze chantabel geworden voor Russische agressie. Militaire bijstand aan Oekraïne was geen optie, want vanaf 1990 hadden de Europeanen hun krijgsmachten in Europa omgevormd tot lichtbewapende eenheden voor vredes- en stabilisatiemissies. Die waren ongeschikt voor de verdediging van Europa zelf. Daarom kon geen enkel risico worden gelopen dat de oorlog zou escaleren naar een treffen met de NAVO. President Biden liet weliswaar versterkingen overvliegen, maar daarmee waren de Amerikanen nog steeds niet in staat de NAVO te verdedigen.
Zelfs de nieuwe linkse regering van Duitsland onder leiding van Bondskanselier Olaf Scholz zag dat het roer drastisch om moest. Het Duitse pacifisme werd vaarwel gezegd en er werd besloten tot een investering van honderd miljard euro in defensie. Ook andere landen waren nu ineens bereid om daadwerkelijk twee procent van hun bbp aan defensie besteden. De annexatie van de Krim in 2014 bleek niet de spreekwoordelijke wake-upcall te zijn. Daar was dus een oorlog voor nodig.
Als Brussel een potentaat onder druk wil zetten en geen oorlog wil voeren, dan zijn er behalve sancties weinig drukmiddelen. Voor sancties is de instemming van alle lidstaten nodig. Dit leidt tot halfbakken oplossingen die veel tijd kosten en geen garantie op succes bieden. Daarom gaat het vaak mis als de Unie waarden als democratie en vrijheid wil exporteren of ergens vrede wil brengen.
Dit werd bijvoorbeeld zichtbaar in de kwestie Wit-Rusland. Na de frauduleuze verkiezingen en de daaropvolgende protesten, werd in september 2020 gesproken over sancties tegen Wit-Russische sleutelfiguren, maar de Unie wilde een ‘Oekraïne-scenario’ voorkomen. Bij de demonstraties ging het er intussen niet om bij welk kamp Wit-Rusland moest horen, maar om de vraag wat er met president Loekasjenko moest gebeuren. Rusland koos de kant van de president, zich beroepend op afspraken om een unie tussen beide landen te vormen. De EU wilde voorkomen dat Wit-Rusland uiteen zou vallen in een prowesters en een pro-Russisch kamp, waardoor er een burgeroorlog kon ontstaan.
Bovendien was er een koppeling met een conflict dat escaleerde in het oosten van de Middellandse Zee. Griekenland was op ramkoers komen te liggen met Turkije. Het wilde niet meewerken aan sancties tegen het Wit-Russische regime, als de lidstaten niet ook zouden instemmen met sancties tegen Turkije.
Het betrof een gasconflict tussen Turkije, Griekenland, Cyprus, Israël en Egypte, dat in september 2020 onbeheersbaar leek en dreigde te escaleren. Inzet waren de enorme gasvondsten in de oostelijke Middellandse Zee. Turkije voelde zich buitengesloten en vreesde geen profijt van de opbrengsten te zullen hebben. De reden was dat de Turkse exclusieve economische zone enorm is ingeperkt door de Griekse eilanden en Cyprus, wat gaswinning onmogelijk maakt.
De Turkse president Erdoğan had daarop twee antwoorden. Allereerst sloot hij een deal met het door oorlog verscheurde Libië over de verdeling van het zeegebied tussen beide landen. Echter, in die zone liggen veel Griekse eilanden, inclusief een deel van Kreta. Bovendien werden de claims van Griekenland en Cyprus gesteund door UNCLOS, het zeerechtbureau van de VN. Turkije had zich daar niet bij aangesloten. Daarom maakte het argument van Ankara, dat het Turkse deel van Cyprus als vazalstaat van Ankara recht had op een exclusieve economische zone, weinig indruk. De Turks-Cypriotische republiek wordt bovendien door vrijwel geen enkel land erkend.
De situatie escaleerde toen Turkije in de tweede helft van 2020 toch begon met de exploratie van de gasvelden. Daarop startten Griekenland, Italië, Frankrijk en Cyprus militaire oefeningen. Vier EU- en NAVO-landen kwamen daarmee in actie tegen NAVO-lid Turkije. Griekenland drong aan op sancties en werd daarin onder meer gesteund door Frankrijk. Heiko Maas, de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, vreesde een catastrofe en wierp zich op als bemiddelaar.
Maar tegelijkertijd was de aard van het conflict veranderd. Het was emotioneler geworden. Na de couppoging van 2016 is Turkije nationalistischer geworden. Het Ottomaanse Rijk, dat begin vorige eeuw werd opgebroken, besloeg ooit grote delen van het Midden-Oosten en de Balkan, en ook een deel van de oostelijke Middellandse Zee. Onder de slogan ‘het blauwe thuisland’ werden in Turkije de geesten nu rijp gemaakt voor een nieuwe politiek van keiharde confrontaties. Daarbij werd gebruikgemaakt van een beproefd recept, namelijk het ter discussie stellen van oude verdragen. De Europese grootmachten zouden volgens Erdoğan honderd jaar geleden de zwakte van het imploderende Ottomaanse Rijk hebben misbruikt. Daardoor was Turkije gedwongen geweest zijn handtekening te zetten onder de ongunstige verdragen van Sèvres (1920) en Lausanne (1923), waardoor het grote gebieden kwijtraakte. Die historische ontsporing moest worden rechtgezet. Het was precies dezelfde manier van argumenteren als Poetin en Xi. Maar uiteindelijk was Erdoğans politiek een speldenprik vergeleken met de drie leiders die de echte slag om Europa voerden.
Uiteindelijk werd tijdens de Europese Raad van begin oktober 2020 een oplossing gevonden. Enerzijds dreigde de Unie tegen Turkije dat zij ‘alle instrumenten’ zou gebruiken als Erdoğan door zou gaan met zijn provocaties. Anderzijds werd een voorstel van Maas aanvaard voor een verdiepte douane-unie tussen de EU en Turkije. Dat was een grote wens van Turkije. Maas maakte daarbij handig gebruik van de grote aantrekkingskracht van de interne markt van de Unie om het probleem beheersbaar te maken.6 Voor Cyprus was dat voldoende om mee te doen met maatregelen tegen Wit-Rusland. Daarop legde de Unie sancties op aan veertig personen die verantwoordelijk werden gehouden voor de onderdrukking van de Wit-Russische demonstranten.
Hoe weinig de Unie op humanitair gebied voor elkaar kan krijgen bleek ook uit de kwestie-Navalny. Toen de Russische dissident begin 2021 in Rusland terugkeerde, werd hij direct gevangengezet. Daarop reisde de buitenlandchef van de EU, Joseph Borrell, naar Moskou af om zijn vrijlating te eisen. Borrell werd daar door de Russische minister van Buitenlandse Zaken Lavrov zo geschoffeerd dat een aantal Europarlementariërs zijn ontslag eiste. Hij maakte de fout om zonder een drukmiddel, zoals de dreiging van nieuwe sancties of de stopzetting van Nord Stream 2, naar Moskou te gaan. Zijn ‘principiële diplomatie’ bevestigde de les dat het vrijwel onmogelijk is een potentaat te overtuigen als die niets met de Unie te maken wil hebben. Toch hield de EU ook nu de rijen gesloten. Een paar weken later legden de Europese ministers van Buitenlandse Zaken alsnog nieuwe sancties op aan vier Russische hoge ambtenaren die dicht bij president Poetin staan en verantwoordelijk worden gehouden voor het vastzetten van de oppositieleider. Zij kunnen niet meer naar de landen van de Unie reizen en kunnen daar niet meer bij hun banktegoeden.
Deze geschiedenis van het defensie- en buitenlandbeleid doet vermoeden dat de Unie niets kan klaarspelen en dat het nooit wat wordt met Junckers Weltpolitikfähigkeit. Wie overigens denkt dat Amerikanen wel iets voor elkaar kunnen krijgen heeft het mis. Ook dat land was niet in staat in Afghanistan en Irak orde op zaken te stellen en de mensenrechten in Rusland en China te verbeteren. Betekent dit dat zowel de EU als de Verenigde Staten door slappelingen worden geregeerd? Loekasjenko en Erdoğan zullen dat zeker niet vinden. Zij worden immers geconfronteerd met een Unie die uiteindelijk met één mond spreekt. Ook Xi en Poetin hebben een heel ander beeld. Persoonlijke sancties treffen niet het hele land, maar zijn uiterst vervelend voor degenen die erdoor getroffen worden.
Voor militaire operaties maken wij Europeanen onderscheid tussen NAVO-operaties en operaties die door de EU of afzonderlijke Europese landen worden uitgevoerd. Maar voor Russen en Chinezen is het één pot nat. Voor hen is alles ‘NAVO’. Punt uit. Als zij ergens een oorlogschip uit Amerika of Europa zien, dan is dat er een van ‘de NAVO’. Zij zien dat ‘de NAVO’ overal ter wereld ‘zogenaamde’ vredesoperaties uitvoert, maar volgens hen in werkelijkheid bezig is de wereld te beheersen. Ze zien dat ‘de NAVO’ zich daarbij weinig aantrekt van het internationale recht, omdat in 2003 een ‘illegale interventie’ werd uitgevoerd in Irak – terwijl dat helemaal geen NAVO-operatie was. En ondanks de strapatsen van Trump, zien ze een Europa dat aan de leiband van Amerika loopt. Het valt mij in Moskou altijd weer op hoezeer de Europese landen als een verlengstuk van de Amerikanen worden gezien.
Zelfs de Europese Unie wordt als een ‘imperialistisch instrument’ gezien. De Unie wil immers de global governance bevorderen. Xi en Poetin vertalen dat als ‘wereldheerschappij’. De Europeanen zien dat heel anders. Voor hen draait global governance om waarden. Deze vormen, samen met het internationale recht en het Handvest van de Verenigde Naties, hun leidraad. Dit zogeheten multilaterale systeem zou het beste geschikt zijn om de belangen van de burgers van de Unie te beschermen en van de wereld een betere plek te maken. In die gedachte passen ook grote nadruk op het tegengaan van klimaatverandering, op duurzame ontwikkeling en op vredesoperaties buiten Europa. Maar voor Rusland en China past dit in hun beeld van een Europa dat met Amerika de wereld wil beheersen.
Dit soort verschillen in opvattingen over wat de Unie nu eigenlijk is en welke rol de NAVO speelt, leidt ertoe dat Oost en West elkaar niet begrijpen.
Commissievoorzitter Ursula von der Leyen heeft het beeld van een machtig ‘Europa’ nog eens versterkt. Zij kondigde eind 2019 aan dat haar ploeg de eerste ‘geopolitieke commissie’ moest worden. De Unie zou een voorbeeld moeten zijn voor de rest van de wereld.7 Vicevoorzitter Frans Timmermans presenteerde vervolgens zijn Green Deal, om van Europa het eerste klimaatneutrale continent te maken. Ook moest de Unie worden klaargestoomd voor de nieuwe digitale revolutie. Er kwamen plannen voor het verdiepen van de economische en monetaire unie en nieuwe ideeën om ook op defensiegebied van de Unie een belangrijke speler te maken, los van de Amerikanen. In Rusland en China droeg dit niet bij aan het beeld van een zwak en verdeeld Europa. Integendeel.
Tijdens mijn bezoeken aan Rusland en China heb ik nog nooit een minister badinerend over de EU en de NAVO horen spreken. Goed, Poetin noemt de Europeanen decadent en slap met hun democratie, doorgeschoten burgerlijke vrijheden en hun homorechten. Tegelijkertijd zien zij een ‘NAVO’ die overal ter wereld optreedt en een rijke Unie die sancties oplegt en hem de toegang tot de interne markt kan weigeren. Ze kijken naar Europa door de bril van een traditionele grootmacht; de Europeanen hebben een postmoderne bril op.
Kortom, leiders van buiten de Unie wekken de indruk geen idee te hebben van wat de Unie is. Zeker is dat Xi, Poetin en Trump een compleet ander beeld van haar hebben dan wij zelf. Zij zien haar niet als een verdeelde club, maar als een supermacht waarop ze hun vuisten stukslaan. Een supermacht die in de weg staat van hun eigen ambities. Dit verklaart de slag om Europa.
Om te begrijpen waarom ze de Unie als een supermacht zien, moeten we begrijpen waar Brussel over gaat. Ik geef onmiddellijk toe dat de verdeling van competenties tussen Brussel en de lidstaten een dodelijk saai onderwerp is. Tegelijkertijd moet je daar wel enige kennis van hebben.
Waar Brussel wel of niet over gaat, is nauwkeurig omschreven in het Verdrag van Lissabon. Dat stelt dat de Unie exclusief bevoegd is op de volgende gebieden: de douane-unie, de vaststelling van mededingingsregels die nodig zijn voor de werking van de interne markt, het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben, de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de gemeenschappelijke handelspolitiek. Dat laatste betekent dat Brussel gerechtigd is om handelsverdragen af te sluiten. Precies hiermee krijgen niet-EU-landen te maken.
Brussel spreekt hier namens 450 miljoen burgers en de belangrijkste geïntegreerde markt van de wereld. Dat is een machtsfactor waar Trump, Xi en Poetin niet tegenop kunnen. Ook de Britten kregen hiermee te maken na hun besluit om uit de Unie te stappen. Dat bleek toen de gemoederen over een nieuw handelsakkoord hoog opliepen. Downing Street vond dat de Unie geen overdreven eisen moest stellen en eiste dat de ze als gelijken zouden worden behandeld. Daarop reageerde hoofdonderhandelaar Michel Barnier onderkoeld met de mededeling dat de Britten geen gelijken waren.8 Daarvoor was het verschil in inwoners en economie te groot. Als Trump en Xi al stukliepen op Brussel, dan gold dat zeker voor de Britse premier Boris Johnson.
Ingewikkelder wordt het als het gaat om gedeelde bevoegdheden van de Unie en de lidstaten. Bij gedeelde bevoegdheden moeten zowel de Unie als de lidstaten wetten voorstellen en bindende besluiten aannemen. Hier gaat het onder meer om de interne markt, landbouw en visserij, met uitsluiting van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, milieu, sociaal beleid, consumentenbescherming, vervoer en energie. Over dit soort beleidsterreinen kunnen ruzies tussen Brussel en de lidstaten ontstaan. Toch komt er uiteindelijk altijd een compromis waarmee de Unie weer met één mond kan spreken.
Tot slot zijn er nog beleidsterreinen waarbij de Unie de lidstaten ondersteunt. Hier gaat het onder meer om volksgezondheid, industrie, cultuur, toerisme en onderwijs. Hierover heeft Brussel niets te zeggen. De gevolgen daarvan bleken tijdens de coronacrisis. Zoals gezegd was de kritiek op het onvermogen van Brussel om met één coronabeleid te komen terecht. Precies daarom pleitte Von der Leyen in haar troonrede van september 2020 voor een ‘gezondheidsunie’.
Het probleem voor Trump, Xi en Poetin is dus dat zij met een Unie te maken krijgen die met één mond spreekt. Dat zijn de onderwerpen waarover Brussel exclusief gaat of de resultaten van gezamenlijke besluitvorming in het kader van de gedeelde bevoegdheden. Voor China, Rusland en Amerika is de EU daarom wel degelijk een geopolitieke speler en een supermacht. Alleen eentje die totaal anders functioneert dan traditionele supermachten. Dit is geen supermacht met een ontzagwekkend militair apparaat, maar een Unie van soevereine landen die gezamenlijk de regels van het spel bepalen. Die zijn bepalend voor het functioneren van de interne markt en de handelspolitiek. En ze zijn zo sterk, dat het niet uitmaakt of een ander land schaak, go of football speelt. Want de Unie bepaalt de toegang tot het stadion: de Europese markt. Die mag je alleen maar betreden als je voldoet aan de standaarden die de Unie heeft bepaald. En in de loop van de tijd is de EU ook buiten Europa steeds sterker de standaarden gaan bepalen voor voedselveiligheid, mededinging, milieu, privacy en wat wel en niet mag op het internet.
Het is logisch dat, naarmate de wereldeconomie meer integreert, standaarden naar elkaar toe groeien.9 Want er kan alleen een gelijk speelveld ontstaan, als iedereen volgens dezelfde standaarden produceert. Dus is het onzin om lacherig te doen over het feit dat Brussel bepaalt hoeveel geluid een grasmaaier mag maken. Vraag dat maar aan de grasmaaierfabrikant. Die is blij dat hij maar volgens één standaard hoeft te produceren, dat is gemakkelijker en goedkoper. En hij vindt het helemaal prima als die standaard overal ter wereld geldt. Als een Amerikaanse grasmaaierfabrikant naar de grootste markt van de wereld wil exporteren, moet hij voldoen aan de Europese standaarden. Dus ook voor hem is het van belang dat die voor de hele wereld gelden. Zo wordt het ook voor hem makkelijker en goedkoper om zijn grasmaaier te fabriceren.
Inmiddels lobbyen zelfs bedrijven uit landen buiten de EU in Brussel om bepaalde standaarden wel of niet aanvaard te krijgen. Veel bedrijven gaan dus ‘vrijwillig’ akkoord met de Europese standaarden. Regeringen gaan hier noodgedwongen in mee. Daarmee bepaalt de EU feitelijk volgens welke regels buiten Europa producten en diensten worden geproduceerd. Die hebben inmiddels een enorme reikwijdte gekregen en gaan nu ook over de wijze waarop een product wordt geproduceerd. Als dat op een vervuilende manier of door middel van kinderarbeid gebeurt, dan komt het product de EU niet in.
De Unie kan standaarden ook juridisch afdwingen met zogeheten preferentiële handelsovereenkomsten. Daarvan heeft de EU er meer dan welk land ter wereld, ruim vijftig – de Verenigde Staten niet meer dan veertien. Anu Bradford noemt die Europese regelmacht The Brussels Effect en schreef er een onthullend boek over.10
De Unie is in de loop van de tijd gaan beschikken over een bureaucratie met meer kennis op het gebied van standaardisering dan welk land of welke organisatie dan ook. Het aanvaarden van standaarden zelf gaat met een gekwalificeerde meerderheid. Dat betekent dat 55 procent van de lidstaten die samen 65 procent van de bevolking vertegenwoordigen erachter moeten staan. Het vaststellen van standaarden is dus niet onderhevig aan vertragende veto’s van individuele dwarsliggers. Het kost bovendien niets, en levert een machtig instrument op voor het buitenlandbeleid.
De ontwikkeling tot de regelsupermacht van de wereld zou nooit zijn gelukt als er geen groot draagvlak onder de bevolking zou bestaan. Dat is er, want de regels zijn vooral bedoeld om de consument te beschermen. Als deze een grasmaaier koopt, dan weet hij dat hij niet zal stikken door de uitlaatgassen en niet doof zal worden van de herrie. In elk land van de Unie koop je dezelfde producten waarvan je weet dat ze bijvoorbeeld aan dezelfde veiligheidsregels voldoen. Europese consumenten weten dat hun voedsel veilig is. Voor China, dat veel lagere of soms helemaal geen standaarden kent, is dat een reden om Nederlandse melkpoeder te kopen. De Chinezen vertrouwen de Europese standaarden, niet die van hun eigen land.
Dit geldt voor alle producten. Een auto die in Europa wordt afgezet, is volgens één specifieke standaard gebouwd; eenzelfde auto, maar anders gebouwd, komt de EU niet in. Geen consument die daarmee zit. Dit is overigens een van de redenen waarom er in Europa nauwelijks in Rusland gebouwde auto’s rondrijden. De kwaliteit ervan voldoet niet aan de Europese regels.
Hoe groot die publieke steun voor Europese standaarden is, blijkt uit de onderhandelingen over handelsakkoorden. Sommige politici, ook in Nederland, willen die akkoorden soms vetoën omdat ze niet ver genoeg gaan. Zo vreesden veel Nederlandse politici dat door TTIP, het Vrijhandels- en Investeringspact van de EU met de Verenigde Staten, ‘chloorkippen’ op de Europese markt zouden komen. Dat was een belangrijke reden om het hele akkoord te blokkeren. Met betrekking tot het verdrag tussen de EU en een aantal Zuid-Amerikaanse landen, werd de zorg geuit dat Brazilië meer biobrandstof uit suikerriet zou willen produceren. Dat zou ten koste van het Amazonegebied gaan. Bovendien zouden de Zuid-Amerikaanse landen meer kippen- en rundvlees willen exporteren. Hiertegen waren bezwaren, niet omdat in Europa hormoonvlees is verboden, maar omdat sommige politici weinig vertrouwen hadden in de inspectiediensten van buiten de Unie.
Hieruit blijkt wel dat standaarden en toegang tot de Europese markt een machtig wapen in de buitenlandse politiek zijn geworden. Als je niet aan de eisen voldoet, kun je geen producten in Europa afzetten. En als je de eigen bevolking terroriseert of het milieu aan je laars lapt, krijg je geen handelsakkoord.
Het beste voorbeeld van de mondiale reikwijdte van de EU-standaarden is de General Data Protection Regulation (GDPR). Elk bedrijf dat in de EU zaken wil doen, moet de privacy van de Europese consumenten eerbiedigen. Die moeten weten wat er met hun data gebeurt en moeten het gebruik ervan zo nodig kunnen blokkeren. Toen de GDPR werd ingevoerd, kreeg je vaak de mededeling dat je vanwege de GDPR de aangeklikte Amerikaanse website niet kon bezoeken. Gevreesd werd dat dit permanent zou zijn. Amerikaanse bedrijven zouden geen zin hebben om zich aan de Europese regels te conformeren. Inmiddels hebben vrijwel alle bedrijven eieren voor hun geld gekozen. Dat is logisch. Het is immers vrijwel onmogelijk om voor de opslag van die data onderscheid te maken tussen Amerika of Europa. En die bedrijven kunnen de Europese markt niet negeren.
Kortom, Xi, Poetin en Trump zien een Unie van soevereine landen en kijken begerig naar de interne Europese markt die ze alleen op strenge voorwaarden kunnen betreden. De regels en standaarden die voor die interne markt gelden hebben in de loop der tijd steeds meer een mondiale impact gekregen, waardoor de Unie zelfs gevolgen heeft voor haar eigen landen en in sommige gevallen zelfs haar eigen soevereiniteit ondermijnt. Dat geldt ook voor de eis die Brussel aan een ‘gelijk speelveld’ stelt om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Wie zich niet druk maakt over milieu, klimaat of arbeidsomstandigheden kan goedkoop produceren en een concurrentievoordeel behalen. Standaarden worden daarom in nieuwe handelsverdragen aangevuld met clausules over staatssteun. Die moeten ook voorkomen dat regeringen producenten helpen hun producten tegen te lage prijzen in de EU te dumpen. Standaarden en eisen voor staatssteun hebben zo directe gevolgen voor de wijze waarop een land zijn economie organiseert. Dat dit weerstand oproept is logisch.
Trump was daar het duidelijkst over. Voor hem waren ‘oneerlijke’ handelsakkoorden de belangrijkste reden voor de aanval op zijn bondgenoten. De standaarden voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu, de privacy en de mededinging zijn in Amerika namelijk soepeler dan die van de EU. In Amerika worden ze in belangrijke mate door de markt bepaald. Tegelijkertijd hebben Amerikaanse bedrijven er belang bij om volgens één wereldstandaard te produceren. Het is dan logisch dat zij voor de meest strenge kiezen. Daarom lobbyen ook Amerikaanse bedrijven in Brussel. Zij willen dat de EU-standaarden uiteindelijk ook worden toegepast op hun thuismarkt. Het is simpelweg te duur om volgens verschillende standaarden te produceren.
Dit ging in het verleden soms erg ver. Met Amerikaanse bedrijven als Facebook, Microsoft, Twitter en YouTube heeft de Unie zelfs een vrijwillige gedragscode opgesteld voor het tegengaan van haatzaaien op het internet, al is deze in de praktijk minder vrijwillig dan ze lijkt.
Het resultaat is dat Amerika het bepalen van veel standaarden de facto aan de EU heeft uitbesteed. Trump vond dat de Unie zich daarmee met interne aangelegenheden bemoeide. Zijn woede werd nog groter toen hij zich realiseerde dat de Unie zelfs boetes kan opleggen aan Amerikaanse bedrijven. In 2010 startte de Commissie een onderzoek naar het algoritme dat ervoor zorgde dat bepaalde producten en zoekresultaten werden bevoordeeld. Google werd daaraan schuldig verklaard en moest een boete van 2,3 miljard dollar betalen. Daarna volgde een zaak over de vermeende manipulatie met het AdSense advertentieprogramma van Google. Het bedrijf dwong zijn partners hiervan gebruik te maken en hield zo concurrenten buiten de deur, daarmee de mededingingsregels overtredend. In 2019 kreeg het een boete van bijna 1,5 miljard dollar opgelegd.
Tot slot werd Google er in de Android-zaak van beschuldigd dat het smartphonefabrikanten dwong om vooraf Google-apps te installeren. Dat leidde in 2018 tot een boete van 5 miljard dollar. Ook bedrijven als General Electric, Intel en Microsoft werden door de Commissie voor oneerlijke praktijken beboet. In alle gevallen stond Washington machteloos.
Obama had hier ook grote bedenkingen tegen. Net als Trump riep hij dat het puur protectionisme was: de EU zou zijn eigen bedrijven willen bevoordelen. Dat bleek niet te kloppen, want er zijn geen Europese equivalenten van Google, Microsoft of Apple. In werkelijkheid bleken vooral Amerikaanse bedrijven zelf van de uitspraken te profiteren. Ze verbeterden het onderlinge speelveld.
Eind 2020 stelde Brussel zelfs voor de grip op de grote techbedrijven verder te vergroten. De nieuwe wetgeving zou in 2023 moeten ingaan. Met de Digital Services Act moeten grote platforms als Facebook en YouTube worden gedwongen schadelijke inhoud zoals nepnieuws snel te verwijderen. Bovendien moeten ze de gebruikers van hun diensten duidelijk kunnen maken hoe het algoritme werkt dat bepaalt welk nieuws zij voorgeschoteld krijgen. Met de Digital Markets Act wil de EU ook een gelijk speelveld afdwingen. Het moet grote techbedrijven zoals Google en Amazon verbieden de eigen producten te bevoordelen in zoekmachines en webwinkels. Op hun platforms moeten alle bedrijven, groot en klein, gelijke kansen hebben.
Voor de grootste bedrijven, met een jaaromzet van meer dan 6,5 miljard euro en 45 miljoen maandelijkse gebruikers, gelden de strengste regels. Deze superbedrijven moeten de gatekeepers worden die zwaar beboet worden als ze zich niet aan de regels houden, of zelfs opgesplitst kunnen worden. Dat laatste is zeer controversieel, maar toont goed de macht van de EU aan: Brussel kan een Amerikaanse technologiereus dwingen een deel van zijn activiteiten af te stoten. Dat deze bedrijven niet blij waren bleek wel uit een gelekt geheim document waarin Google aankondigde een vele miljoenen kostende campagne op te zetten om de Brusselse beleidsmakers om te praten, zand in de raderen van de Brusselse bureaucratie te strooien en een trans-Atlantische handelsoorlog te ontketenen.11
Het gaat niet altijd goed. Soms verliest de Commissie of een lidstaat. Dat gebeurde in 2020. Apple werd ervan beschuldigd om door middel van een Ierse belastingconstructie illegale staatssteun te hebben gekregen. In 2016 sommeerde de Europese Commissie Apple om 13 miljard euro aan niet-betaalde belastingen in Ierland alsnog te betalen. Apple-CEO Tim Cook noemde dat ‘politieke onzin’. Hij en Ierland kregen gelijk. Het Europees Gerechtshof in Luxemburg oordeelde in zijn voordeel. De Commissie leed een nederlaag.
Trump vreesde ook dat door al die Brusselse regels de consumentenprijzen in Amerika zouden stijgen. Daarvoor was geen bewijs. Produceren zonder strenge standaarden is zonder twijfel goedkoper, maar daarvan wordt de consument de dupe. En produceren volgens meerdere standaarden maakt producten ook duurder.
Echt fundamenteel is dat Europese regels de Amerikaanse soevereiniteit ondermijnen. Immers, de Amerikaanse beleidsmakers bepalen ze dan niet meer. Dit is voor Amerikaanse beleidsmakers onverteerbaar. Zij zien dat ongekozen Brusselse bureaucraten de regels ondermijnen die door de gekozen Amerikaanse politici zijn opgesteld. Dit doet denken aan het argument dat eurosceptici ook hanteren. Echter, de praktijk is gecompliceerder. De Europese Commissie die de regels opstelt, is slechts een uitvoerend orgaan van de Europese Raad, waarin de gekozen staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten zitten. Bovendien wordt die Commissie ook door het Europees Parlement gecontroleerd.
In deze strijd botsen dus twee werelden. De EU benadrukt haar verplichting tot bescherming van de interne markt, haar consumenten en de typisch Europese verzorgingsstaat die gebaat is bij een gelijk speelveld met duidelijke mededingingsregels. Bovendien spelen waarden een belangrijke rol. Daarmee is de EU tevens een normatieve supermacht.
Amerika is van oudsher voorstander van vrijhandel met weinig regels en heffingen. Als bedrijven meer winst boeken door lage standaarden, is dat geen punt. De consumenten staan niet op de eerste plaats. Als die het ergens niet mee eens zijn, stappen ze wel naar de rechter. Mededingingsregels zijn voor veel Amerikanen ‘socialistisch’ en duiden slechts op de almacht van de overheid. Dat is iets wat Amerikanen haten.
Voor Amerika zou de oplossing een handelsdeal met de EU zijn waarin alle heffingen zo veel mogelijk worden opgeheven en waar beide partijen gezamenlijke, liefst lagere standaarden overeenkomen. Maar als gevolg van zijn strapatsen werd Trump niets meer gegund. Hij kon fluiten naar een handelsakkoord en bleek een maatje te klein voor de Unie.
Ook China bijt zijn tanden stuk op de EU. Voor dat land is de EU de belangrijkste handelspartner. Dagelijks wordt er voor 1,5 miljard euro verhandeld. De EU exporteert voor 198 miljard euro naar China en importeert voor 362 miljard vanuit China. Er is dus alle reden om tot een goed handelsakkoord te komen. Mede door de ontwikkelingen die ik in hoofdstuk 3 beschreef, was in Brussel de irritatie hoog opgelopen. In de nieuwe China-strategie van 2019 was de toon al dramatisch veranderd. In de China-strategie van 2016 ging de EU nog uit van ‘samen’ en ‘toenadering’, maar in die van 2019 werd het land gezien als een systemic rival en een economic competitor.12 Het stond niet met zoveel woorden in de strategie, maar uit de tekst bleek dat Brussel weinig zin had om de lidstaten economisch en politiek uit te leveren aan China en zo de hele Unie in een wingewest van China te veranderen.
China werd gezien als een land met een ander politiek en economisch systeem, en een daadwerkelijke concurrent voor de Unie. Cruciaal waren de passages die China opriepen om zich aan de regels te houden. Net als Trump ergerde de Unie zich aan de oneerlijke handelspraktijken van dat land. Europese bedrijven kregen moeilijk markttoegang. In ruil daarvoor moesten ze vaak gevoelige technologie met een Chinese partner delen. Beijing verleende staatssteun aan bedrijven en subsidieerde exporten, waardoor Chinese producten goedkoop op de Europese markt terechtkomen.
Eind 2020 leek daar na zeven jaar van onderhandelen verandering in te komen toen Brussel met China het investeringspact afsloot dat gericht is op het creëren van een gelijk speelveld.
Natuurlijk was het de vraag of China zich aan de afspraken zou houden. Bovendien nam het investeringspact een aantal andere vrezen niet weg, zoals de angst dat China door de aanleg van 5G beter zou kunnen spioneren, EU-lidstaten politiek aan zich zou kunnen binden en controle zou krijgen over de toekomstige economische ruggengraat van de lidstaten. Daardoor zouden niet alleen data naar China kunnen verdwijnen, maar China zou tevens ongehoorde invloed kunnen krijgen op de Europese economie en politiek. De maatregelen die in de strategische visie werden aangekondigd, varieerden van nieuwe richtlijnen over de omgang met 5G tot het screenen van Chinese investeringen op hun gevolgen voor de veiligheid van de lidstaten. Het zal de leiders in Beijing niet met vreugde hebben vervuld.
Het fundamentele probleem is het feit dat dit een strijd is tussen twee politieke systemen. Het is een clash tussen de westerse liberale wereldorde en het staatskapitalisme en de autocratie van China. Dat dit in de toekomst steeds meer wrijvingen zal gaan opleveren is voor mij duidelijk. Neem bijvoorbeeld het Chinese sociaal kredietsysteem, dat in 2020 operationeel is geworden. Hiermee kunnen gegevens over burgers worden vergaard en kunnen ze met positieve prikkels tot ‘goed’ gedrag worden gedwongen. Voorbeeldige, kritiekloze burgers krijgen allerlei voordelen, zoals voorrang bij het huren van een woning. Het systeem stelt de Chinese overheid in staat om modelburgers te scheppen door middel van vergaande controle en het opzijschuiven van burgerlijke vrijheden. Sinds december is er zelfs een wet van kracht die Chinese telecombedrijven toestaat om de gezichten van nieuwe klanten te scannen als ze een nieuwe simkaart willen. Officieel is dit om de burgers in de digitale wereld te beschermen, maar in werkelijkheid past het in het plan van Xi om van China de eerste digitale controlestaat te maken. Voor sommige leiders in Europa, zoals die van Hongarije, zijn dit soort technologieën erg aantrekkelijk. Een reden te meer om voorzichtig te zijn met Chinese bedrijven die hun diensten aanbieden en zo proberen door te dringen tot het hart van onze economie.
Voor de EU is het verder van belang dat China ook bezig is om een sociaal kredietsysteem voor bedrijven te ontwikkelen. Het nieuwe systeem moet bedrijven verleiden tot goed gedrag. Wie zijn belastingen op tijd betaalt en zich aan de milieuregels houdt, kan zo voordelen krijgen. Daar is op zich niets mis mee, maar het wordt iets anders als het systeem gebruikt wordt om werknemers onder controle te houden. Zo wordt een bedrijf het verlengstuk van de politiek. Het kan dan strafpunten krijgen als werknemers kritische stukken posten op Facebook, of de straat op gaan om tegen de machthebbers te protesteren. In Hongkong gebeurt dit al. Daar oefende de Chinese Communistische Partij druk uit op bedrijven om hun werknemers te beletten aan demonstraties deel te nemen. Wie dat niet deed kreeg straf.
Ook Rusland is met handen en voeten aan de EU gebonden, want ook hier is die handelspartner nummer één. Ze werken daarbij samen op basis van het Partnership and Cooperation Agreement (PCA) van 1997. Hierin hebben ze zich verplicht tot respect voor democratie, mensenrechten, politieke en economische vrijheid en een commitment ten aanzien van internationale vrede en veiligheid. Verder reguleert de overeenkomst de samenwerking op gebieden als wetenschap en technologie, energie, onderwijs en handel.
Het was ooit de bedoeling om de overeenkomst op te waarderen tot een nieuw verdrag tussen de EU en Rusland, waarin de relatie tot in detail geregeld zou worden. Dit moest ook de basis vormen voor een hechte handelsrelatie. De onderhandelingen begonnen in 2008, maar strandden door gebrek aan vooruitgang in 2010. Na de annexatie van de Krim kwam de klad er helemaal in. De verhoudingen werden ronduit vijandig toen Rusland, als vergelding voor de annexatie, door sancties werd getroffen. Het werd er niet beter op toen Poetin Oekraïne binnenviel. De ‘slappe’ en ‘decadente’ Europeanen legden hem samen met de Verenigde Staten een ongekend sanctiepakket op. In één klap werd Rusland afgesneden van de internationale kapitaalmarkten, werden de buitenlandse tegoeden van de Russische Centrale bank bevroren, en werden de belangrijkste banken geweerd uit het SWIFT-systeem, waardoor zij geen internationale transacties meer kunnen doen. Samen met Amerika kwam er een verbod op technologie-exporten, zoals halfgeleider, waardoor de vliegtuig-, wapen-, en energie-industrieën hard werden geraakt. De Unie stelden honderden miljarden euro’s beschikbaar voor wapenleveranties door de lidstaten. Samen met Amerika en de rest van de NAVO werden de Oekraïense strijdkrachten op ongekende wijze bewapend. Tot slot werd vrijwel de hele kliek van kleptocraten rond Poetin die ik eerder noemde hard geraakt. Buitenlandse bezittingen, jachten werden aan de ketting gelegd en banktegoeden werden bevroren. Voetbalclub Chelsea moest op zoek naar een nieuwe eigenaar.
Kortom, de relatie met Rusland is zó verstoord, dat er pas veranderingen mogelijk zijn als Poetin het veld ruimt.
Ondertussen ging de Unie gewoon door met wat ze de afgelopen jaren heeft gedaan. De eenheid binnen de Unie bleef bewaard.
Samen met de NAVO zocht de Unie al een tijd naar mogelijkheden om zich tegen de Russische dreiging te weren. Allereerst werd er samenwerking gezocht op het gebied van cybersecurity. In 2016 ondertekenden beide organisaties een technische overeenkomst over de verdediging tegen cyberaanvallen. Datzelfde jaar werd tijdens de NAVO-top in Warschau een grote stap voorwaarts gezet met een overeenkomst die de weerbaarheid van de lidstaten moet vergroten en de dreigingen uit het Oosten gezamenlijk zal aanpakken.13 Beide organisaties zegden toe beter te zullen coördineren en plannen te ontwikkelen om de lidstaten te beveiligen. Interessant was dat er in het neutrale Finland, dat geen lid van de NAVO was, een expertisecentrum voor hybride dreigingen kwam.
Verder pakten beide organisaties de Russische desinformatie en propaganda aan. In 2015 richtte de Unie daarvoor EUvsDisinfo op, die vele duizenden gevallen van Russische desinformatie aan het licht bracht. De StratCom Task Force van de diplomatieke dienst van de Unie, de European External Action Service, en het NATO StratCom-kenniscentrum in Letland traden samen op in de bestrijding van nepnieuws en propaganda. Tot slot gaat, tot grote ergernis van Rusland, het uitbreidingsproces van de Unie en de NAVO gewoon door, ook al is er veel oppositie in de lidstaten zelf. Als gevolg van de Oekraïne-oorlog sloeg zelfs het sentiment in neutrale landen als Finland en Zweden om. Plotseling was hier een meerderheid voor toetreding tot de NAVO. Landen van de Westelijke Balkan zitten zoals gezegd in de wachtkamer van de Unie en het lidmaatschap van landen als Georgië is formeel niet van tafel. De Unie blijft trachten met haar nabuurbeleid de banden aan te halen met landen aan de zuid- en oostgrens.
Een leider die niet onvermeld mag blijven omdat hij zich ook moest schikken was de Britse premier Boris Johnson. Hardcore brexiteers, de zogenaamde brexitremists hadden de uittreding uit de EU verdedigd met het argument dat het Verenigd Koninkrijk nu naar hartenlust lucratieve vrijhandelsakkoorden kon sluiten met landen als de Verenigde Staten, Japan en China. Ook Johnson stelde dat de Britten dan geen last meer zouden hebben van heffingen en andere barrières. Ze zouden zelf de standaarden van hun producten kunnen bepalen, zodat ze een enorm concurrentievoordeel zouden kunnen behalen. Vooral de Britse auto-industrie zou er wel bij varen. Deze vormt met ruim 35 procent toch al verreweg het belangrijkste aandeel van de export naar China. Een probleem is echter dat de Britse auto-industrie niet meer Brits is. Traditionele sportwagenmerken als MG en Lotus zijn al Chinees en oer-Britse merken als Jaguar en Landrover zijn Indiaas.
Een hele school van Britse economen bepleitte zelfs een harde brexit zonder handelsakkoord met de EU. Dat zou de Britten in staat stellen volgens de veel gunstigere regels van de WTO handel te drijven, waardoor de economie over vijftien jaar met 80 miljard pond zou kunnen stijgen en de consumentenprijzen met 8 procent zouden dalen.14 Dit soort berekeningen gingen er bij het Britse conservatieve Lagerhuislid Jacob Rees-Mogg in als koek. Hij beweerde dat in de afgelopen 25 jaar de handel met vooraanstaande landen van buiten de Unie vier keer sneller was gegroeid dan die met de landen van de EU.15 Maar leiders als Rees-Mogg bleken te weinig kennis te hebben van de EU als regelsupermacht of dat feit opzettelijk te negeren. Hun idee was dat er eerst een vrijhandelsakkoord met de Verenigde Staten gesloten zou worden.16 Omdat de Britten en Amerikanen dezelfde ideeën over vrijhandel hadden, moest dat geen problemen geven. Maar Trump was erachter gekomen dat het onmogelijk was om zich aan de EU-regelmacht te onttrekken. En als dat onmogelijk was voor Amerika, dan was dat helemaal onmogelijk voor het nietige Engeland. Daarom besloot Trump om eerst een akkoord met de EU uit te onderhandelen en pas daarna met de Britten. Het akkoord met de EU zou dan als voorbeeld dienen voor een akkoord met de Britten.
Even zag het ernaar uit dat de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de EU begin 2020 zouden beginnen, maar de coronacrisis gooide roet in het eten. Daarnaast leek een nieuwe deal sowieso onmogelijk, omdat Trump landbouwproducten bij de onderhandelingen wilde betrekken. Landen als Frankrijk, Oostenrijk en Nederland zagen dat absoluut niet zitten. Zij wilden hun markten niet openzetten voor de import van Amerikaanse landbouwproducten die volgens andere standaarden worden geproduceerd. Een van de grote obstakels vormden genetisch gemodificeerde gewassen. Die zijn op zich wel toegestaan in de EU, maar verschillende lidstaten, waaronder Duitsland en Frankrijk, vreesden voor publieke ophef als ze onderdeel werden van een handelsakkoord. Dit voorbeeld laat wederom zien dat landen die normaal gesproken geen kans maken tegen de Amerikaanse macht, via de EU een handelsdeal met het machtigste land van de wereld eenvoudig kunnen blokkeren of aanpassen.
Dit had een les moeten zijn voor deze brexiteers die dachten dat ze, eenmaal uit de Unie, er ook niets meer mee te maken zouden hebben. Dat bleek een totale misinschatting. Daar kwamen de Britten al achter nog voordat de brexit een feit was. Handelspolitiek is de exclusieve competentie van Brussel en dat stond niet toe dat ze handelsakkoorden met andere landen zouden sluiten voordat ze definitief uit de Unie waren gestapt. Wel gaf het de Britten toestemming een aantal EU-akkoorden, zoals die met Noorwegen, te kopiëren. Maar de echt belangrijke, zoals met China en Amerika, moesten wachten.
Voorts maakte Brussel duidelijk dat na de brexit de EU in belangrijke mate bepaalt hoe handelsakkoorden met andere landen eruit zouden komen te zien. Daarmee wilde het voorkomen dat de Britten oneerlijke concurrentievoordelen zouden krijgen. De toegang tot de immense interne markt verschafte Brussel de macht om de Britten te dwingen tot ‘goede’ handelsverdragen met andere landen in de wereld.
De brexitremists geloofden daar niets van. Zij gingen ervan uit dat ze na de brexit konden doen en laten wat ze wilden. De inzet van premier Johnson was om duidelijk te maken dat door de brexit de verschillen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk groter zouden worden. Zijn hoofdonderhandelaar, David Frost, beloofde dat de uitkomst van de onderhandelingen ‘een enorm voordeel ten opzichte van de EU’ zou opleveren. De Britten zouden de onderhandelingen leiden en een antwoord vinden op een EU die zich volgens Frost gedroeg als was ze een kruising tussen een tiener en een tank.17
Dit bleek allemaal een illusie te zijn toen in de laatste week van 2020 de details van het moeizaam uitonderhandelde handelsverdrag bekend werden. De onderhandelaar van de Unie, de Fransman Michel Barnier, had twee hoofdopdrachten meegekregen: bescherming van de Europese markt en het handhaven van de status quo op het gebied van visserij. Dat laatste punt was vooral van symbolische waarde. Het totale jaarlijkse handelsvolume tussen de EU en het Verenigd Koninklijk bedroeg ongeveer 750 miljard euro, waarvan de visserij 500 miljoen uitmaakte. Voor de Britten was een verbod voor de EU op vissen in Britse wateren een belangrijke uitdrukking van het herstel van de Britse soevereiniteit. Maar een totaal verbod kwam er niet. De afspraak was dat Nederlandse en Franse vissers welkom bleven, maar elk jaar 5 procent minder zouden mogen vangen. Na vijfenhalf jaar moeten dan jaarlijks nieuwe quota worden afgesproken.
De echte macht van de EU bleek uit de doorbraak die pas halverwege december werd bereikt. Barnier moest voor een ‘gelijk speelveld’ met de Britten zorgen uit angst voor een ‘Singapore aan de Noordzee’: een land dat zich volstrekt onttrekt aan de Europese regels en daardoor voor ‘het continent’ een concurrent van jewelste zou worden. Uiteindelijk verplichtte Johnson zich tot aanvaarding van de Europese standaarden voor de bescherming van arbeid, milieu en klimaat, en regels voor staatssteun die haaks op het idee van de brexit stonden. Regelloze vrijhandel bleek een fictie.
Aan de Britse draai lag een economisch motief ten grondslag. Door een no-deal zouden de Britten op de langere termijn ruim 8 procent groei mislopen, met het nieuwe akkoord ‘slechts’ 4 procent.18 Zonder akkoord zouden namelijk de regels van de WTO gaan gelden, waardoor bijvoorbeeld geïmporteerde versproducten 40 procent duurder zouden worden. Het uitgangspunt werd dat de nu geldende standaarden en regels het uitgangspunt vormen en dat afwijkingen met nieuwe invoerheffingen bestraft kunnen worden. Er moet ook een apart mechanisme voor geschillenbeslechting komen die een uitspraak kan doen over de vraag of een bepaalde afwijking van de standaarden en regels wel volgens de wet is. Zo niet, dan kunnen heffingen worden opgelegd. Met dat laatste punt hadden de Britten overigens wel een overwinninkje geboekt, omdat de EU had aangedrongen op automatische heffingen als de Britten uit de pas zouden gaan lopen.
Interessant was dat het akkoord vooral over goederen en nauwelijks over de diensten ging, terwijl die goed zijn voor 80 procent van de Britse economie. Dat daarmee de financiële sector buiten de deal viel was ook in het voordeel van de Unie zelf. Want de Europese financiële dienstverlening kan op dit moment niet zonder Londen. Dat wil niet zeggen dat Britse financiële dienstverleners zonder meer op de Europese markt actief kunnen zijn. Daarvoor moet nog een apart akkoord over ‘equivalentie’ worden gesloten.
Door het handelsakkoord met de EU waren de Britten een illusie armer. Uittreden heeft zijn prijs en soevereiniteit bestaat niet. Het bleek onmogelijk om het Verenigd Koninkrijk te veranderen in een regelloos gebied dat op zijn eigen voorwaarden de concurrentie met de rest van de wereld kon aangaan.
Wat ook een illusie blijkt, is de Britse gedachte dat een intensivering van de handel met China de terugvallende handel met de EU kan compenseren. De belangrijkste reden is dat de meeste handel per definitie met de buren wordt gedreven. Bovendien vormen de Chinese investeringen naar schatting slechts 10 procent van het totaal aan buitenlandse investeringen. Vanaf 2019 begonnen die, zoals eerder gezegd, ook nog eens dramatisch te dalen.19 Dat was geen goed nieuws voor een land dat aan de vooravond van de brexit stond.
Net als tussen de Unie en Beijing, bekoelde de relatie tussen beide landen tijdens de coronacrisis. De Britse regering was niet gecharmeerd van Chinese koopjesjagers. In april 2020 verzetten parlementariërs zich tegen de geplande overname door een Chinees staatsbedrijf van Imagination, een technologiebedrijf dat chips voor mobieltjes maakt.
Ook was er verzet tegen de gebeurtenissen in Hongkong. De Britten steunden de prodemocratiebeweging in hun oude kolonie en Xi wilde daar nu net van af. Hij maakte de Britten duidelijk dat er alleen maar zaken kon worden gedaan als ze zich naar China schikten. Xi vond veroordelingen van de mensenrechtensituatie inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van zijn land en dus een bedreiging voor de buitenlandse investeringen en handel. Noorwegen kan daarover meepraten. Dat werd met sancties bedreigd toen de Chinese dissident Liu Xiaobo in 2010 werd voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Vrede. De relatie tussen beide landen bekoelde daardoor sterk. Voor het Westen was die prijs de uitdrukking van solidariteit. Voor China vormde ze een bedreiging.
Velen vreesden dat de coronacrisis de Unie de genadeslag zou toebrengen. Maar dat was niet het geval, zoals ik in het tweede hoofdstuk constateerde. Al in maart, direct na het begin van de crisis, werd ik door journalisten gebeld met de vraag of ik ‘ook niet van mening was’ dat de wereld nu totaal zou veranderen. Die vraag was logisch. Het is immers gebruikelijk om tijdens een crisis te veronderstellen dat het nooit meer wordt zoals het was. Premier Den Uyl deed dat tijdens de oliecrisis van 1973 en tijdens de kredietcrisis van 2008 werd hetzelfde betoogd. In werkelijkheid kwamen we er na een paar jaar weer bovenop en ging het leven gewoon door. Zou het dit keer anders zijn? Laten we eerst eens kijken naar de gevolgen van pandemieën.
Historisch gezien herschrijven pandemieën zelden de politieke kaart. De Zwarte Dood deed dat in 1350 wel. Mogelijk de helft van de Engelse bevolking bezweek aan de pest en in heel Eurazië wordt het aantal doden op mogelijk tweehonderd miljoen geschat. Door het enorme aantal slachtoffers stortte in Engeland het feodale systeem in. Het gebrek aan arbeidskrachten zorgde ervoor dat de arbeidsomstandigheden noodgedwongen verbeterden en daardoor werden de laagste sociale lagen vrijer en welvarender. Engeland en Frankrijk waren door de massale sterfte verder zo verzwakt, dat ze hun oorlogen niet meer konden doorzetten.
Maar meer recente pandemieën laten een ander beeld zien. De uitbraak van de Spaanse griep in 1918 volgde op het einde van de Eerste Wereldoorlog. Door de oorlog werd de kaart van Europa opnieuw getekend, niet door de pandemie. De Aziatische griep van 1957 en 1958 veroorzaakte wereldwijd 1,1 miljoen doden. Alleen al in de Verenigde Staten waren dat er 116.000. Ook die pandemie veranderde de loop van de geschiedenis niet. Dat gold tevens voor de Hongkonggriep van 1968, die wereldwijd ongeveer één miljoen slachtoffers eiste. In de Verenigde Staten vielen toen ongeveer honderdduizend slachtoffers. Beide pandemieën troffen ook Europa, maar nadat ze voorbij waren, hernam het leven weer zijn gewone loop.
Uit de recente geschiedenis blijkt dat de gevolgen van een pandemie dus hoofdzakelijk economisch van aard zijn. In 2006 beschreef De Nederlandsche Bank die gevolgen al verrassend nauwkeurig.20 Door het wegvallen van arbeidskrachten worden eerste levensbehoeften schaars en gaan de prijzen omhoog. Door de uitval van de vraag zal de horeca de deuren sluiten. De energievraag neemt af en de prijzen dalen. Als gevolg van de pandemie kan uiteindelijk het bbp eenmalig, en mogelijk permanent, dalen als de samenstelling van de beroepsbevolking verandert. Door faillissementen en terugvallende beurzen zou het financiële systeem, met inbegrip van de pensioenfondsen, onder druk komen te staan. Een teruggang van 8 procent van de economie werd niet uitgesloten.
Ook zijn de vervolgeffecten op de levensverwachting na grote recessies bekend. Zo zette in Amerika na afloop van de financiële crisis een daling in van de levensverwachting van blanke mannen van middelbare leeftijd, als gevolg van deaths of despair.21 Dit fenomeen deed zich ook voor toen na de ondergang van de Sovjet-Unie een tijd van economische, sociale en politieke chaos aanbrak. Na de kredietcrisis nam in Nederland het aantal zelfdodingen toe. In 2013, het laatste jaar van de crisis, lag het aantal zelfdodingen nog steeds 33 procent hoger dan in 2007.
In de twintig grootste steden van Amerika bleek in de periode eind mei-eind juni 2020 het aantal zelfdodingen 37 procent hoger te liggen.22 Onderzoek toont een directe relatie aan tussen het aantal zelfdodingen, werkloosheid, economische krimp en sociale onrust.23
Kortom, de eerste-orde-effecten van de crisis zijn economisch; de tweede-orde-effecten zijn maatschappelijk en politiek. Beide kunnen leiden tot de verzwakking van landen.
De belangrijkste vraag die journalisten mij stelden was of ik dacht dat de pandemie het einde zou inluiden van de mondialisering of globalisering. Je zou denken van wel. Er was immers een schrijnend gebrek aan mondkapjes en andere medische goederen die uit China kwamen. De conclusie was snel getrokken dat ‘essentiële goederen’ weer in eigen land moesten worden gemaakt. Ook politici hadden het daar steeds vaker over. Mij was het een raadsel wat ze bedoelden. Mondkapjes, beademingsmachines, medicijnen? En welke medicijnen dan? Waar zou het eindigen? In de volgende crisis zouden weer andere goederen essentieel zijn. Mij leek het bijkans onmogelijk om te bepalen welke goederen echt essentieel zijn. En waar halen we de industriële capaciteit en de grondstoffen vandaan? Europa produceert toch nauwelijks grondstoffen? En we hadden toch alles afgestoten naar lagelonenlanden als China?
Mijn collega’s typten hun vingers blauw aan artikelen waarin zij het einde van de mondialisering voorspelden. Ik vond dat een vermoeiende discussie. Voor mij is mondialisering een feit, geen keuze. De wereld is immers omspannen door een fijnmazig net van handelsbetrekkingen. De communicatierevolutie heeft alle landen digitaal met elkaar verbonden. Het toerisme is, als gevolg van de toegenomen welvaart in opkomende landen, geëxplodeerd. En in hoog tempo worden de laatste ontoegankelijke gebieden ontsloten. De global supply chains, de mondiale bevoorradingsketens die landen met elkaar verbindt, zijn de levensaders voor alle economieën van de wereld. Ze zijn bepalend voor onze welvaart. Zonder enige twijfel stelde het coronavirus de onderlinge afhankelijkheid, en daarmee de bevoorradingsketens, op de proef. Al in februari werd duidelijk dat de bevoorrading vanuit China problemen zou gaan opleveren. Zo overwoog discountwinkelketen Action om zijn spullen van andere landen dan China te betrekken.24 Medio maart kwam het bericht dat wanneer de elektronicafabrikant MTA in Lombardije gedwongen zou worden om te sluiten, uiteindelijk Fiat-Chrysler, Renault, BMW en Peugeot ook tijdelijk zouden moeten sluiten.25 Het gevolg zou massale werkloosheid en maatschappelijke onrust zijn.
Het maakte wederom duidelijk dat door de toegenomen interdependentie Europa vrijwel volledig afhankelijk is geworden van grondstoffen, halffabricaten, olie, gas en zelfs voedsel van buiten dit werelddeel. Zonder die importen storten landen in, komt de bevolking om van de honger en dreigen opstanden. Sommige grondstoffen worden op te weinig plekken in de wereld gedolven, zodat diversificatie geen optie is. China heeft bijvoorbeeld een bijna-monopolie op het gebied van ‘zeldzame aarden’, grondstoffen die essentieel zijn voor hightechtoepassingen. Een protectionistisch beleid moet de Chinese industrie bevoordelen, waardoor de afhankelijkheid van China eerder groter dan kleiner wordt. China deinst er zelfs niet voor terug om zeldzame aarde als politiek pressiemiddel te gebruiken. Het schijnt dat Xi deze optie achter de hand houdt voor het geval de handelsoorlog met Amerika uit de hand loopt.26
De realiteit is dat door dit soort verwevenheden een situatie van ‘geketende mondialisering’ is ontstaan, waaruit geen ontsnappen mogelijk lijkt.27 Dat zien we bijvoorbeeld bij Volkswagen. Dit bedrijf heeft ruim veertigduizend bekende toeleveranciers in binnen- en buitenland.28 Uiteindelijk zijn het er mogelijk zelfs 1,25 miljoen.29 Volkswagen maakt gebruik van componenten en grondstoffen waarvan de producent mogelijk zelf niet eens weet dat ze ooit in een auto terechtkomen. Soms is het zelfs onduidelijk waar componenten en de daarvoor gebruikte grondstoffen vandaan komen.
Natuurlijk kunnen de bevoorradingsketens efficiënter worden ingericht, door de productie te verplaatsen of grondstoffen uit een ander land te betrekken. Autofabrikanten doen dat door ook elders in de wereld fabrieken te openen. Bovendien tracht een bedrijf als Volkswagen in de hele keten, van de delving van grondstoffen tot de vervaardiging van een eindproduct, de CO2-uitstoot te reduceren en materialen te hergebruiken. Door middel van zogeheten blockchaintechnologieën kunnen de complexe ketens inzichtelijk worden gemaakt.30 Dit past in hun beleid van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Maar voor veel bedrijven is dit een onhaalbare kaart.
Gezien de mondiale interdependenties en de complexiteit van de bevoorradingsketens zou het ontrafelen van die ketens wel eens uiterst risicovol kunnen zijn en tot een complete ineenstorting van de wereldhandel kunnen leiden. Voor mij is het een geruststelling dat er, naar mijn weten, geen voorbeelden zijn waaruit blijkt dat pandemieën op dit punt structurele gevolgen hebben gehad. Kijk naar de H1N1-varkensgrieppandemie van 2009 die zich, mede door het sterk toegenomen vliegverkeer, binnen zes weken razendsnel over dertig landen verspreidde en in de maanden erna naar nog eens ruim 190 landen. Hierdoor is wel het inzicht ontstaan dat de agrarische sector een producent van ziektekiemen kan zijn. Het H5N1-vogelpestvirus, dat de helft van de besmette mensen doodt, ontstond vermoedelijk in kippenfokkerijen in Vietnam of Indonesië. Andere voorbeelden zijn het MERS-coronavirus, het ebolavirus, de pest, hondsdolheid, Q-koorts en SARS. Maar al deze uitbraken hebben uiteindelijk nauwelijks impact gehad op het collectieve gedrag van mensen. Nadat het virus onder controle was, trokken reizen en handel weer snel aan. In alle gevallen heeft dit tot hooguit tijdelijke maatregelen en een grotere waakzaamheid geleid. De ervaring met eerdere virusuitbraken in Azië verklaart wel waarom veel landen in dat deel van de wereld de situatie relatief snel onder controle kregen.
Dit alles wil niet zeggen dat de mondialisering, en daarmee de bevoorradingsketens, de komende jaren niet zullen veranderen. Dat heeft echter weinig met COVID-19 te maken.
The Economist constateerde dat de gouden ‘eeuw’ voor de mondialisering tussen 1990 en 2010 lag, waarna een periode van slowbalisation aanbrak.31 Daarvoor zijn verschillende redenen. Allereerst kwam er een einde aan de kostenverlagingen. De loonkosten zijn de afgelopen jaren in China fors gestegen, waardoor het land niet meer het lagelonenland van weleer is. Eind 2014 werd al berekend dat de productiekosten in de geïndustrialiseerde delen van China bijna even hoog zijn als die in de Verenigde Staten.32 Voorts droegen Trumps handelsoorlog en de onzekerheid over de brexit bij aan de afname van de groei van de mondiale handel. Die groeide in 2019 met 2,6 procent, in plaats van de voorspelde 3 procent.33
Het liefst had Trump de Chinese en Amerikaanse economieën willen ontkoppelen. Daardoor zou China geïsoleerd zijn geraakt en hadden de Verenigde Staten de machtigste economie kunnen blijven. Maar de interdependenties waren inmiddels zó groot en complex, dat dit onmogelijk is.34
Trumps handelsoorlog en zijn poging tot ontkoppeling hadden wel als effect dat er aan ‘reshoring’ werd gedaan: het terughalen van productie naar het eigen land of het verplaatsen naar een ander land. Op die manier moesten banen worden teruggehaald naar de VS en het handelsoverschot met China worden verkleind. Het omgekeerde vindt overigens plaats in China. Van de Chinese ondernemers is 63 procent bezig om productie naar buiten China te plaatsen of overweegt dat.35 Ik geef ze gelijk. Dat maakt exporteren naar Europa en de Verenigde Staten goedkoper en makkelijker.
Een andere reden waarom de mondialisering vertraagt, is de groei van de moderne Chinese diensteneconomie. Diensten, zoals de kapper, kunnen niet zoals auto-onderdelen worden geëxporteerd. Bovendien is China steeds minder afhankelijk geworden van het buitenland. Veel hightechproducten worden nu in het land zelf geproduceerd.
Tot slot kan 3D-printing grote gevolgen hebben voor de handelsstromen. Producten kunnen in de toekomst bij wijze van spreken in een werkplaats om de hoek worden geprint. Deze techniek staat nu nog in de kinderschoenen, maar experts verwachten dat de grootschalige introductie van printers ertoe kan leiden dat in 2060, en mogelijk al in 2040, ongeveer de helft van alle producten daarmee kan worden vervaardigd. Daardoor zal de wereldhandel met een kwart tot 40 procent kunnen afnemen. De auto-industrie, machinebouw en consumentengoederen zullen de voortrekkers worden.36
De coronacrisis kan de trend van slowbalisation versterken, als deze ervoor zorgt dat mensen hun gedrag gaan aanpassen. Het is lastig voorspelbaar of mensen dit daadwerkelijk zullen doen. Crises uit het verleden leren dat mensen hun oude gewoonten zo snel mogelijk weer oppakken. Zeker na een pandemie, die als iets tijdelijks wordt gezien. Maar mogelijk is het dit keer anders, als mensen zich gedurende jaren laten leiden door angst voor besmetting. Dat geldt zeker als ze denken dat er een relatie is tussen klimaatverandering en pandemieën. Mensen blijken namelijk geneigd om hun gedrag aan te passen vanwege klimaatverandering, die ingrijpende langetermijngevolgen voor het leven op aarde zal hebben. Een studie uit 2010 bevestigde dit.37 Dan valt te verwachten dat er steeds meer protest zal ontstaan tegen het over grote afstanden verplaatsen van agrarische producten.
Over het algemeen zullen de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 beperkt zijn voor de mondialisering en de handelsstromen. Als gevolg van 3D-printen kunnen de handelsstromen de komende decennia verminderen. Maar als China de vierde industriële revolutie wint en de grootste exporteur van hightechproducten wordt, dan zullen de handelsstromen juist weer gaan toenemen. En 5G kan de globalisering zelfs verder versterken.
Wat doet de coronacrisis dan wel? Het antwoord is: precies hetzelfde als de kredietcrisis van tien jaar eerder. In De nieuwe wereldorde schreef ik dat China en Rusland relatief goed door de financiële crisis waren gekomen. Daardoor konden zij hun positie ten opzichte van het Westen versterken. Dit fenomeen werd wederom zichtbaar tijdens de coronacrisis. Trends die al jaren zichtbaar zijn werden versterkt: de opkomst van China, de assertiviteit van Rusland, de verzwakking van Amerika en de versterking van de Unie.
Feitelijk is die geopolitieke machtsverschuiving al twintig jaar zichtbaar. In 2005 schreef ik een boek getiteld Supermacht Europa. Dit was mijn eerste pleidooi om ons aan te passen aan de nieuwe tijd. De geopolitieke veranderingen waren toen ook al evident, alleen nog niet zo duidelijk als nu. Toen al pleitte ik voor een Unie als geopolitieke speler. Ik wilde geen Europese superstaat. Integendeel, ik pleitte voor een Unie waarin Brussel haar economische en regelmacht en de militaire macht van de lidstaten beter zou kunnen inzetten voor het welzijn en de veiligheid van de Europese burger. Een supermacht dus. Supermacht Europa kwam duidelijk te vroeg. De grote geopolitieke veranderingen waren al wel onmiskenbaar, maar raakten (nog) niemand en voor echte veranderingen is een crisis nodig.
Door de crises die ik in de inleiding heb opgesomd, is de Unie inderdaad ingrijpend veranderd. Gebeurde dat door de coronacrisis opnieuw? Het antwoord is ja. Het eerste teken van grote veranderingen kwam in april 2020, toen de Commissie een nieuw instrument voorstelde – SURE – om werknemers in crisistijd tijdelijk tegen werkloosheid te beschermen. Hiermee kon de Commissie tot 100 miljoen euro aan de lidstaten lenen als ze plotseling geconfronteerd werden met exploderende aantallen werklozen. De afspraak was dat de lening door de lidstaten werd gegarandeerd. Die garantie is afhankelijk van de hoogte van het bbp van de lidstaat. SURE werd verkocht als een nieuwe vorm van solidariteit, maar gaf de Commissie grote macht over het verdelen van gezamenlijk aangegane schulden. In augustus stelde de Commissie voor om aan vijftien lidstaten financiële steun te verlenen. Maar het echte kantelmoment lag ergens in de periode van 17 tot 21 juli 2020.
‘Historisch’ is een van de meest misbruikte woorden. Maar het ‘tijdelijke’ en ‘exceptionele’ steunpakket dat tijdens de top in juli 2020 door de Europese Raad werd aangenomen, was zonder twijfel historisch. Er werden taboes doorbroken. De eurobonds waren een feit, ook al werden ze zo niet genoemd. In één klap hadden landen als Griekenland, Italië, Spanje en Portugal voor de financiële markten dezelfde betrouwbaarheid als de rijke lidstaten: AAA. Het was een stap in de richting van solidariteit en welvaartsdeling zonder precedent. Bovendien zou in gezamenlijke schulden kunnen worden gehandeld. Dit kan ertoe leiden dat de Unie een machtige speler wordt op het gebied van staatsschulden. De collectieve schuld van de Unie was 54 miljard euro en daar kwam nu 750 miljard euro bij. Dat is weinig in vergelijking met 8,5 biljoen euro bbp van de lidstaten samen.38 Maar zelfs als aanzet, om de EU tot een mondiale speler te maken op het gebied van staatsschulden, heeft dit enorme geopolitieke gevolgen. De schulden zijn veilig, dus zal erin gehandeld worden. Dit versterkt de eenheid van de Unie en vergroot de schokbestendigheid van de eurozone. De euro zou zich dan kunnen gaan ontwikkelen tot een wereldmunt die een nog grotere uitdaging voor de dollar gaat vormen. Cruciaal is dat er een concurrent voor de Amerikaanse obligatiemarkt ontstaat, waardoor het monopolie van de Verenigde Staten wordt doorbroken. Daardoor wordt de Unie relatief sterker en worden de Verenigde Staten zwakker, mits er na dit herstelprogramma op de ingeslagen weg wordt doorgegaan.
Voorts verdween tijdens de top het taboe op Europese belastingen, ook al werden die niet zo genoemd. Ze werden ‘eigenmiddelenbronnen’ genoemd. Die zouden heffingen kunnen zijn op niet-recyclebaar plastic, de CO2-uitstoot van schepen en vliegtuigen, digitale diensten en financiële transacties. Ook werd gedacht aan een koolstofgrensheffing om de import van vervuilende producten te kunnen belasten.
De opbrengsten zouden moeten worden gebruikt voor het vervroegd aflossen van de gezamenlijk aangegane schulden. Dat die ‘belastingen’ een mondiale impact zouden kunnen hebben, hoeft geen betoog. Door digitale heffingen zou de Franse wens in vervulling kunnen gaan om de Amerikaanse techgiganten te kunnen belasten.
In Brussel kon je horen dat deze top misschien wel Europa’s Hamiltonian moment was. Alexander Hamilton, de eerste minister van Financiën van de Verenigde Staten, stelde na de Amerikaanse burgeroorlog voor om de schulden van de individuele lidstaten om te zetten in een gezamenlijke schuld, waardoor hun kredietwaardigheid bepaald zou gaan worden door alle staten tezamen. Dat vereiste een nationale munt, de dollar. Het stelde de individuele lidstaten van de Amerikaanse unie in staat om zich gezamenlijk te ontwikkelen tot een supermacht. Zou dat nu ook met de Europese Unie kunnen gebeuren?
De top van juli 2020 bleek de opmaat voor de volgende top van 1 en 2 oktober, die mogelijk even ‘historisch’ zal zijn. Daar werd besloten om nieuwe vergaande stappen te zetten. Voor de eerste keer werden voorstellen gedaan om de autonomie van Europa op een aantal terreinen te vergroten. Zo moest er een Europees industriebeleid komen om de industrie ‘duurzamer, mondiaal concurrerender en veerkrachtiger’ te maken. Europa moest ‘digitaal soeverein’ worden, een autonome ruimtevaartsector krijgen en nieuwe ‘industriële allianties’ ontwikkelen om ‘baanbrekende innovaties’ mogelijk te maken.39
Tot slot mag het initiatief van de ECB niet onvermeld blijven. Om te voorkomen dat Europeanen in de toekomst niet met de euro, maar met digitale valuta van buitenlandse oorsprong gaan betalen, wordt gewerkt aan een digitale euro, die uiteindelijk ook de Europese autonomie moet uitdrukken.
De pogingen van Xi, Trump en Poetin om Europa in hun greep te krijgen, de brexit en COVID-19 brachten Junckers Weltpolitikfähigkeit een stap dichterbij. Cruciaal daarbij was dat door de coronacrisis en de brexit de Frans-Duitse as werd gerevitaliseerd. Er kon nu een taakverdeling komen waarbij Duitsland de economische leider werd en Frankrijk de leider op het gebied van het buitenland-, veiligheids- en defensiebeleid. Dat versterkte de slagkracht van de Unie.
Mede dankzij de brexit werkte die tandem in aanloop naar de top uitstekend. Macron en Merkel hadden geen last meer van de Britse stoorzender. De Britten hadden altijd al weinig opgehad met een Unie die de soevereiniteit van het eiland inperkte. Zij zagen de Unie het liefst als een veredelde vrijhandelszone. Op economisch gebied zaten ze op één lijn met het Amerikaanse neoliberale beleid, dat op het continent steeds meer kritiek kreeg. Dat gold ook voor het buitenlandbeleid. Dat kwam omdat Amerika en Engeland een speciale relatie hadden die nog stamde uit de Tweede Wereldoorlog.
Doordat het Verenigd Koninkrijk zich door de brexit naar de zijlijn had gemanoeuvreerd, konden Macron en Merkel hun stempel drukken op de Unie en daarmee de Unie losweken van Amerika. Dat Merkel met Trump op ramkoers lag en de Fransen een ingebakken wantrouwen tegen Amerika hadden, droeg daar ook aan bij. Alle Franse leiders gingen ervan uit dat de Amerikanen Europa in oorlogstijd niet altijd zullen steunen. Om die reden hadden ze de NAVO nooit echt omarmd en wilden ze meer Europese defensiesamenwerking.
Door de brexit was de positie van Frankrijk verstevigd, omdat het nu het enige EU-land was met een zetel in de VN-Veiligheidsraad. Daardoor was Frankrijk, meer dan elk ander EU-land, het beste geëquipeerd om de leiding over het Europese buitenland- en veiligheidsbeleid op zich te nemen.
Nederland zag dit alles met argusogen aan. Want wij Nederlanders wilden, met hulp van de Amerikanen en de Britten, Frankrijk juist intomen. Maar door Trump, de brexit en COVID-19 is Nederland in Europa minder belangrijk geworden. Eeuwenlang speelde Nederland eerst de Britse, en later de Amerikaanse kaart als tegenwicht tegen de macht van Duitsland en Frankrijk. Om te voorkomen dat die te machtig zouden worden, wilde Nederland niet dat de Unie op het gebied van veiligheid en defensie een belangrijke speler zou worden. Dat zou de band tussen Nederland en Amerika immers verzwakken.40 Dit verschafte het land grote invloed; meer dan waar het land gezien zijn omvang recht op had.
Tijdens gesprekken met Nederlandse parlementariërs werd mij keer op keer duidelijk dat zij hoopten dat alles goed zou komen nadat Trump verdwenen was. Daarom zouden we voorzichtig moeten omspringen met Trumps Amerika. ‘We mogen deze president ‘vooral niet tegen ons in het harnas jagen,’ benadrukte een parlementariër van VVD-huize in een gesprek met mij.
Andere landen, aangevoerd door Frankrijk, wilden het omgekeerde. Zij zaten ideologisch niet zo vast aan de trans-Atlantische relatie. Hun redenering is dat alleen een sterk Europa een volwassen partner van Amerika kan zijn.
Toch werd ook in Nederland ingezien dat de relatie met Amerika fundamenteel aan het veranderen was. Steeds meer Nederlandse beleidsmakers kwamen tot de conclusie dat door Trump en brexit het roer helemaal moest worden omgegooid. Voor het economische beleid moest Nederland op één lijn zien te komen met Duitsland. Voor het buitenland- en veiligheidsbeleid met Frankrijk.
Bovendien ontstond het inzicht dat de tijden dat Republikeinen en Democraten het samen eens kunnen worden over de koers van het Amerikaanse buitenlandbeleid ver achter ons liggen. De sloop van de westerse wereldorde begon onder Bush jr. Hij zette de bijl aan de wortels van de wapenbeheersing en voerde een ondoordachte interventie in Irak uit. Obama zette zich vervolgens in voor een veilige en stabiele wereld en kreeg als aanmoediging de Nobelprijs voor de Vrede. Vervolgens pakte Trump de sloop van de westerse wereldorde weer op, waarna president Biden het roer vervolgens weer 180 graden omgooit. En welke politiek voert de opvolger van Biden? Is dat een nieuwe populist? Gezien de grote binnenlandse onvrede zou dat maar zo kunnen. Dan zijn we terug bij af.
Voor de Europeanen zijn deze grillige koerswijzigingen van Amerika onwerkbaar en risicovol. Het maakt de VS voor Europa een onbetrouwbare partner en dwingt de EU zich onafhankelijker op te stellen en een nog sterkere geopolitieke speler te worden. Hierdoor is de discussie over Europese Strategische Autonomie (ESA) op stoom gekomen. ESA was nog niet goed gedefinieerd, maar het kwam erop neer dat op het gebied van buitenland- en defensiebeleid de Unie los van Amerika zou moeten kunnen handelen. Het idee kwam uiteraard uit de Franse koker en paste in Junckers oproep tot Weltpolitikfähigkeit.
ESA paste bij de nieuwe fase waarin de Europese integratie was gekomen. Hoezeer de verhoudingen met Amerika waren veranderd bleek uit een interview met de Franse minister van Financiën Bruno Le Maire.41 Hij vond dat de Unie niet moest wachten totdat Biden zijn eigen land op orde zou hebben: wij Europeanen moeten verder.
Zelfs de meest verstokte trans-Atlantici begonnen zich te realiseren dat die nieuwe stappen nodig zijn om te voorkomen dat Europa een wingewest van China wordt, dat Rusland te grote invloed krijgt en onze manier van leven wordt aangetast. De Oekraïne-oorlog versterkte deze conclusie. Waar de coronacrisis een enorme impact had over het denken van de Unie als geo-economische speler, gaf de oorlog in het hart van Europa een impuls voor de ontwikkeling van de Unie als militaire speler. Van de ene op de andere dag was het besef ontstaan dat de Europeanen niet zonder een sterke krijgsmachten konden, die tevens de NAVO zouden versterken. Daarmee zette de Unie een enorme stap op weg naar strategische volwassenheid.