4

De middag liep al op zijn eind toen rechercheur De Cock de grote recherchekamer van het bureau aan de Warmoesstraat binnen liep. De jonge Vledder zat plichtsgetrouw achter zijn computer en rammelde in sneltreinvaart op de toetsen. Appie Keizer hing aan de telefoon en probeerde een gesprek te combineren met het nuttigen van een gevulde koek. De Cock wierp van dichtbij zijn hoedje naar de kapstok en het oude vilten geval draaide een rondje om een van de haken alvorens keurig stil te hangen. De grijze rechercheur knorde tevreden en liep naar zijn bureau.

‘Vorderingen?’ vroeg hij tegen niemand in het bijzonder.

Keizer wapperde met zijn halve gevulde koek om aan te geven dat hij nog in gesprek was en Vledder zette net een punt achter de laatste zin van het rapportje waar hij mee bezig was. ‘Ik heb de eigenaar van de etage getraceerd,’ zei hij terwijl hij belerend een vinger opstak.

De Cock keek hem goedkeurend aan. ‘Mooi zo! Laat maar horen.’

Dick Vledder graaide in de binnenzak van zijn leren jasje dat over de leuning van zijn stoel hing en viste er zijn notitieboekje uit. ‘De etage staat op naam van Cornelia Sophia Coninckx. Volgens het register heeft zij het huis in 2012 gekocht voor honderdtienduizend euro.’

‘Maar ze woont er niet?’ vroeg De Cock.

‘Nee. Ik heb dat even nagetrokken maar ze staat ingeschreven in Antwerpen.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Antwerpen? Is zij een Belgische?’

Vledder raadpleegde zijn notitieboekje. ‘Ik heb eigenlijk geen idee, dat zou ik nog even moeten checken.’

De Cock trommelde nadenkend met zijn vingers op zijn bureaublad. ‘Hebben we een telefoonnummer van haar?’ Vledder knikte en kopieerde een nummer uit zijn notitieboekje op een geel stickerblaadje. ‘Ik vond dit 06-nummer van haar.’

‘Een Nederlands nummer?’

‘Daar kom je snel genoeg achter,’ zei Vledder terwijl hij uitnodigend op het telefoontoestel wees dat bij zijn chef op diens bureau stond. De Cock pakte het gele papiertje op en toetste het telefoonnummer in.

‘Hallo, met Sophie!’ klonk een vrolijke jonge vrouwenstem nadat de telefoon een aantal keer was overgegaan. ‘Ik ben er nu niet, maar spreek een boodschap in en ik bel je terug!’ Het apparaat produceerde een piepje.

‘Mevrouw Coninckx, u spreekt met rechercheur De Cock van het politiebureau Warmoesstraat in Amsterdam. In verband met een onderzoek zou ik u willen verzoeken mij even terug te bellen.’ Hij noemde het nummer waaronder hij bereikbaar was en hing op.

Appie Keizer was ook klaar met bellen en propte het laatste stuk van zijn koek in zijn mond. De Cock keek hem verwachtingsvol aan. ‘Heeft jouw onderzoek nog iets opgeleverd, Ab?’

Keizer pulkte met zijn nagel restjes koek uit zijn kiezen. ‘Stel je er niet te veel van voor. Iedereen op die markt is met iets anders bezig, niemand let op elkaar. En ze maken een leven als een oordeel. Ik heb met marktkooplieden en bewoners in de omgeving gesproken maar niemand heeft iets gehoord wat op een pistoolschot leek. En niemand heeft iets gezien natuurlijk.’

De Cock plukte humeurig aan zijn neus. ‘Hm. En ben je nog met een foto van Dries langs de marktkramen gegaan?’

‘Zeker,’ beaamde Keizer. ‘Maar lou loene. Ergens wel logisch, Dries was al meer dan negen jaar niet meer op de Cuyp geweest.’

‘Niemand die hem herkende?’ De Cock kon de teleurstelling in zijn stem niet verhullen.

Keizer schudde zijn hoofd. ‘Nee. Nou ja…’ corrigeerde hij zichzelf, ‘er was één koopman achter zo’n kraam met damesondergoed die begon te lachen.’

‘Waarom?’ wilde Vledder weten.

Keizer keerde zich naar zijn collega. ‘Geen idee. Hij wees op de foto en moest lachen. Gewoon een bijgoochem!’

De Cock trok een rimpel boven zijn neus. ‘Heb je zijn naam genoteerd?’

Keizer keek zijn chef onbenullig aan. ‘Wat had dat voor zin gehad?’

‘Dan hadden we hem kunnen vragen waarom hij zo moest lachen,’ legde De Cock hem geduldig uit. Het hoofd van Keizer kleurde rood en hij stamelde dat hij daar de zin niet van had ingezien. De Cock zuchtte. ‘Zo’n man lacht niet voor niets, lijkt me.’

Keizer haalde zijn schouders op. ‘Sommigen van die gasten lachen om alles,’ mokte hij verongelijkt.

‘Morgenochtend zoeken wij hem toch maar op,’ besloot De Cock.

Die volgende dag begon net zo stralend als de dagen ervoor, maar een straffe oostenwind maakte dat de gevoelstemperatuur de nul graden dicht naderde. Vledder had De Cock met de auto opgehaald om gezamenlijk naar de Albert Cuyp te rijden, en ook in de auto leek de temperatuur al behoorlijk onder nul. De spreekwoordelijke vrolijkheid van Vledder was ver te zoeken. Hij tuurde somber over zijn stuur en manoeuvreerde de oude Volkswagen zwijgend door het ochtendverkeer. Na een tijdje begon De Cock zich te ergeren aan de bedrukte stilte in de auto.

‘Zeg het maar, Dick, wat is er aan de hand?’ begon hij vaderlijk.

‘Niks,’ antwoordde Vledder stuurs. Maar daar nam De Cock geen genoegen mee.

‘Kom op, Dick, we zitten al te lang samen in deze auto om stommetje te spelen,’ zei hij gebiedend. ‘Is het je vriendinnetje?’

Vledder keek hem over zijn schouder aan en zijn blik vertelde De Cock dat hij raak geschoten had.

‘Ze heeft mij niet meer gebeld en is zelf niet meer te bereiken. Niet per telefoon en niet per mail,’ zei Vledder met enige tegenzin. ‘Het lijkt wel of ze van de aardbodem is verdwenen. En niemand kan mij zeggen waar ze is.’

‘Ben je bij haar thuis langs geweest?’ vroeg De Cock.

Vledder keek hem enigszins beschaamd aan. ‘Ik weet niet eens waar ze woont. Ja, dat lijkt nu gek, maar het is nooit ter sprake gekomen. Wij spraken altijd ergens af, of we gingen naar mijn huis.’

De Cock tuurde even voor zich uit. ‘Betekent dit dat je nog iets voor haar voelt?’ vroeg hij uiteindelijk. Vledder dacht een ogenblik na voor hij antwoord gaf.

‘Ik denk dat ik gewoon met haar wil praten, omdat ik het wil begrijpen. Waarom ze doet wat ze doet. Daarna zien we dan wel weer verder.’ Hij klonk gelaten. ‘Ik heb het gevoel dat er meer achter zit.’

‘Meer?’ vroeg De Cock. ‘In welke zin?’

Vledder haalde zijn schouders op en reed een zijstraat in van de Albert Cuyp. ‘Geen idee. Gewoon een gevoel. Een gevoel dat ik al een tijdje had.’

‘Dat dacht ik al,’ bromde De Cock.

‘Wat?’

‘Dat het geen toeval was dat je haar visitekaartje hebt gevonden.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Zo gaat dat, Dick, bij politiemensen. Zet mij hier maar af. Ik zoek Keizer wel op, mag jij terug naar het bureau.’ Hij gaf hem goedmoedig een klap op zijn schouder en stapte uit.

De vroege bezoekers van de Albert Cuypmarkt schuifelden dik aangekleed langs de kramen waarachter de kooplieden zich in de handen bliezen en hete koffie dronken om zich warm te houden. De Cock had zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken en de kraag hoog opgeslagen. Halverwege de markt kwam hij zijn collega Keizer tegen, die een zak verse frieten had gekocht om zijn handen aan warm te houden.

‘Beste patat van Amsterdam,’ riep hij lyrisch bij wijze van begroeting en hij hield De Cock zijn puntzak gastvrij voor. Maar die bedankte. ‘Ik heb net mijn ontbijt op.’

‘Hier ga je spijt van krijgen,’ wist Keizer stellig, terwijl hij een gefrituurde aardappelstengel in de gele mayonaise doopte. ‘Deze man maakt zijn patat zelf van aardappelen die hij –’

‘Ik geloof je, Ab, maar waar is de kraam?’ onderbrak De Cock het culinaire praatje.

Keizer keerde zich half om en wees op een kraam niet ver van de plek waar ze zich bevonden. Voor de kraam stond een man die bezig was een blote modepop van lingerie te voorzien.

‘Wat zal die mop het koud hebben,’ grinnikte Keizer terwijl hij met zijn hoofd in de richting van de pop knikte.

‘En dat ondergoed zal haar niet veel helpen!’ kaatste De Cock terug.

Op de kraam zelf stonden dozen vol met damesondergoed. Bh’tjes, broekjes, jarretelles in alle kleuren, soorten en maten. De koopman keek over zijn schouder en monsterde de twee mannen. ‘Is het voor de vrouw of zoek je iets leuks voor jezelf?’ vroeg hij opgewekt.

De Cock zuchtte geïrriteerd.

‘Je zal ze de kost moeten geven, hoor,’ ging de koopman onverdroten voort. ‘En waarom ook niet. Leven en laten leven. Dat zeg ik.’

Hij liep om zijn kraam heen, zodat hij achter zijn handel stond en keek de rechercheurs verwachtingsvol aan. De Cock haalde zijn politiepasje tevoorschijn en toonde het de man.

‘Dan zal het wel voor je vrouw wezen,’ concludeerde de koopman geheel ten onrechte. De Cock haalde de foto van Dries Landman uit zijn binnenzak en toonde die de koopman. ‘Mijn collega,’ De Cock knikte even naar Keizer, ‘heeft u gistermiddag deze foto laten zien.’

‘Nou, ik dacht het niet,’ zei de koopman volkomen onverwacht. ‘Ik heb deze foto nog nooit gezien. En die gast die erop staat ken ik niet, evenmin als jouw collega.’ De Cock keek naar rechts waar Keizer weifelend zijn schouders optrok.

‘Ab?’ vroeg De Cock.

Keizer schraapte zijn keel. ‘Het was deze stal, dat weet ik wel zeker.’

‘Dan zal het mijn collega wel zijn geweest die je hebt gesproken. Meestal staan we hier met z’n tweeën, maar soms lossen we elkaar af. Een mens moet ook eten nietwaar.’ De koopman begon zijn koopwaar op kleur te schikken, alsof hij besloten had dat hij lang genoeg met de heren had gesproken.

‘En waar is die collega nu?’ vroeg De Cock.

‘Reneetje? Ik neem aan bij Koekenbier.’ Hij wees in de richting van de hoek aan de overkant van de straat waar zich het befaamde café Koekenbier bevond.

‘Aan de koffie zeker,’ constateerde Keizer, opgelucht dat hij zich niet verschrikkelijk had vergist.

‘Als je mazzel hebt,’ grijnsde de koopman.

De Cock staarde peinzend voor zich uit.

‘Kom je mee,’ vroeg Keizer die haast wilde maken om de kou te ontvluchten en de warmte van het café wilde opzoeken. Maar De Cock had nog een vraag.

‘Die Reneetje, die collega van u, heeft die ook een achternaam?’

‘Jij niet dan?’ vroeg de koopman gevat.

‘Zeker,’ bevestigde De Cock vriendelijk. ‘Maar ik ben benieuwd naar die van René.’

‘Van Uffelen,’ zei de koopman terwijl hij zich tot een vrouwelijke klant wendde. ‘Kijk gerust maar even rond, hoor, mop. Vijf euro wat je d’r uithaalt. Ga es een beetje opzij, mannen, dan kan mevrouw er beter bij.’

De Cock glimlachte en lichtte zijn hoedje. ‘Wij stappen weer op, bedankt voor uw tijd.’

Bij wijze van afscheid zoog de koopman zijn longen vol en schalde hij: ‘Vijf eurootjes, hoor, wat je d’r uithaalt!!’

Het was warm en druk in het café. Buurtbewoners, marktkooplui en een enkele toerist vormden een gezellige mix van mensen die de koude buitenlucht waren ontvlucht. De koffiemachine siste onophoudelijk, maar ook de bierpomp was al volop in gebruik. Keizer speurde het café rond en wees toen op een gedrongen man die aan het einde van de tap stond en lachend een biertje soldaat maakte. De Cock wurmde zich door de pratende en lachende mensenmassa en tikte de man op zijn schouder. De man draaide zijn hoofd en nam De Cock argwanend op. Hij had een smal, bleek hoofd met twee opmerkelijk bolle vissenogen, die bijna uit hun kassen leken te rollen. Zijn dunne blonde haar had hij met gel over zijn schedel geplakt. Niet moeders mooiste, constateerde De Cock.

‘René van Uffelen?’ vroeg De Cock terwijl hij hem zijn legitimatie toonde.

Van Uffelen bekeek het pasje en keek toen over de schouder van De Cock naar Keizer, die hem welwillend toeknikte.

‘Zijn jullie met z’n tweeën?’ vroeg Van Uffelen verbaasd.

‘Mijn naam is De Cock, met cee-oo-cee-kaa,’ begon de grijze rechercheur vriendelijk. ‘Ik zou u graag iets willen vragen.’

‘Met z’n tweeën!’ herhaalde Van Uffelen. ‘Wie heb ik vermoord?’

‘Wat dacht je van Dries Landman?’ vroeg Keizer.

‘Zeg, sodemieter op!’ reageerde Van Uffelen bot.

De Cock wierp een waarschuwende blik over zijn schouder. ‘Zullen wij dit even buiten bespreken, meneer Van Uffelen?’ vroeg hij met een dwingende klank in zijn stem.

‘Ik dacht het niet,’ antwoordde Van Uffelen weerspannig. ‘Het is tyfuskoud buiten. Als ik een kou oploop kan ik niet werken, kost het me geld.’

De Cock lachte hem hartelijk toe. ‘U heeft gelijk. We kunnen beter even naar het bureau gaan. Daar is het lekker warm.’

Keizer knikte beamend. ‘De cellen zijn niet heel comfortabel, maar warm is het er wel.’

Van Uffelen trakteerde hem op een minachtende blik.

‘Plofheet!’ vulde Keizer onaangedaan aan.

Van Uffelen zei niets en keek met zijn bolle ogen een paar keer snel van De Cock naar Keizer en omgekeerd. Toen drong hij zich ruw door de mensenmassa en liep in de richting van de deur. Van de kapstok naast de deur griste hij een shawl.

‘Hé, dat is mijn das!’ klonk een anonieme stem uit het binnenste van het café. Maar Reneetje was al op weg naar buiten.

De overgang van het warme café naar de koude straat was groot en de drie mannen stonden ineengedoken naast de deur waardoorheen nog zachtjes het gezellige geroezemoes te horen was. De Cock toonde de foto van Dries Landman aan Van Uffelen. Er verscheen een grijns op zijn smalle ingevallen gezicht. Hij haalde een hand door zijn vettige haar. ‘Die heb er niet lang van genoten,’ giechelde hij.

‘Waarvan?’ vroeg De Cock bars.

‘Van zijn vrijheid. Zo dood als een pier.’

‘Hoe weet jij dat?’

René haalde zijn schouders op en stak zijn handen in zijn zakken. ‘Iedereen weet dat. Op de markt hou je niks verborgen. En hij kwam langs met die foto.’ Hij knikte naar Keizer. ‘En dat was niet omdat Driesie jarig was!’ Hij giechelde weer. De Cock ergerde zich aan de houding van de man. ‘Je schijnt het wel leuk te vinden,’ merkte hij korzelig op.

René stootte wat lucht uit die als een rookpluim zijn lippen verliet. ‘Hij heeft mijn broertje doodgeschoten. Ik vind persoonlijk dat hij nog lang geleefd heeft. Van mij hadden ze hem meteen mogen afmaken. Kan ik nou weer naar binnen?’

De Cock negeerde die laatste vraag. ‘Hij is gisterochtend rond elf uur doodgeschoten.’

‘Fijn om te weten.’ René van Uffelen keek over de schouder van De Cock verlangend door het raam van het café waar binnen de warme gezelligheid heerste.

‘Waar was jij toen?’

René draaide met een ruk zijn hoofd naar De Cock.

‘Wat denk jij nou? Dat ik hem door zijn hoofd geschoten heb?’ vroeg hij agressief.

De Cock stak een hand op. ‘Hoe weet jij dat hij door zijn hoofd geschoten is?’ vroeg hij alert. René keek hem uitdrukkingsloos aan.

‘Het kan mij geen bal schelen waar ze die kogel in geschoten hebben. Maar ik was het niet. Ik stond achter mijn handel. Zoals elke dag.’

Toen draaide hij zich om en ging het café weer binnen. Keizer krabde zich achter zijn oor. ‘Dries was toch niet in zijn hoofd geschoten,’ vroeg hij verbaasd.

‘Nee,’ zei De Cock droog, ‘maar ik wilde weleens zien hoe hij zou reageren.’

‘Niet dus!’ concludeerde Keizer. De Cock keek op zijn horloge.

‘Niet geschoten, altijd mis,’ antwoordde hij praktisch. ‘We gaan naar het bureau, hier komen we voorlopig niet veel verder.’ Hij trok zijn jas dichter om zich heen en wilde net de stoep afstappen toen zijn telefoon ging. Hij mompelde binnensmonds een verwensing en knoopte zijn jas weer open teneinde zijn telefoon uit de binnenzak van zijn colbertje te vissen.

‘De Cock,’ zei hij huiverig, terwijl hij met zijn vrije hand zijn jas probeerde dicht te knopen.

‘Meneer De Cock, u spreekt met Sophie Coninckx.’ Het was de stem van de jonge vrouw, maar ze klonk niet vrolijk. Dit keer lag er een bezorgde klank in haar stem.