Alphonse Muambi

VERTREKKEN NAAR HET BUITENLAND IS KLIMMEN IN DE BOOM

Kort verhaal

Op een dag, toen ik nog kind was, was ik met leeftijdsgenootjes, jongens en meisjes, buiten aan het spelen. Het was in Quartier Zaïre in de stad Lubumbashi, de economische hoofdstad van de jungle die tegenwoordig de Democratische Republiek Congo wordt genoemd. Lubumbashi ligt in de provincie Katanga.

De hemel was blauw. De zon scheen royaal. Toen hoorde ik een stem van veraf komen, als een donderslag. Het was de stem van mijn moeder. Zij had mij zien praten met een vader uit de wijk en haastte zich naar mij toe alsof ik in levensgevaar verkeerde. Ze wilde weten waar het gesprek over ging.

Ik vertelde dat de vader uit de wijk (zo noemden we alle oude mannen uit de wijk, ongeacht of ze kinderen hadden) wilde weten of ik al gegeten had.

‘En, wat heb je tegen hem gezegd?’ vroeg ze woedend, terwijl ze met haar rechterhand in mijn linkeroor kneep en eraan trok.

‘Ik heb gezegd dat ik al gegeten heb, mama,’ zei ik trillend, met twee tranen op mijn wangen. De pret was voorbij. Ik moest snel naar huis rennen zonder precies te weten wat ik eigenlijk misdaan had.

Mijn moeder kwam niet mee. Zij ging bij de ‘vader uit de wijk’ verhaal halen. Waarom wilde hij in godsnaam weten of ik gegeten had of niet? De man begon te stotteren en te lachen. Daar had mijn moeder geen boodschap aan. Zij waarschuwde hem. Hij moest stoppen zulke vragen te stellen aan kinderen, zoals hij ooit gestopt was met het krijgen van borstvoeding, definitief. Het was zijn zaak niet of we gegeten hadden of niet.

Bij ons thuis was eer belangrijker dan brood. Wij stierven liever van de honger dan dat we bij mensen gingen bedelen. Dit is het levenskompas dat mijn leven van mijn geboorteplaats Lubumbashi tot aan mijn woonplaats Den Haag, bepaalt.

De aarde in Quartier Zaïre was rood. De modder was rood. De huizen waren rood.

De school lag in Rwashi, een wijk rijk aan kobalt en koper. Ik herinner mij hoe mooi het was om met een groepje vriendjes en vriendinnetjes naar school te lopen. Ik herinner mij de kleine en grote ruzies die we onderweg maakten. Ik herinner mij de stop die we routineus maakten om kikanda te kopen op de markt, een populaire pindasnack uit de regio. Ik herinner mij hoe een halfuurtje lopen zo om was. Ik herinner mij het mooie schooluniform, blauw en wit. Op de borstzak stond een blauw insigne met het logo en de naam van de school: Ecole primaire Laïc.

Ik herinner mij dit alles zoals de dag van gisteren. Het was een plezier, een belevenis, een geschiedenis. Wij zongen, wij dansten, wij bouwden aan onze toekomst in onze vertrouwde rode modder.

Om de haverklap was er oorlog. Dat was normaal. Het was een zaak van grote mensen. Waar die over ging was voor ons niet belangrijk. Mijn thuis was Lubumbashi. Mijn toekomst was mijn land, en mijn droom was om ‘quelqu’un’ te worden. Het maakte niet uit wat voor soort iemand – een arts, een advocaat, een automonteur, een piloot, een docent… Ik wilde iemand worden binnen mijn geografische grenzen. Iemand in mijn wijk, iemand in mijn stad, iemand in mijn land, iemand in mijn droom.

Tijdens mijn opvoeding heb ik geleerd dat we daar in Congo alles hadden. En dat alles werd zowel thuis als daarbuiten opgesomd, zowel op school als via volksmuziek: wij hadden mannen, wij hadden vrouwen, wij hadden diamant, wij hadden muziek, wij hadden vis, wij hadden vlees, wij hadden kobalt, wij hadden olie, wij hadden de zon, wij hadden de maan, wij hadden de zee, wij hadden rivieren, wij hadden bidibudibu, wij hadden bitekuteku, wij hadden sprinkhanen, wij hadden slangen, wij hadden leeuwen, wij hadden luipaarden. Wij hadden een paradijs dat het niet verdiende verlaten te worden. Mijn wereld begon en eindigde in Congo.

Als kind zag ik veel buitenlanders in mijn stad lopen. Ik zag Fransen, Chinezen, Italianen, Marokkanen en Belgen. Mijn leraar techniek was zelfs een Duitser. Ik dacht dat ze zoveel van ons land hielden en van ons als gastvrije mensen, maar ze hielden van de rijkdommen die onder onze rode modder lagen en namen die mee naar hun eigen landen.

Vertrekken uit mijn land was niet aan de orde van de dag, ook niet aan de orde van de nacht. Nooit. Ik ben opgevoed met de filosofie dat ‘bij iemand anders’ is als in de boom klimmen, met de wetenschap dat je weer gezond en heel terug naar beneden moet komen. Dit vereist een andere houding. Een intensieve houding. Een bijzondere alertheid. Wie wil zijn leven lang in een boom blijven leven? Wie wil zijn leven lang intensief alert blijven? Wie wil levenslang geconfronteerd worden met alle gevaren die op de loer liggen in een boom?

In 1994 verliet ik mijn vertrouwde modder en kwam ik in Nederland terecht, op persoonlijke uitnodiging van de globalisering. Intensieve houding en alertheid werden vereist. Niet zozeer door iemand, maar door de omgeving. Nieuwe taal leren, nieuwe cultuur eigen maken, zwemmen en fietsen. Dit is niet alles. De onschuldige vraag ‘Waar kom je vandaan?’ herinnert me aan de filosofie van mijn ouders: bij iemand anders zijn is als in de boom klimmen. En het feit alleen al dat je antwoorden moet geven op de vraag ‘waar kom je vandaan?’ onschuldig of niet, is een permanent signaal dat je telkens weer herinnert aan het feit dat je ergens te gast bent. Die vraag herinnert je dat je niet in je natuurlijke omgeving bent en dat je ergens in de boom bent en je je als zodanig moet gedragen.

Hoe kom ik in die boom terecht? In feite heb ik niks anders gedaan dan de weg volgen die de grondstoffen uit mijn vertrouwde rode modder hebben afgelegd, want waarom zouden de grenzen open moeten zijn voor de grondstoffen uit mijn land en niet voor de mensen zelf? Waarom zou iemand uit Nederland met een smartphone gemaakt met grondstoffen uit mijn geboortestad hier rondlopen maar mij toegang tot zijn land weigeren? Waarom zou de globalisering alleen maar gelden voor goederen en niet voor volkeren?

In de zomer van 2014 was ik op de Congolese ambassade in Brussel voor een visum naar Congo. Ik ontmoette daar een Vlaamse dame die de volgende dag naar Lubumbashi zou vertrekken. Ook zij kwam voor een visum. Wij raakten in gesprek. Toen ze hoorde dat ik uit Lubumbashi kwam, was ze blij. Ze vertelde over een bedrijf dat zij in Lubumbashi aan het opstarten was; daarom ging ze de volgende dag erheen vliegen. Ik vertelde dat ik pas over een maand naar Lubumbashi zou gaan, wat ze ontzettend jammer vond. Ze had gehoopt dat ik in dezelfde periode als zij in Lubumbashi zou zijn. Wij namen afscheid van elkaar en ik wenste haar veel geluk en veel geld toe in mijn geboortestad.

Een paar dagen later, ik lag al in bed, kreeg ik een telefoontje. ‘Ik ben Sabine, wij hebben elkaar heel even gesproken op de ambassade in Brussel.’

Ik luisterde naar wat Sabine zo laat te vertellen had. Ze belde vanuit Lubumbashi. Zij vertelde. Zij vertelde. Zij vertelde. Ik luisterde, ik luisterde en bleef luisteren. Haar stem was een mix van melancholie, paniek, angst en boosheid. Zij praatte alsof ze vermoedde dat iemand haar aan het afluisteren was, zacht, heel zacht. Ze fluisterde.

Sabine vermoedde meer. Zij vermoedde dat ze in handen van bandieten was beland. Ze vertrouwde haar zakenpartners niet en daarom vroeg ze mij of ik niet zo snel mogelijk die kant op wilde afreizen. Ik begreep de nood en de angst, maar mijn planning liet niet toe dat ik direct naar Lubumbashi zou gaan. Ik beloofde de volgende ochtend een kennis van mij in Lubumbashi naar haar toe te sturen.

Een week later ontmoette ik Sabine en haar man in Brussel. Ze was terug uit Lubumbashi en wilde met mij overleggen over de verdere stappen die zij daar dacht te gaan zetten.

Sabines avontuur met Congo was een paar maanden geleden begonnen in een piepklein dorpje in België. Samen met haar man runde ze een goedlopende zaak in België. Toen kwam er een vriend langs om de Katangadroom aan Sabine en haar partner te verkopen. Die vriend kwam ook uit het dorpje. Hij had goede connecties met de politieke en zakelijke wereld in Congo. Of Sabine en haar partner niet in relatief korte tijd veel geld, miljoenen dollars, wilden gaan verdienen onder de Afrikaanse evenaar?

Sabine en haar man, vermoeid door de Europese bureaucratie en de hoge belastingen, grepen met beide handen de kans van hun leven. Een bv werd uit de grond gestampt, de vriend uit het dorp werd zakenpartner, er werd gerekruteerd uit ‘ons kent ons’, zowel in Europa als in Congo. Het bedrijf was gevuld met vrienden van vrienden, vrouwen, mannen, zwart en wit, en ze gingen naar Congo om miljoenen dollars te verdienen in relatief korte tijd.

Het bedrijf draaide al twee maanden toen ik Sabine op de ambassade in Brussel leerde kennen – althans op papier. Het hele team was daar. Machines, kantoren, logies; een half miljoen dollar was ermee gemoeid.

In Brussel vertelde Sabine hoe zij zich in Lubumbashi niet meer veilig voelde, hoewel ze door militairen werd bewaakt. Ze voelde zich gegijzeld, hoewel ze in dure hotels verbleef. Of ik iets voor haar kon doen. Sabine was een modieuze vrouw, een filmster die precies bij de Katangadroom paste. Als zij door de straten van Lubumbashi liep, zou ze tornado’s veroorzaken.

Ik werd aangesteld als adviseur. Mijn taak was te zorgen dat de zaak in Lubumbashi op een eerlijke manier zou gaan lopen. Sabine en haar man geloofden nog steeds in de Katangadroom. Zij hadden vertrouwen in de vriend uit het dorp die connecties in Congo had.

Kort na de bespreking in Brussel vertrok Sabine weer naar Lubumbashi. Ik volgde daarna en wij troffen elkaar daar. Sabine verbleef in een klein hotel aan de Avenue Maniema, midden in het centrum.

De eerste dag was er een soort briefing. Sabine vertelde me hoe zij op het vliegveld in Lubumbashi was ontvangen. Een vrouw uit het team, de enige vrouw tussen de mannen, kwam haar ophalen. Zij kwam zelf uit Lubumbashi. Sabine moest tweeduizend dollar betalen voor verschillende inreisstempels. Omdat de Katangadroom miljoenen dollars zou gaan opleveren, vond Sabine dat niet zoveel. Zij betaalde. Toch bleef ze met een vraagteken achter: waarom zoveel geld voor iemand die veel geld komt investeren en werkgelegenheid gaat creëren?

Na het vliegveld werd Sabine onder militaire begeleiding naar viersterrenhotel Karavia gebracht. Daar logeren dure mensen. Sabine ging zich in haar kamer installeren om bij te komen van de lange reis, terwijl haar bewaking plaatsnam op het terras van het hotel, aan het meer. De militairen waren geregeld door een invloedrijke pastor, die meerdere kerken heeft in het land. Dezelfde pastor was ook de eigenaar van de grond die Sabine wilde kopen om mijnen te exploiteren. Daarom zorgde hij goed voor zijn gasten, zo kreeg ze te horen.

Even later kwamen andere militairen, deze keer gestuurd door de gouverneur van de stad, met de boodschap dat Sabine niet in het Karavia zou verblijven maar in een hotel verderop. Daar zou de veiligheid maximaal zijn.

Er ontstond een opstootje tussen de militairen van de pastor en die van de gouverneur. De gouverneur is lid van de kerk van de pastor en de pastor is inwoner van de stad die bestuurd wordt door de gouverneur. Wie gaat wie gehoorzamen? Sabine moest toekijken hoe er om haar werd gestreden. De vrouw die haar begeleidde pleegde telefoontjes naar de pastor, maar dit hielp niet. Sabine werd meegenomen naar het hotel verderop.

Toen kwam de pastor in eigen persoon, met militaire versterking. Na enig getouwtrek verhuisde Sabine naar het hotel in het centrum. Het was daar veilig en het lag in de buurt van het hoofdkantoor van de pastor.

Het hoofdkantoor van de pastor diende tevens als vergaderruimte. Daar zouden we onze bijeenkomsten houden. De eerste bijeenkomst verliep rustig en we bespraken de stand van zaken. De Congolese leidde de vergadering. Gedurende de twee maanden dat het team in Lubumbashi was, had ze haar eigen geld voorgeschoten voor het eten van het team. Zij wilde dat geld terug.

Toen vroegen drie blanke mannen het geld terug dat zij aan kostuums hadden uitgegeven. Alle drie waren ingenieur en ze waren aangesteld om machines te bedienen. Die kostuums waren nodig om naar kantoren van ministers en ambtenaren te gaan voor de nodige papieren. Vervolgens was er de rekening voor de huurachterstand van twee maanden voor het hele personeel.

Dan moest ook de rekening van de twee aanwezige Congolese advocaten betaald worden. Zij hadden onderzoek gedaan naar de echtheid van de eigendomspapieren van de mijnen en hadden vastgesteld dat die inderdaad aan de pastor toebehoorden. Dit was doorslaggevend voor Sabine om over te gaan tot de gehele betaling van de resterende drie miljoen voor de mijnen. Mijn functie van adviseur bestond tot nu toe slechts uit luisteren en beamen.

De laatste factuur die op tafel kwam, betrof de verhuiskosten van de inwoners van de wijk waarin de mijn lag. Dat bleek de wijk Rwashi te zijn, waar mijn basisschool stond en waar mijn droom gevormd is.

Nu verkeerde ik in een groot dilemma: adviseren dat dit project door moest gaan en meewerken aan de dood van mijn kinderdroom en die van toekomstige generaties, én zelf geld verdienen, of het hele project afraden. Ik had niet meteen een antwoord.

Ik vroeg om een lunchpauze om met Sabine apart te gaan overleggen. Sabine stemde in met de pauze. De anderen wilden van haar de laatste beslissing horen en vooral geld zien. Ik gebruikte de lunchpauze om een reeks vergaderingen te houden. Eerst met Sabine in haar hotel, daarna met de advocaten in een ander hotel en vervolgens met de Congolese dame in haar gloednieuwe jeep. Bij de advocaten moesten alle telefoons uit. Alles wat we daar bespraken was en blijft vertrouwelijk.

In de auto met de directeur was de vergadering heel intiem. Ik kreeg een aanzoek. Ik mocht met haar trouwen en kinderen maken en in Lubumbashi blijven wonen. Wat zou ik gaan doen in Europa, waar geen geld meer is, waar geen mogelijkheden meer zijn, waar racisme is, waar Afrikanen geen kans meer hebben op een baan? De vrouw had het al uitgezocht en wist dat ik getrouwd was en kinderen had. Dat was geen probleem. De jeep, voorzien van een privéchauffeur, stond tot mijn beschikking, met onmiddellijke ingang. ‘Er zit brood in dit bedrijf. Duurzaam brood, voor nu en voor altijd. Voor jou en voor mij. Ook voor onze toekomstige kinderen. Jij moet gewoon groen licht geven. Ik denk dat Sabine jou veel meer vertrouwt dan zij ons allemaal vertrouwt. Je moet tegen haar zeggen dat ze door moet gaan met investeren.’ Het gesprek verliep in het Swahili. Ik kreeg het warm, vanbuiten en vanbinnen, moreel en fysiek. Ik knikte instemmend op elk verzoek. We spraken in het weekend af. We zouden ergens gaan eten en dansen. De romance zou beginnen en het geld zou volgen.

Na deze wonderlijke vergadering ging ik terug naar Sabine. Ik vertelde haar dat ik uit mijn functie van adviseur was gestapt en dat ik de volgende dag uit Lubumbashi zou vertrekken. Ik wilde niet de oorzaak zijn van ellende in mijn stad. Ik wilde niet de oorzaak zijn van nog meer vluchtelingen in Europa, want zo ontstaat het verschijnsel dat we in Europa ‘economische vluchtelingen’ noemen. Als we wijken kopen om mijnen te delven en mensen verjagen uit hun vertrouwde omgeving, waar zouden die mensen dan naartoe gaan? Ik wilde niet medeplichtig zijn.

De volgende dag ging ik naar het vliegveld, waar ik het vliegtuig nam. Ik vloog naar Kananga, niet omdat ik naar Kananga wilde gaan maar omdat ik per se Lubumbashi wilde verlaten, om zo ver mogelijk van dit soort praktijken verwijderd te zijn. Van Kananga vloog ik naar Kinshasa en uiteindelijk naar Nederland.

Ik wilde mij niet verbinden aan een project dat de zoveelste volksverhuizing zou gaan veroorzaken, dat migranten zou creëren die in verschillende bomen elders in de wereld zouden gaan wonen. Ik wilde niet meedoen aan de vernietiging van de school die mij de toekomst had gegeven. Ik wilde me niet associëren met mensen zonder geweten, mensen die alleen maar winst zagen, mensen die miljonair wilden worden, koste wat het kost

Ik dacht aan alle mensen die op de vlucht zijn, ik dacht aan alle mensen die op deze manier tot vluchtelingen werden gemaakt, ik dacht aan de Afrikaanse vluchtelingen die door de Middellandse Zee worden opgegeten, vluchtelingen die in de woestijn van de Sahara in alle anonimiteit, omgeven door vliegen, ver van hun dierbaren worden begraven.

Ik heb het kaartje van Sabine nog, maar dat is al in de berg van de vergetelheid ergens op mijn bureau beland.