Melat G. Nigussie
LIEFDE IN TIJDEN VAN RACISME
Kort verhaal
Tot aan de nok gevulde eiken boekenkasten, hoge plafonds, planten in elke hoek van de kamer, een imposante diepbruine eettafel met een vaas oranje tulpen in het midden. Welgekozen posters en vervaagde foto’s – sporen van een gedeeld verleden – plakken tegen de eigele muur en hangen boven de schouw. Dit is het. Het leven waarvan ik droomde als opgroeiende tiener in een klein dorp: wonen en werken in een bruisende stad met m’n geliefde aan mijn zij.
In veel opzichten zijn we tegenpolen, mijn geliefde en ik. Hij: plichtsbewust, ordelijk, gevoelig, voorzichtig, lief, meegaand. Ik: direct, impulsief, rommelig, spontaan, koppig, veeleisend. Hij: wit. Ik: zwart. Hoe komen we over op mensen wanneer wij hand in hand over straat lopen? Voor wildvreemden zijn wij natuurlijk niet M&A, dat stabiele, toffe koppel, highschool sweethearts die al sinds een eeuwigheid samen zijn. Of het koppel dat altijd overal te laat komt, het koppel dat op etentjes hevig met elkaar begint te discussiëren over de actualiteit, tot anderen er ongemakkelijk van worden. Het koppel waarvan de liefde na al die jaren nog standhoudt. Al die schakeringen, nuanceringen en complexiteiten verdwijnen natuurlijk wanneer wij in het openbaar verschijnen. Witte man, zwarte vrouw – ongewone combinatie. Reduceren en classificeren, lekker gemakkelijk.
In de holst van de nacht, terwijl de hemel als een zwart gewaad over de stad hangt, lig ik naar het witte vlak boven me te staren. De barst in de rechtermuur van onze slaapkamer heeft zich uitgebreid naar het plafond, en kleine stukjes pleister vallen sporadisch naar beneden. Aan zijn gewoel merk ik dat hij nog niet slaapt. Ik por hem zachtjes en vraag of hij even wil babbelen. Algauw vervallen we in ons vertrouwde patroon en spelen we mijn favoriete spel: waar zie jij ons over tien jaar? In welke stad wonen we dan? In België of toch in het buitenland? Hij zegt Denver, of all places, ik hou voet bij stuk en dring aan op Addis Abeba. Over het feit dat we in een coole, gerenoveerde loft met een grote tuin zullen wonen raken we het min of meer eens. Twee kinderen, een jongen een meisje. Aida en Isaac, namen die zowel in het Nederlands als in het Amhaars goed klinken. Zij dragen zijn én mijn achternaam, uiteraard. Hij fluistert in mijn oor dat hij hoopt dat ze op mij zullen lijken. Ik lach en kus hem welterusten.
Als je een interraciale relatie hebt, mag blijkbaar iedereen deelnemen aan dit intieme spel. Kennissen, familieleden, zelfs wildvreemden exotiseren en fetisjeren onze ongeboren kinderen. ‘Jullie gaan zulke mooie kinderen krijgen,’ hoor ik heel de tijd, zowel van witte als van zwarte mensen. De onderliggende gedachte achter die uitspraak is: zwart is enkel mooi, acceptabel, aangenaam als het verzacht wordt met wit. Een goede dosis (geïnternaliseerde) antizwartheid die ik zowat elke dag te verwerken krijg. Het feit dat mijn toekomstige kinderen enkel grotendeels door die lens zullen worden bekeken, boezemt mij angst in.
Wanneer ik de kleur van mijn vriend vermeld, zie ik bij witte mensen een golf van geruststelling over hen heen gaan. Hun spieren ontspannen zich, hun lach wordt minder krampachtig en ik weet: intern slaken ze een diepe zucht. Ze is een van de goeien, zie ik ze denken. Bij zwarte mensen gebeurt het tegenovergestelde: een verkilling in de blik, het gesprek begint te haperen en elk onderwerp dat we nadien aansnijden wordt in het licht van dat stukje cruciale informatie beoordeeld. Hun reactie is er een van teleurstelling, verraad en pijn. En ik kan het hun niet kwalijk nemen. Ook ik voel een steek van ontgoocheling door mijn lijf gaan wanneer ik ontdek dat een zwarte kennis een witte partner heeft. Dit gevoel wordt tienmaal sterker wanneer het over mijn favoriete zwarte acteur, schrijver, artiest, zanger… gaat. De ontgoocheling die ik voel komt voort uit het feit dat we nu eenmaal in een wereld leven waarin zwarte liefde niet getoond en gevierd mag worden. Elke relatie die witheid niet centraal stelt is gevaarlijk.
Is dit een schizofrene houding van mij? Ben ik een verrader? Heb ik zelf alle legitimiteit als antiracismeactivist verloren? Verloochen ik mijn idealen door mijn leven, en bed, te delen met een witte man?
Los van alle argumenten die ik tegen die vragen kan inbrengen, mogen we niet uit het oog verliezen waarom ze überhaupt gesteld worden. Omdat er nu eenmaal veel zelfhaat is binnen onze gemeenschappen, het resultaat van eeuwenlange onderdrukking, kolonisatie en slavernij, en omdat er vandaag de dag nog mensen zijn die denken dat een relatie met een witte partner hen minder zwart zal maken. En omdat – in tegenstelling tot wat velen denken – een partner hebben met een andere afkomst je niet automatisch kwijtscheldt van diepgewortelde vooroordelen, karikaturale stereotypen die je koestert over de ander, en je niet per se een beter inzicht geeft in de dagdagelijkse strijd die zwarte mensen tegen racisme moeten leveren. Sterker nog: in gemengde relaties komen ook fetisjerende micro-agressies voor. Onlangs vertelde een vriendin van mij dat haar witte ex-partner haar constant foto’s toonde van vrouwen met een lichtbruine huidskleur en haar onomwonden de vraag stelde of haar teint ook zo licht kon worden, en waarom haar haar niet krulde zoals de weelderige afro’s van de dames in de afbeeldingen.
En dan ga je twijfelen. Kun je een interraciale relatie hebben in een klimaat waarin de machtsverhoudingen tussen wit en zwart zo scheef zijn? Kan liefde overleven in een sfeer van vijandigheid en racisme?
We staan voor een schilderij. Blauw, maar niet het blauw dat je kent: het blauw van de zee of van de hemel. Een ander soort blauw, het blauw waarin je je verliest. Het blauw dat je kunt voelen tot in je diepste kern. Het blauw van de oneindigheid. Terwijl we voor Yves Kleins werk staan, dwalen mijn gedachten af. Ik sluit mijn ogen en denk aan het blauw van mijn moeders trouwjurk. Was haar jurk nu diep- of pastelblauw? Ik maak een mentale notitie om het haar de volgende keer dat ik haar zie te vragen.
Bijna veertig jaar zijn ze nu al getrouwd. In al die jaren heb ik mijn ouders nooit ‘ik hou van je’ tegen elkaar horen zeggen, laat staan dat ze elkaar ooit zouden kussen voor de ogen van hun kinderen. Dat gebeurde enkel in kleffe Amerikaanse series, niet in Ethiopische huishoudens. Hun liefde was grotendeels onuitgesproken, meer een subtiele aanwezigheid die de hele kamer vulde dan een ostentatief schouwspel. Een liefde van kleine gebaren: mijn vader die samen met mijn moeder opstaat wanneer ze in het holst van de nacht naar haar werk vertrekt. De blikken die ze uitwisselen tijdens het avondeten, een subtiele aanraking wanneer ze in de auto zitten, en wanneer ik door een van hen geïrriteerd ben, het altijd voor elkaar opnemen.
Het filmrolletje van hun trouwfoto’s werd vernield toen rebellen het huis van mijn grootvader, een overheidsambtenaar, overhoophaalden. Enkel verhalen resten ons nog. Zij trouwde in het blauw, vertelde ze mij. Een ongewone kleur voor een ongewoon trouwfeest. Mijn oudste broer was toen immers al tien maanden oud. Heel het gebeuren had een schokgolf door het geboortedorp van m’n moeder gejaagd. Beetje bij beetje sijpelt die informatie nu pas binnen: hoe ouder ik word, hoe meer ze uitweiden over zulke levensgebeurtenissen. En telkens valt het mij op wat een wonderbaarlijke vrouw mijn moeder was en nog steeds is. Een feministe. Niet het soort feministe dat op commando bell hooks en Gloria Steinem kan citeren, maar iemand die de heersende normen en waarden van haar tijd frontaal te lijf ging. Zwarte, onoverwinnelijke liefde was voor mij dus alomtegenwoordig. Ik zag en voelde die niet alleen bij mijn ouders, maar ook bij mijn tantes, ooms, nichten, neven en broers. Ik ben de enige in mijn familie met een witte partner.
Ik herinner mij R., die naar me toe kwam na een event in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg in Brussel. Zij had net de film Get Out gezien en al haar twijfels over het daten van een witte man, tot dan toe enkel latent aanwezig, waren in razend tempo in haar opgeborreld. Ze wilde met mij praten over de uitdagingen van interculturele relaties. Wanneer was ik opeens een expert geworden? Ik stemde toe en op een bloedhete junidag wandelden wij door de straten van Brussel. Straaltjes zweet liepen van onder haar hoofddoek over haar lichtbruine gezicht. Ze hield van S., vertelde ze me. Maar recentelijk twijfelde ze of hun relatie ooit kans van slagen had. Religie speelde een belangrijke rol natuurlijk, maar de laatste tijd kwam hun afkomst meer en meer op de voorgrond. Ze vertelde hoe ze onlangs ruzie hadden gehad en hoe klein ze zich toen had gevoeld. Plots zat niet langer haar vriend tegenover haar, maar een onbekende witte man die haar even aan het uitleggen was hoe de vork nu écht in de steel zat. Haar diepste angsten waren werkelijkheid geworden: de strijd die ze elke dag in de wijde wereld moest voeren, moest ze nu ook binnen haar eigen relatie aangaan. Ik knikte, want ik herkende het.
De emotionele arbeid die in een interraciale relatie gaat zitten is enorm. Je witte partner vragen om zich voortdurend bewust te zijn van het feit dat hij nu eenmaal in een witte wereld is opgegroeid waar witheid de norm is, om zijn privileges te erkennen, om constant te communiceren, te praten, te graven, is niet bepaald romantisch. Het is lelijk, doet pijn, voelt ongemakkelijk en wringt.
Maar het is eerlijk. Pas als je iets erkent, kan je immers beginnen het te ontmantelen.
Hij vraagt me waar mijn stuk over zal gaan.
‘Gewoon, over ons,’ zeg ik laconiek terwijl ik eventjes van mijn laptop opkijk. Ik zie de lichte paniek in zijn ogen.
‘O, oké, maar wil je niet vermelden dat ik een ge-wel-di-ge minnaar ben? Zulke dingen houd ik liever privé.’ Lachend kust hij me op mijn voorhoofd. ‘Ik ga aan het eten beginnen. Je kunt toch niet schrijven op een lege maag?’