Seada Nourhussen

GEEN GOED NIEUWS

Briefwisseling

Lieve Jacob,

We hebben iets te veel tijd in de informele sfeer met elkaar doorgebracht om afstandelijk te doen, dus ik schrijf geen ‘Beste Jacob’. Dat is zo formeel. Je hebt al een hele tijd niks van me gehoord, excuus daarvoor. En toch heb ik geen goed nieuws: ik heb besloten niet mee te werken aan de briefwisseling. Ik val maar meteen met de deur in huis, hoe vervelend de boodschap ook is en hoe bezwaard ik me er ook over voel. Dan is het hoge woord er maar uit. Zo’n acht maanden nadat ik je in New York zag en we besloten een coproductie te beginnen: een briefwisseling tussen jou en mij over racisme. De bedoeling was het te publiceren in Trouw.

Een witte, Nederlandse man uit een gegoed milieu in het zwarte (maar dankzij gentrificatie snel wit en duur wordende) Harlem, New York en een zwarte, Ethiopische vrouw opgegroeid in een Gelderse arbeidersbuurt in het eveneens steeds witter wordende Amsterdam-West, die eerlijke gesprekken met elkaar voeren over ras, racisme, vooroordelen en privileges. Mooi contrast, mooi concept. Jouw idee.

Toen we elkaar in 2013 ontmoetten had ik niet gedacht dat je een staartje zou geven aan het interview dat ik met je had over de culturele trauma’s van witte Zuid-Afrikanen na de afschaffing van de apartheid. Zes jaar lang had je je als socioloog voor je proefschrift verdiept in de psyche en identiteit van Afrikaners in het nieuwe Zuid-Afrika, dat een regenboognatie moest worden.

We weten dat dat nog steeds niet is gelukt. Sterker nog, de zwarte jongeren die na 1994 zijn geboren, in het tijdperk van Mandela als eerste democratisch gekozen president en als eerste zwarte president, voeren nu hun eigen dekolonisatiestrijd. Juist deze zogeheten born frees breken radicaal met het sprookje van de regenboognatie. Ze halen standbeelden van koloniale heersers neer en gaan met camera’s ‘op safari’ in witte wijken, net zoals witte toeristen op tour gaan door hun townships. Een koekje van eigen deeg.

De euforie rond Nelson Mandela’s presidentschap, de waarheids- en verzoeningscommissies en de andere grote gebaren van de hoopvolle jaren negentig zijn allang verdampt. Mandela’s latere verzoeningspolitiek ligt nu onder vuur: te idealistisch, te veel gericht op de lieve vrede en te weinig op rechtvaardigheid, vinden de jongeren die meer op hebben met de strijdbare Mandela. Zuid-Afrika is nog altijd sterk verdeeld langs kleur en klasse. Het politieke ideaal wil geen sociale realiteit worden. Daarvoor is de ongelijkheid nog veel te groot; de witte minderheid heeft nog te veel welvaart en landbezit ten opzichte van zwarte Zuid-Afrikanen. De born frees hadden de vruchten moeten plukken van de post-Apartheid, maar de meesten van hen merken weinig verschil met het leven van hun ouders. Radicale politieke en maatschappelijke bewegingen zoals de Economic Freedom Fighters en Black First Land First groeien in populariteit.

Hoe gaan de witte Zuid-Afrikanen om met het nieuwe Zuid-Afrika, vroeg jij je destijds af. Terwijl het Zuid-Afrikaanse systeem een politieke transitie doormaakte, moesten zij een morele transitie doormaken. Je sprak met jong, oud, arm, rijk, man, vrouw, progressief en conservatief. Je woonde in een rijke, voornamelijk witte, ommuurde gemeenschap en interviewde zowel zeer rijke witte bestuursvoorzitters als vakbondsmannen. Uit je onderzoek kwam een beeld naar voren van mensen die laveren tussen schaamte en superioriteit. Je concludeerde dat Afrikaners aan een daderstrauma lijden. En ik schreef dat op.

Met mij is er veel gebeurd tussen 2013 en nu. Als ik nu bijvoorbeeld kijk naar de foto op de cover van je boek – jonge, werkzoekende Afrikaners die demonstreren met zwartgeverfde gezichten – snap ik niet hoe ik de beschrijving van die foto ongefilterd de krant in heb laten gaan. Toen voelde ik me er ook ongemakkelijk bij, maar nu vind ik het ronduit gewelddadig. Witte jongeren in blackface. Ze protesteerden op die manier tegen de ‘rechtstellende actie’, het beleid dat tot doel heeft de door de apartheid ontstane achterstelling van de grote meerderheid van de bevolking recht te zetten.

In Nederland heet dat positieve discriminatie, maar we zijn hier – vaak opzettelijk denk ik – sturend en ongenuanceerd met taal als het racisme betreft. Die taal is onder meer de reden dat ‘het debat’ hier zo verschrikkelijk stroperig en oppervlakkig verloopt. Maar ook omdat de bescherming van witte onschuld, een essentieel onderdeel van het tolerante imago dat Nederland zo geliefd maakt bij de miljoenen toeristen die Amsterdam nog rijker moeten maken, hier nog zo extreem belangrijk is.

In Zuid-Afrika krijgen zwarte Zuid-Afrikanen, maar ook Indiërs, Chinezen en Vietnamezen, dus voorrang voor banen in nutsbedrijven en semipublieke bedrijven. Deze witte jongeren op de omslag van je boek kwamen daartegen in verzet. Ik snap de gewaagde keus: het is sprekend beeld. Maar nu kan ik blackfacing niet meer aanzien. Welke motivatie er ook achter steekt, welk tegendeel er ook mee bewezen zou moeten worden, ik wil het niet meer zien. Ik word er fysiek onwel van.

Inmiddels vind ik het reproduceren van uitingen van racisme gewoon racisme. Het draagt bij aan de normalisatie ervan. Ik lees nu ook een artikel waarin ik het had over ‘zwarten’ en ‘blanken’. Ik weet niet meer of er geredigeerd is, of ik jouw taalgebruik overnam of dat ik het zelf zo heb opgeschreven, maar ik erger me nu kapot aan mijn inconsequentie in dat interview met jou.

Ook tussen vorig jaar en nu is er veel met mij gebeurd. Ergens in de zomer spraken we af op een terras vlak bij Centraal Station Amsterdam om het over je idee voor een briefwisseling te hebben. Ik weet eigenlijk niet meer zoveel van het gesprek, behalve dat we veel lachten en bleven praten tot je een nachttrein moest nemen naar Leiden. Ik weet nog wel dat ik vond dat je luid sprak. Ik maakte me tussen het lachen en kletsen en concentreren door zorgen over de anderen op het terras, waar iedereen wit was. Behalve ik dus. Dat ‘dubbele bewustzijn’ – ik dacht vroeger altijd dat alleen ik en mijn broers en zussen dat hadden. Maar het blijkt gewoon een echte term te zijn en een realiteit als je zwart bent in een witte wereld. Je denkt voor jezelf én voor je witte omgeving.

Toen we elkaar een paar maanden later zagen in een muisstille galerie in New York, bij een foto-expositie over de Black Panthers, was je weer luid. Ik fluisterde en liep zo geruisloos mogelijk, terwijl jij bij binnenkomst met je gebruikelijke stemgeluid meteen vroeg waar je je jas kon ophangen. Dat kon nergens. Toch wilde je je jas en tas ergens kwijt. De slome, bleke vrouw met rood haar achter de balie wees toen maar naar de voorraadkast. En ik dacht: witte mannen nemen zoveel ruimte in. Witte vrouwen overigens ook. En ruimte bedoel ik zowel figuurlijk – in debatten bijvoorbeeld – als letterlijk, in publieke ruimtes. Voor jullie zijn zoveel zaken zo vanzelfsprekend. Waar ik mezelf onzichtbaar probeerde te maken in die galerie, was jij aanwezig. Je stappen waren groot en hoorbaar, je lach galmde ongegeneerd door die steriele, holle zaal. Je was niet bezig met hoe je overkwam op de paar andere bezoekers, of op de vrouw achter de balie. Je vroeg je niet af of ons gepraat hen stoorde.

Net als op dat terras in Amsterdam, waar ik me eigenlijk ook niet veilig voelde om op hoge toon een gesprek over racisme te voeren. Daar zat jij niet mee. Ik neem aan omdat racisme voor jou vooral iets is dat je wílt begrijpen en onderzoeken. Als mens, zeker, maar ook als professional. Ik wil het niet, ik móét het. Daar heb ik niet echt een keus in. Maar tegelijk ben ik daarin kwetsbaarder dan jij, ook al lijkt dat door mijn columns in de krant en mijn uitingen op sociale media niet zo. Maar ik kies mijn momenten om kritisch te zijn heel zorgvuldig uit. Natuurlijk, soms vlieg ik van frustratie weleens uit de bocht. Maar over het algemeen moet ik strategisch zijn. Hoe formuleer ik iets zodat het mij en andere zwarte mensen niet schaadt?

Daarom frustreert het me zo als ik te horen krijg dat ik ‘fel’ of ‘pittig’ ben. Dat verwijt krijgen zwarte vrouwen sowieso heel snel: wij zijn nooit gewoon kritisch, de ondertoon is vrijwel altijd dat wij onszelf niet in de hand hebben en enkel worden gedreven door emotie. Terwijl we daar juist altijd zoveel – oneerlijk veel – controle over moeten uitoefenen.

Ik vraag me soms af hoe het is om niet constant bezig te zijn met hoe je wordt gelezen, hoe je gedrag zal worden uitgelegd. Om je niet verplicht te voelen te glimlachen tegen vreemden om ze te laten weten dat je niet bedreigend of onbetrouwbaar bent, ook al loop je alleen maar langs. Om niet steeds op de een of andere manier je goedheid te hoeven etaleren. Om in een chagrijnige of verdrietige bui niet voorkomend te hoeven zijn in het sociale verkeer. Om je emoties niet te hoeven inhouden omdat ze op elk moment tegen je gebruikt kunnen worden. Of om écht gehoord te worden. Hoe is het als je toon er niet toe doet en mensen echt ingaan op wat je zegt?

Het is ruim een halfjaar geleden dat jij je eerste aanzet tot een briefwisseling, die jij trouwens wel met ‘Beste Seada’ begon, naar mij stuurde. Je schreef in de begeleidende mail dat je er de afgelopen dagen veel tijd in had gestopt, inclusief meelezers die stuk voor stuk enthousiast waren. Ik vroeg me meteen af: waren ze wit of zwart? Man of vrouw? Het maakt uit. Maar goed, je schreef ook dat je de volgende dag in Amsterdam zou zijn en het wilde bespreken, ook als ik twijfelde. En dat je het jammer zou vinden als het niet doorging. Omdat ik al aan het aarzelen was geslagen, begon ik bezwaard aan je brief.

Beste Seada,

De tijd voor Trumps verkiezing voelt soms als een droom. De zon stond laag aan de hemel toen we over de High Line liepen. Het nieuwe stadspark van New York was rustig op deze mooie herfstdag. We passeerden een groot glazen scherm dat uitkeek over 10th Avenue en jij vroeg of ik een foto van jou wilde nemen. Ik nam de tijd, maar de camera had moeite met het geringe contrast tussen jouw donkere huid en de achtergrond. ‘Wist je dat de iPhone racistisch is?’ grapte je.

Zo ging het die middag: we discussieerden over racisme in de Verenigde Staten en Nederland – het onderwerp van deze briefwisseling – maar steeds stak een ongemakkelijkheid bij mij de kop op. Alsof een gesprek zonder schuren tussen een witte man en een zwarte vrouw niet mogelijk is.

En toch viel het me op hoe de Nederlandse taal (of was het de cultuur?) ook een vertrouwdheid aan ons gesprek verschafte die ik niet voel met zwarte Amerikaanse vrienden. We kenden elkaar slechts oppervlakkig, van een interview in Trouw een paar jaar geleden. Als Nederlands-Ethiopische journaliste had jij je de afgelopen jaren, naast je journalistieke werk, steeds duidelijker uitgesproken over racisme in Nederland. Als socioloog die sinds een paar jaar lesgeeft aan Columbia University in New York en onderzoek doet naar racisme leek het mij interessant om met jou in gesprek te gaan.

Wij zijn radicaal verschillend; in afkomst, voorkomen en positie in de maatschappij. Een publieke dialoog is daarom niet zonder risico. Persoonlijk en als wetenschapper probeer ik racisme aan de kaak te stellen en te begrijpen, maar ik blijf soms verdwalen in de taal, de gevoeligheden en mijn eigen identiteit en achtergrond. Wit, man, wetenschapper: welke rol ik ook pak, ik heb steeds het onbehaaglijke gevoel dat ik al een grote mond heb opgezet voordat ik nog maar een woord heb gesproken. Terwijl juist niet mijn gevoeligheid centraal moet staan, maar die van de slachtoffers van racisme.

Ik denk dat dit een belangrijk moment is om ons gesprek te beginnen. Trump is verkozen en Wilders staat klaar. Moet je nu lachen, Seada? Amerikaanse vrienden vinden mijn gevoel voor urgentie typisch wit. Zij vechten al jaren tegen racisme. De zwarte denker Ta-Nehisi Coates noemt witte Amerikanen ‘dromers’ die maar niet willen ontwaken uit de droomwereld van een samenleving met gelijke kansen waarin racisme een uitzondering is.

Leeft de witte Nederlander in een droom? Een groep zwarte activisten is er met hun protest tegen Zwarte Piet in geslaagd racisme als maatschappelijk probleem op de kaart te zetten. De agressieve reactie van veel witte Nederlanders laat goed zien hoe groot het probleem is. Racisme gaat over meer dan Zwarte Piet: over ongelijkheid tussen groepen, etnische profilering bij de politie en diversiteit in de media en wetenschap. Racisme gaat over hoe instituties in de samenleving mensen ongelijk behandelen en ongelijke kansen geven. En racisme gaat vooral over hoe al deze dingen niet worden waargenomen door grote groepen mensen.

Het debat in Nederland over racisme is verhard, maar misschien kan dat niet anders: een gesprek over witte voorrechten en onderdrukking van zwarten is zelden leuk. Het is te makkelijk om diversiteit en een kleurrijke Nederlandse samenleving te vieren, zonder eerst de kloof tussen wit en zwart te bespreken.

Die kloof begint al bij de taal. De Nederlandse taal is slecht toegerust om over ras en racisme te praten. Mijn onderzoek laat zien hoe dit deels komt door de naoorlogse excessieve reactie op de rassenleer van de nazi’s, maar ook door de meer recente onwil van Nederlandse sociologen om racisme als denkkader te gebruiken. Dat moet veranderen. Het Amerikaanse antiracismetaalgebruik is daarbij tegelijk een hulpmiddel en een hindernis. Het antiracismedebat in de media is doorspekt met Amerikaanse termen, maar die passen niet altijd bij de Nederlandse context. Wat is bijvoorbeeld volgens jou de betekenis van White Supremacy hier in Nederland?

Natuurlijk draait het gevecht tegen racisme om bewustwording, maar dat is slechts een eerste stap. Wakker en alert zijn betekent niet dat we weten wat we moeten doen. Als ik één ding geleerd heb de afgelopen jaren is het wel hoe weinig ik weet over ras en racisme, ondanks mijn studie, promotie en alle boeken die ik heb gelezen. Maar veel antiracismeactivisten lijken het geloof in dialoog te hebben opgegeven. In Nederland zien we demonstraties en tegendemonstraties. Wanneer kijken we elkaar recht in de ogen en proberen we elkaar te begrijpen? Misschien kunnen wij met elkaar in gesprek zonder onszelf te ontzien, maar ook zonder elkaar uit het oog te verliezen.

Ik las de brief maar één keer. Ik vond hem mooi, ook al stonden er ook wat foutjes in: niet de iPhone is racistisch, maar camera’s in het algemeen. Wist je dat? Jij en ik zouden samen nooit goed op beeld kunnen komen. Of ik word een donkere vlek, of jij een overbelicht spook. Technologie wil ons niet eens samen hebben. Nu, een halfjaar later, lees ik je brief voor de tweede keer. Nu vind ik hem eigenlijk mooier. Maar je gebruik van ‘zwarten’ sneed wel even. Zoals je schreef: De kloof begint al bij de taal. Maar ik heb nog steeds niet gereageerd. In de tussentijd heb je me een paar whatsapps gestuurd om te vragen waar mijn reactie bleef. Af en toe like of retweet je iets van me op Twitter, maar het contact is er niet meer en dat komt door mij.

Ik wist een tijdlang niet wat me tegenhield, maar inmiddels ben ik erachter: ik kan niet meer zo goed met witte mensen over racisme praten. Het kost me te veel zielenarbeid en het is letterlijk fysiek vermoeiend voor me. Ik moet mezelf iedere keer binnenstebuiten keren, laten opdrogen aan de lucht totdat alles strakgetrokken is en pijn doet en dan weer terugklappen. Ik moet niet alleen uitleggen en reconstrueren – terwijl ik zelf ook nog zoveel van mijn eigen vermoedens en reflexen moet uitzoeken en theoretiseren, maar ook troosten, aanmoedigen en schouderklopjes uitdelen.

‘Het racismedebat’ in Nederland heeft me uitgeput. Zo’n zes jaar staat het onderwerp nu structureel ‘op de agenda’ van media en politiek, en we zijn nog steeds niet verder dan ‘debatteren’. Kijk, jij zit in de VS. Nee, wacht, jij zit in New York. Daar is racisme geen ‘debat’, daar is het een volwassen gesprek met verdieping en nieuwe, steeds scherpere termen die worden aangedragen door jonge zwarte denkers en schrijvers. Hier zitten we nog op de kleuterschool en staat überhaupt het bestaan van racisme in dit land, dat comfortabel rust op vier eeuwen kolonisatie en slavernij, nog steeds ter discussie. Mediamakers stellen Teleac-achtige vragen als ‘Is er racisme in de voetbalwereld? Is er racisme in de modewereld? Is er racisme in de media?’ Alsof er segmenten in de maatschappij zouden zijn waar racisme op magische wijze weggetoverd kan worden. En het is altijd een kwestie van welles en nietes: iemand die denkt dat racisme geen probleem is, of in ieder geval niet structureel maar eerder particulier van aard is, tegenover iemand die dat niet vindt. Racisme is in Nederland een mening. Geen feit. Met dat startpunt is een finish in geen honderd jaar in zicht.

In dat klimaat heb ik er genoeg van gekregen om racisme te bespreken met witte mensen. Want het komt erop neer dat ík daar niks aan heb. Wat wil ik wel wil? Praten met zwarte mensen. Ik wil mijn ervaringen kunnen delen. Mijn hele leven ben ik van hen verwijderd, vervreemd. Maar ik wil weer terug. En het ‘debat’ met witte mensen staat dat letterlijk in de weg. Elke minuut die ik besteed aan debatteren en overleggen met of uitleggen aan witte mensen, weerhoudt mij van het opbouwen van een band met andere zwarte mensen.

Ik geloof dat je het goed bedoelt, Jacob. Ik geloof dat je meer rechtvaardigheid wilt. Maar ergens vrees ik ook gebruikt te worden. Je zei op zeker moment dat je graag over racisme wilt schrijven, maar de legitimiteit niet voelt als witte man. Ben ik jouw legitimering? Want dat gevoel kreeg ik steeds vaker toen we in New York afspraken. Alsof ik jouw groene licht moest zijn om mee te kunnen praten in dit debat. Laat ik het in een bredere context plaatsen: vaker word ik door witte mensen gebruikt als vraagbaak, adviseur, adressenboek, klankbord. Voor hun ontwikkeling, hun begrip, hun gemak. Ze hebben vaak de beste bedoelingen, maar meestal baat het hun. Ten koste van mij.

Ik kan daar niet meer in investeren, vrees ik. Ik moet investeren in zwarte mensen. Ik wíl investeren in zwarte mensen. Al is het maar voor mezelf; ik heb een zwarte bubble nodig. Afgezien van jou sprak ik in New York alleen met zwarte mensen, en de weken daarop op Curaçao en Bonaire ook. Het was een helende ervaring voor me. Met een weemoedig maar opgeladen hart stapte ik in het vliegtuig terug naar Amsterdam, waar ik meteen werd uitgescholden door een witte Nederlandse man die achter me zat. Een ervaring die harder aankwam dan normaal, omdat ik een tijdje ondergedompeld was in een wereld waar ik geen uitzondering was. Mijn dikke huid was even losgeweekt.

Black Lives Matter-oprichtster Patrisse Cullors deelde een paar maanden later in een interview met mij haar observaties over zwart-zijn in Nederland: ‘Hier besef ik dat ik als zwarte Amerikaan gezegend ben dat ik in bepaalde delen van Los Angeles op plekken kan zijn waar ik nooit witte mensen tegenkom. Dat betekent dat ik aan mezelf en de issues van mijn gemeenschap toekom. En dat ik ruimte heb om daarover na te denken. Zwarte mensen kunnen in Nederland niet makkelijk ontsnappen aan witheid en kunnen dus minder met elkaar opbouwen. Het heeft me erg aan het denken gezet.’

Ik wil opbouwen met zwarte mensen, Jacob. Ik praat nu tegen jou, maar ik schrijf voor hen. Dat probeer ik althans. Deels om me te verontschuldigen voor al die jaren dat ik onbenaderbaar was. Ik was carrière aan het maken, aan het klimmen op de welvaartsladder. Ik wilde ook belasting betalen en meeklagen over de hypotheekrenteaftrek. Ik wilde meetellen. Dus groette ik zwarte mensen beleefd, maar ik omarmde ze niet. Witheid stond altijd in de weg. En dat is niet voor niets; onder witte dominantie kan toenadering tussen zwarte mensen risicovol zijn. Elkaar beconcurreren lijkt dan slimmer. Als gladiatoren in een arena, terwijl de witte heerser tevreden toekijkt hoe zijn verdeel-en-heerstactiek werkt.

Nu probeer ik steeds vaker mijn armen uit te strekken naar andere zwarte mensen. Dat gaat soms nog weleens onwennig of aarzelend, maar ik doe het, Jacob. Zoals pas in Senegal. Ik was daar om te schrijven over migratie in buurland Gambia, en ik was door een expat uitgenodigd voor een brunch op zijn dakterras. Dat vulde zich langzaam met Italianen, Fransen, Spanjaarden. Ik was de enige Nederlander en de enige zwarte vrouw. Op een Zuid-Koreaan, een Malagassiër en de zwarte gastheer na was dit dakterras wit.

Dat valt me altijd weer op wanneer ik in Afrikaanse landen in expatkringen verkeer: spierwit. En gesegregeerd, op vaak één of twee Afropeanen na. Het witte expatuniversum staat niet in contact met het zwarte, Afrikaanse expatuniversum, dat wel degelijk bestaat. Zimbabwanen in Zuid-Afrika, Kenianen in Congo, dat zijn ook expats. Maar ik was dus weer, zelfs in de hoofdstad van Senegal, de uitzondering. De ‘Ben je Surinaams?’-vragen kwamen zelfs daar voorbij. Na een paar beleefde gesprekken over de stiptheid en zuinigheid van Nederlanders verschenen er twee zwarte vrouwen. Een van hen was net zoals ik van Ethiopische komaf en had over de hele wereld gewoond, vertelde de gastheer.

‘Tena yistilign,’ zei ik iets te theatraal. Het is een wat formele begroeting die letterlijk ‘moge Hij u gezondheid schenken’ betekent in het Amhaars. Shit, straks was ze Oromo of Tigray en sprak ze helemaal geen Amhaars. Of haatte ze Amhaars, de taal van haar onderdrukker. Maar ze was net zoals ik Amhara en omhelsde me meteen. Toch had ze ook afstand kunnen houden; wij weten soms ook niet hoe we ons tot elkaar moeten verhouden in een zee van witheid. De andere zwarte vrouw was Nigeriaans-Brits en had jaren in Ethiopië gewoond: wij drieën werden als magneten naar elkaar toe getrokken en hadden direct gespreksstof. Wat begon als een politiek gesprek over de noodtoestand in Ethiopië en de uitbreiding van Addis Abeba, eindigde in een soort race met anekdotes over hoe we omgaan met onze witte milieus. Onze woordenstroom was onophoudelijk, dorstig. We aten, dronken, lachten en lakten elkaars nagels alsof we zussen waren. Er was geen ongemakkelijkheid. Er waren nauwelijks vragen. Vooral herkenning.

Maar de anderen begonnen zich ondertussen te ergeren. Vooral de witte vrouwen wierpen wantrouwige blikken. ‘Zijn jullie bang voor ons?’ vroeg een Spaanse zelfs lacherig, maar stekelig. Dat de vele witte vrouwen in groepjes bij elkaar stonden was normaal. Maar dat drie zwarte vrouwen bij elkaar zaten was blijkbaar een probleem. Hadden we hen buitengesloten? Of hadden we, als minderheden in dit gezelschap, een prettige en veilige zone voor onszelf gecreëerd? Dit ging niet om hen, maar om ons.

In Parijs ontstond rond die tijd over net zoiets ophef. Burgemeester Anne Hidalgo wilde een festival van de afro-feministische beweging Mwasi aflasten omdat het exclusief voor zwarte vrouwen zou zijn – het is dan ook een afro-feministisch festival, maar goed – en witte mensen zou discrimineren. Het mocht uiteindelijk doorgaan omdat slechts bepaalde ruimtes gereserveerd waren voor zwarte vrouwen.

Maar het incident doet me denken aan de tenenkrommende klaagzang van witte Nederlandse intellectuelen en opiniemakers over uitsluiting door zwarte mensen. Uitsluiting van de strijd tegen racisme. Heb je daarover gehoord? Dat gebeurt hier nu. Terwijl iedereen er gewoon mee kan beginnen, daar is geen fiat van zwarte mensen voor nodig. Begin gewoon! En begin vooral bij jezelf, doe aan zelfonderzoek. Zoals jij volgens mij allang doet. Maar pas daarbij op dat je zwarte mensen niet overvraagt of belast.

Ze klagen ook over uitsluiting van het interviewen van zwarte vrouwen als Anousha Nzume, Jacob. Ik zweer het. Zij gaf slechts aan dat ze over haar boek Hallo witte mensen andere gesprekken had met niet-witte journalisten dan met witte journalisten. Logisch, dat krijg je met raakvlakken. Maar witte journalisten waren en masse beledigd. Ook in mijn eigen krant buitelden Sylvain Ephimenco, Nelleke Noordervliet, Johan ten Hove en Pieter Geenen over elkaar heen om deze ‘apartheid’ en dit ‘zwarte privilege’ aan de kaak te stellen. Echt, Jacob, dat is het niveau hier. Snap je mijn frustratie?

Misplaatste en nare termen om mensen die zich vanuit onderdrukking proberen te emanciperen te duiden. Dat is een proces waarbij je je moet afzonderen. Om op adem te komen, om jezelf niet constant te hoeven verklaren en om je gedachten te vormen los van de dominante norm. Want racisme leidt heel erg af van alles wat je eigenlijk wil doen. En omdat wij de luxe niet hebben het te negeren, houdt racisme ons gevangen. Bijvoorbeeld in een oneindig debat met witte mensen dat ons niks brengt behalve uitputting.

Maar zoals ‘het debat’ in Nederland laat zien, vinden witte mensen altijd manieren om zichzelf centraal te stellen in de strijd van onderdrukten. Tel daarbij op dat er in Europa zo weinig kennis is over marginalisatie en macht, dat die begrippen worden toegedicht aan de verkeerde groepen: ik word geregeld beticht van het fantasiebegrip ‘omgekeerd racisme’. Dus voor je het weet verkeer je in de bizarre situatie dat je jezelf alleen mag bevrijden als de dominante groep daar een lekker gevoel bij krijgt. Maar dat weiger ik inmiddels.

Een paar jaar geleden had ik me wellicht verontschuldigd voor wat sommigen op dat dakterras vast ‘zelfsegregatie’ zouden noemen – ik vind ‘zelfliefde’ passender. Maar nu kijk ik met een warm hart naar de stralende foto’s van drie vrouwen die op dat moment vrij waren omdat ze zichzelf op de eerste plaats zetten en niet bezig waren met hun dubbele bewustzijn. Met hun omgeving. Vrouwen die genoten. In jouw New York hebben ze het vaak over carefree black girls en black joy en hoe belangrijk die zaken zijn. Niet zo heel lang geleden vond ik, met mijn horkerige Hollandsheid, zulke begrippen maar raar. Dat soort taal, waartoe ook self-care en safe space behoren, had ik veroordeeld als Amerikaanse aanstellerigheid. Maar die dag besefte ik pas hoe het was om een zorgeloze zwarte vrouw te zijn en dat was opeens een daad van verzet. Maar het was ook zuiverend en verlichtend.

Jacob, ik besef steeds vaker dat ik in afzondering van witheid mijn bevrijding vind, of in iedere geval fragmenten ervan. Dus daarom is dit het enige wat ik terug zal schrijven. Ik ben er niet honderd procent zeker van of ik hier goed aan doe. Ik wil niet hard zijn. Voor mezelf kiezen, ook als carefree black girl, voelt nog steeds egoïstisch. Het voelt alsof ik jouw pogingen tot dialoog afstraf of veroordeel. Alsof ik jou afwijs. Je weet dat ik dat niet doe, toch? Want ik geloof in dialoog, echt waar. Maar nu geloof ik vooral in dialoog tussen mij en andere zwarte mensen. We hebben nog zoveel gesprekken in te halen.