Olivia U. Rutazibwa
BRUINE VROUWENLIJVEN
Essay
Het is het weekend voor kerst en ik zit naar jaarlijkse gewoonte met de familie in een idyllisch vakantiehuisje in de Belgische Ardennen. Een tante, neven, nichten en hun nageslacht – je kan ons allemaal in een driegenerationeel continuüm onderbrengen van donkerbruin naar blank. Een kleurenpalet en een waaier aan levenservaringen, die echter niet eenduidig voorspellen wat onze standpunten zijn over racisme, ‘de’ islam of internationale politiek.
De heftige discussies aan de grote ronde houten ontbijttafel blijven dan ook niet lang uit. ‘We kunnen er toch niet omheen dat de islam vrouwen onderdrukt!’ wordt er geopperd. Voorbeelden, zelf meegemaakt of van horen zeggen, van schaars geklede vrouwen die in onze binnensteden of op vakantie in Marokko worden lastiggevallen of uitgescholden. Voorbeelden uit Saoedi-Arabië of ‘die’ andere moslimlanden. ‘Allez, Olivia, je kunt toch niet ontkennen dat er een echt probleem is?’
Het is voor mij niet het eerste van dit soort gesprekken. Gewoonlijk volgen ze op mijn kritiek op de behandeling van moslims in onze samenleving, zowel mannen als vrouwen. Hoe het beeld dat van hen wordt opgehangen niets met de werkelijkheid te maken heeft, in de verste verte niet lijkt op mijn vrienden of de mensen die ik ken. Hoe dat beeld vooral de sensatiezucht van onze media en bangmakerijverslaving van onze politici dient. Hoe vergelijkbare stereotyperingen van andere bevolkingsgroepen in het verleden en vandaag de dag een enorme impact hebben op hoe we hen als samenleving behandelen. Kolonisatie. Slavernij. Politiegeweld. De lichamen van de mensen rond mijn ontbijttafel.
Mijn standaardantwoord is gewoonlijk een variatie op de volgende drie punten.
• De desinformatie over de islam in onze samenleving zorgt ervoor dat we niet genoeg weten om zulke uitspraken te doen.
• De sensationele focus op de onderdrukking van de moslimvrouw versterkt onbewust een misplaatst superioriteitsgevoel, verpakt in de overtuiging dat het geweld tegen vrouwen in de westerse context minimaal, occasioneel of van een heel andere orde is.
• Wat iemand als geweld of onderdrukking ervaart, is context- en cultuurgebonden, wat het uiteraard niet relatief maakt, maar wel inhoudt dat we misschien niet weten waarover we het hebben.
‘Te analytisch,’ krijg ik dan vaak te horen. En inderdaad beginnen deze antwoorden ook mij, na eindeloze soortgelijke gesprekken, te afstandelijk in de oren te klinken. Alsof ik, of wij, zelf geen betrokken partij zijn.
En plots hoorde ik mezelf ongewild een hoop persoonlijke anekdotes delen. Ongewild, omdat het voor mij als zogenaamd sterke vrouw vernederend is om te moeten toegeven dat ook ik niet kan ontsnappen aan het geweld tegen vrouwenlijven, zeker als ze bruin, zwart of op een andere manier aantoonbaar ‘anders’ zijn. Onze lichamen worden politiek bruingemaakt, en zo krijgt onze huidskleur een politieke betekenis.
In een ideale wereld speelt huidskleur, afkomst of uiterlijk geen rol als je aanspraak wilt maken op veiligheid, vrijheid en rechtvaardigheid. In de realiteit echter krijgt, ook vandaag nog, al wie buiten de blanke, mannelijke norm valt een zwaar pakket aan historische betekenissen mee, die geweld en onderdrukking vaak niet alleen aanvaardbaar, maar ook onzichtbaar maken.
‘Ik ben geen echte feminist.’ En: ‘Ik mag me gelukkig prijzen. Het echte racisme is iets waar vooral anderen onder lijden.’ Dat zijn jarenlang de standaarduitspraken geweest waarmee ik voor mezelf, mijn trots en waardigheid een veilige muur bouwde in de strijd tegen het structurele geweld van het leven zoals het is.
Er zijn echter momenten waarop echte communicatie – en niet trots of het grote gelijk – het allerbelangrijkst wordt. Aan de grote ronde houten tafel met de familie bijvoorbeeld.
Ik voel en vertel over de vele keren dat ik op straat, door mannen van alle kleuren van de regenboog, als prostituee werd aangesproken. En hoe dat me soms lichtjes verontwaardigde, me deed schrikken of een elektrische stoot van woede door mijn lichaam joeg. Ik denk aan al die keren dat ik deze incidenten in een grappig toogpraatje verwerkte, haast schouderophalend in plaats van met het nodige respect voor al die vrouwen die dagelijks slachtoffer zijn van de fysieke versie van dit soort geweld. Niet in Verweggistan, maar bij ons.
Ik vertel over de keren dat ik me in Jemen en Somaliland, gesluierd en in lang gewaad, vaak het veiligst en vrijst voelde als vrouw. Ik zeg er niet bij dat dat verwarrende ervaringen waren, die me dwongen mijn definitie van vrijheid te herzien. Dat ze me dwongen te beseffen dat persoonlijke vrijheid nooit losgekoppeld kan worden van de normen en waarden die onze patriarchale samenlevingen ons voorschrijven. Hardop merk ik wel op dat dit me veel heeft geleerd over de ingebeelde vrijheid die we als vrouw in het Westen denken te genieten.
In mijn hoofd gaat de stroom anekdotes onverminderd verder. De vriendelijke man op Station Antwerpen-Centraal die me spontaan aansprak met de vraag of ik een baan had. Hij had namelijk een schoonmaakbedrijf en was nog op zoek naar personeel om kantoren te poetsen. Of toen ik een afspraak had bij een bankdirecteur en de loketbediende er automatisch van uitging dat ik de poetsvrouw was. En hoe ik op mijn eerste werkdag als kersverse onderzoeksassistent aan de Universiteit Gent met precies dezelfde verwelkoming werd geconfronteerd.
Het gesprek rond de grote ronde houten tafel dwingt me voor het eerst in lange tijd om deze ervaringen te zien als wat ze zijn. Meer dan de verhaaltjes die mijn samenlevingsanalyses aan de toog ludiek inkleuren, zijn het tranches de vie die me – ook al doet mijn trots me dit ontkennen – geraakt en gevormd hebben. Ik word gedwongen af te stappen van de illusie dat ik de keuze heb om geen betrokken partij te zijn, door telkens weer de veilige rol van nuchtere observator op te zoeken.
Door de verbondenheid aan de grote ronde houten tafel ga ik niet enkel oprechter mijn verhalen delen, maar ook beter luisteren naar de anekdotes van mijn tafelgenoten. Mijn jongere neef vertelt over die keer dat hij met vrienden op vakantie was in Marokko. Over hoe hij, genietend op een besloten strand, vanaf een rots met stenen werd bekogeld en werd uitgescholden omdat een van zijn reisgezellen er schaars gekleed bij lag. Ik ken alle analytische tegenargumenten, maar rond de tafel is er ook plaats voor de ontzetting die ik voel bij de gedachte dat hij zwaargewond had kunnen raken.
Anderen vertellen over hun afschuw bij de berichtgeving over vrouwen in moslimlanden die niet mogen autorijden, gestenigd worden, zich moeten bedekken of worden besneden. Het systematisch naar binnen loodsen van deze verhalen in discussies over de behandeling van moslims stoort me. De ronde tafel dwingt me echter om het sentiment erachter niet automatisch van tafel te vegen.
Wat is dan de maatstaf van vrijheid en emancipatie? Wie beslist wat we ons mogen aantrekken of niet, wat we mogen veroordelen of moeten proberen te begrijpen? Waar we een morele grens trekken of toch rekening houden met context en (koloniale) geschiedenis inroepen? Welke van deze overwegingen voedt onze empathie? Hoe koppelen we die los van een gevoel van superioriteit, zodat ons medeleven zich niet automatisch in beschavingsmissies vertaalt? Hoe zorgen we ervoor dat onze empathie niet wordt ingezet in het geweld dat in het DNA van elke beschavingsmissie zit?
Zowel de behandeling van het bruingemaakte vrouwenlijf in onze contreien als het gevecht voor de rechten ervan leert ons veel over wat mogelijk is en waar we de mist in gaan in onze goedbedoelde strijd voor (vrouwen)emancipatie. Alles bij elkaar genomen is er meestal een mix van min of meer oprechte bezorgdheid en processen van over- en onderbelichting. Het is immers een strijd voor emancipatie die zich afspeelt in een context van geïnstitutionaliseerde desinformatie en geheugenverlies. Onze menselijke betrokkenheid en bezorgdheid worden dan ingezet om de onderdrukkende status quo te dienen.
Voordat we in de zomer van 2016 met z’n allen bang gemaakt werden voor de terreurdreiging in de boerkini was er de wetgeving rondom de boerka, die vlotjes door onze politieke wandelgangen werd geloodst en in staalharde wetten werd gegoten. Daarvoor was er al het hoofddoekenverbod.
Deze fixatie op het bruingemaakte vrouwenlijf en hoe het zich al dan niet bedekt, illustreert hoe de bezorgdheid om de vrijheid van de vrouw kan samengaan met het desnoods manu militari of met de lange arm der wet opleggen van diezelfde vrijheid. Een bijzondere contradictie, die helaas concrete materiële gevolgen heeft. Heel concreet beïnvloedt ze de kansen op broodwinning en de fysieke veiligheid van diezelfde bruingemaakte vrouwenlijven. De emancipatie? Totaal ondergesneeuwd.
In onze gesegregeerde samenleving worden zulke wetten gewoonlijk aangenomen in totale afwezigheid van de betrokkenen. En in totale afwezigheid van enig historisch besef. Nadat oud-burgemeester Patrick Janssens tien jaar geleden het hoofddoekverbod had ingevoerd voor het baliepersoneel van de stad Antwerpen, kwam hij naar de Antwerpse deelgemeente Borgerhout, die een grote moslimgemeenschap heeft, om ‘met de mensen te praten’. Het discours was er een van emancipatie en vrijheid. Hoe in het verleden de seculieren het gewonnen hadden van de katholieke Kerk, en hoe het nu de beurt was aan de moslims om van die vrijheid te genieten. Ik hoorde vooral hoe, door een totaal gebrek aan historisch perspectief en verbondenheid met de gemeenschap, de strijd tegen een religieus instituut met veel politieke en sociale macht (de katholieke Kerk van weleer) werd verward het recht van achtergestelde minderheden om hun geloof in alle vrijheid te belijden.
Niet alleen de politiek, maar ook de media slaagden erin om een zogenaamd emancipatorisch proces te voeren zonder de betrokkenen. Vrouwen en moslima’s, in al hun diversiteit, kregen zelden de kans om de kwestie in context te plaatsen of te beargumenteren. In de redacties van de tv-programma’s en gedrukte media waren en zijn ze al helemaal afwezig. Het resultaat was een sensatiebeluste overbelichting van het bruine vrouwenlijf, die hand in hand ging met het monddood maken van diezelfde vrouwen en hun geloofsgenoten.
Ik denk aan mijn grote ronde houten ontbijttafel, waar de bezorgdheid om de vrijheid van de vrouw echt en oprecht was. Maar ik denk ook aan onze samenlevingsstructuren waarin deze betrokkenheid wordt gemanipuleerd, vertroebeld en vervuild. Van een verlangen naar een gedeelde vrijheid naar een instrument van uitsluiting, geweld, onderdrukking en armoede.
Aan de andere kant van de oceaan zien we een vergelijkbare stilte op het gebied van het welzijn van het bruine vrouwenlichaam. De groeiende aandacht voor het politiegeweld tegen Afro-Amerikaanse mannen in de afgelopen jaren ging gek genoeg gepaard met een oorverdovend stilzwijgen over hetzelfde geweld dat Afro-Amerikaanse vrouwen ondergaan.
Als zelfs binnen de onderdrukte groepen dezelfde Houdiniprocessen plaatsvinden, hoe kunnen we er dan als samenleving aan beginnen om in echte solidariteit voor elkaar op te komen?
In deze context zag jaren geleden het idee van intersectionaliteit of kruispuntdenken het levenslicht. In een recente TED-toespraak legt de Afro-Amerikaanse jurist Kimberlé Crenshaw uit hoe ze op dat woord kwam. Emma, een Afro-Amerikaanse vrouw, spande een proces aan tegen een bedrijf omdat ze niet in dienst werd genomen. Ze was ervan overtuigd dat ze dubbel gediscrimineerd werd: als vrouw én als Afro-Amerikaanse. De rechter stelde haar in het ongelijk, omdat het bedrijf in kwestie duidelijk maatregelen had genomen om zowel meer Afro-Amerikanen als meer vrouwen aan te nemen. Wat echter onzichtbaar bleef, was het feit dat de meeste banen voor Afro-Amerikanen technische banen waren die naar mannen gingen. De banen voor vrouwen hielden voornamelijk receptie- en secretariaatswerk in, en die gingen vooral naar blanke vrouwen. Met het concept van intersectionaliteit wilde Crenshaw het kruispunt van onrechtvaardigheden zichtbaar en bespreekbaar maken.
Deze ideeën hebben ondertussen hun weg gevonden naar de meeste progressieve kringen van activisten, beleidsmakers en commentatoren, ook bij ons. Al te vaak echter wordt intersectionaliteit herleid tot een multiculturele optelsom, waarvan het doel zou zijn simpelweg meer mensen rond de tafel te krijgen.
Maar als we niet echt openstaan voor het doorbreken van bestaande machtsrelaties, nieuwe agendapunten op tafel gooien, privileges afnemen en anderen het voortouw laten nemen, dan werkt het praten over intersectionaliteit even onderdrukkend als ons discours van gedwongen emancipatie. Het bruine vrouwenlijf wordt dan ingelijfd om de status quo progressief in te kleuren en nog meer legitimiteit te geven.
Begin 2017 zag het er even naar uit dat de Women’s March dezelfde weg op zou gaan. In Amerika was er achter en voor de schermen heel wat te doen over coalities, recuperatie, leiderschap. Kun je als Afro-Amerikaanse vrouw hand in hand lopen met je geprivilegieerde blanke tegenhangster, die deel uitmaakt van en voordeel haalt uit het systeem dat jou aan de onderkant van de samenleving houdt? Uiteindelijk heeft het harde kruispuntwerk van lange adem zijn vruchten afgeworpen. Het resultaat was een mars die vrouwen en hun bondgenoten van verschillende pluimage bij elkaar kreeg, geleid door een even bont gezelschap.
Belangrijker nog was het resultaat op het gebied van agendapunten. Niet louter de fysieke veiligheid van het vrouwenlichaam stond op het programma, of de reproductieve rechten van vrouwen, maar ook de rechten van LGBTQ+-mensen, van mensen met en zonder papieren, van de Afro-Amerikanen, van de native Americans en van de moslims in Amerika. Met hen kwamen ook de structuren die hen onderdrukken ter sprake. Het gevangeniswezen, het onderwijs, de immigratiewetten, het fossielebrandstoffenbeleid en de pijpleidingen die het bestaansrecht van gemeenschappen onder druk zetten. Maar evengoed de imperialistische oorlogen die overzees gevoerd worden, en het lot van de Palestijnen.
Ondanks de vele spanningen en problemen die kwamen bovendrijven, toont de recente mobilisatie voor de vrouwenmars de voordelen van een focus op het (bruingemaakte) vrouwenlijf in onze strijd voor meer gelijkheid en rechtvaardigheid in de samenleving. Omdat dat lijf het kruispunt belichaamt van zoveel verschillende vormen van geweld, en hoe die in de loop van de geschiedenis in stand zijn gehouden.
Het feminisme en de strijd voor de rechten van de (bruine) vrouw hebben ons geleerd dat het structurele en het intieme niet los te koppelen zijn. Dit besef kan een onuitputtelijke bron van empathie zijn. Toch moeten we dat inlevingsvermogen bewust loswrikken van een superioriteitsgevoel zodat we het bewaken tegen het geweld dat elke beschavingsmissie in zich draagt.
Het bruine vrouwenlijf is bovendien, behalve levensecht en van vlees en bloed, ook een symbool van de onwaarschijnlijke weerbaarheid van de mens in gemeenschap. En zo is het bruingemaakte vrouwenlijf de barometer bij uitstek van waar we staan als samenleving inzake vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid. Meer dan ooit komt het Westen zichzelf tegen in het gevecht om het bruine vrouwenlijf: een gebroken spiegel die heel wat verschillende – vaak botsende – invalshoeken blootlegt.
Er is de versie waarin het bruine vrouwenlijf wordt genegeerd of constant in de kijker wordt gezet, zoals in het hoofddoekendebat. Waarin het alleen betekenis krijgt in het verleden (de bedekking van het hoofd is ‘middeleeuws’) of de toekomst (de ‘moderne’ geëmancipeerde moslimvrouw), maar vandaag enkel als een onafgewerkt product wordt gezien.
Er is het doofstomme bruine vrouwenlijf, opnieuw de gesluierde moslima, maar evengoed de zwarte vrouw die al te vaak gezien wordt als prostituee of poetsvrouw – een object dat gered, hervormd of gereboot moet worden. Een restcategorie waarop de staat al zijn zucht naar veiligheid en controle kan botvieren. Het bruine vrouwenlijf dat in een logica van misery olympics wordt afgeschilderd als concurrent van de andere misbedeelden in de samenleving waar allen vechten om een stukje van dezelfde onrechtvaardig verdeelde taart.
Een focus op het bruingemaakte vrouwenlijf legt de diepe segregatie in onze samenleving bloot. Een tastbare segregatie, die via geïnstitutionaliseerde desinformatie de samenleving uiteenrijt. Een segregatie die solidariteit, coalities en empathie in de praktijk onmogelijk, misplaatst of onderdrukkend maakt.
Geen van deze processen beperkt zich tot het bruingemaakte vrouwenlijf, maar in het lot van de bruingemaakte vrouw tekenen de dingen zich scherper af.
Daarom is er in principe voor iedereen een rol weggelegd in de intersectionele strijd voor rechtvaardigheid. De grote uitdaging vandaag de dag is dat deze strijd vaak niet plaatsvindt rond de grote ronde houten ontbijttafel van mensen die al om elkaar geven of elkaar al kennen. Sterker nog, vaak verliezen we de bestaande tafels uit het oog of erkennen we ze niet.
Ons intersectioneel activisme moet uiteindelijk gericht zijn op het cultiveren van die verbondenheid en een bereidheid om de machtsverhoudingen te herzien die een mens herleiden tot een bruingemaakt vrouwenlijf. Doen we dat niet, dan bevestigt de grote ronde houten tafel alleen maar de onderdrukkende business as usual, alleen met iets meer kleur.
Dit verhaal verscheen eerder in het lentenummer van MO* (maart 2017), www.mo.be