De tijd verstreek. Om negen uur stonden we nog steeds allemaal in de stationshal. De enige SS-bewakers stonden buiten het station. Verderop zagen we Sonja staan, met haar handen op haar rug en haar gezicht naar de muur gekeerd. We durfden niet naar haar toe te gaan uit angst dat we het dan alleen maar erger voor haar zouden maken en dus zwaaiden we enkel. Iedereen dacht hetzelfde: waar bleef de trein?

‘Hetty,’ hoorde ik iemand roepen. Ik draaide me om en zag mijn vriendje van school, Herman, die al jaren bij mij in de klas zat. Hij droeg altijd mijn schooltas voor me en tijdens de gymlessen werden we altijd samen in een team gezet.

‘Herman! Hebben ze jou ook opgepakt?’

‘Ja,’ antwoordde hij. ‘We zijn hier al sinds drie uur.’

‘Hoe is het met je moeder? Is alles goed met haar?’ vroeg ik.

‘Met haar gaat het wel goed,’ zei Herman, ‘maar vader heeft het moeilijk. Ik zal je iets grappigs vertellen. Er loopt daar een man die aan iedereen vertelt dat de trein niet komt omdat hij een lekke band heeft.’

We moesten lachen. Het was fijn om toch nog te kunnen lachen, te midden van al de ellende.

‘Weet jij waar we naartoe gaan?’ vroeg ik.

‘Ik denk naar Westerbork. Luister, Hetty, mocht je in de trein de kans krijgen, vraag je moeder dan of ze je haar kort knipt. In Westerbork krijgt iedereen bij aankomst een medische keuring door een Duitse arts. Wanneer die vindt dat je haar niet schoon genoeg is, wordt het er helemaal afgeschoren.’

Mijn hart brak. Mijn haar! Voordat ik kon antwoorden klonk er echter een fluitsignaal en verzocht een stem over de intercom om stilte. Overal in de hal werd het stil. Niemand durfde zich te bewegen. Dit was het moment. Je voelde hoe de spanning toenam. Toen zei de stem: ‘Joden, pak je bagage op en loop naar perron drie, vandaar zal een trein jullie naar Westerbork brengen. Groep A gaat eerst, gevolgd door groep B enzovoort.’

In de hal was het plotseling een grote chaos. Mensen renden alle kanten op om terug te keren naar hun groepen. Moeders zochten hun kinderen en vaders worstelden met de bagage van complete gezinnen. De groepen A en B liepen inmiddels al richting het perron, gevolgd door C en D. Wij zaten in groep W en hadden dus nog even tijd.

Toen groep S voorbijliep, riep Herman: ‘Hetty, tot ziens in Westerbork. Denk aan wat ik gezegd heb.’

Mijn moeder zei: ‘Hetty, let jij op Jacky; zorg ervoor dat we hem niet kwijtraken. We moeten proberen bij elkaar te blijven.’

Ik pakte Jacky bij zijn hand.

‘Het is zover,’ zei vader, ‘ze hebben net onze letter omgeroepen. Laten we gaan. God sta ons bij.’

Bij de toegang tot het perron was het een enorm gedrang, maar het lukte ons om samen het perron te bereiken. Daar stond de langste trein die ik ooit gezien had. De locomotief stond al ver buiten het station en met elke wagon die gevuld werd, bewoog hij een stukje verder vooruit. Wij hadden het geluk dat het een gewone passagierstrein was en geen trein met veewagons, die meestal door de Duitsers gebruikt werden voor het vervoer van mensen.

Westerbork was wat de Duitsers een Durchgangslager noemden, een doorgangskamp. Vanaf daar werden mensen naar de verschillende concentratiekampen in Duitsland gebracht – Sachsenhausen, Buchenwald, Ravensbrück, Dachau, Neuengamme, Mauthausen en Oranienburg. In Polen had je dan nog Auschwitz, Birkenau, Sobibor, Blechhammer, Gleiwitz en Monowitz. De Duitsers hadden de Joodse bevolking in Nederland verteld dat ze in die kampen aan het werk gezet zouden worden, met voldoende eten en gezinsaccommodaties. En nu waren we dus op weg. Langzaam verliet de trein het Amstelstation. We hadden geluk: in onze wagon zaten maar zo’n dertig mensen. Wij konden tenminste nog zitten. Zwijgend keken we naar het voorbijglijdende landschap, de weilanden, de koeien, de boomgaarden. Wat nu? Wat nu? zongen de wielen van de trein op de rails.