Zuster Luba was inmiddels in het hele kamp bekend geworden als onze beschermster. Hoewel ze een hele groep toegewijde vrouwen om zich heen had verzameld, was het duidelijk dat zij de leiding had en dat zuster Hermina de tweede vrouw was, die de leiding overnam wanneer zuster Luba onderweg was op zoek naar eten.
Ons hele leven draaide om zuster Luba. Zij gaf ons namelijk de geborgenheid die we zo vreselijk nodig hadden. Elke ochtend vroeg ging ze weer op pad om eten voor ons te zoeken en de kinderen wachtten dan bij de ingang van ons terrein op haar terugkomst. Zodra ze haar in de verte zagen aankomen, renden ze terug naar de barak en riepen: ‘Zuster Luba komt eraan, zuster Luba komt eraan!’
Op een avond, toen we allemaal al in bed lagen, hoorden we een hoop heen- en weergeloop in de gang van onze barak. Ik besloot poolshoogte te gaan nemen. Toen ik voorzichtig de deur van onze slaapzaal opende, zag ik hoe een paar gevangenen een karretje met stapels broden naar de kamer van zuster Luba reden. Ik liep ernaartoe en zag dat er al honderden broden in haar kamer lagen. Zuster Luba zag me en legde een vinger tegen haar lippen om aan te geven dat ik geen vragen moest stellen. Nadat de gevangenen weer vertrokken waren, vertelde ze me dat een jonge SS-officier haar geholpen had om aan brood voor de kinderen te komen.
De volgende dag kwam de SS’er zelf naar onze barak. Onze weldoener bleek jong, een jaar of vijfentwintig, en hij heette Maximillian. Algauw werd duidelijk dat hij een oogje had op zuster Hella. Hij kwam regelmatig langs in onze barak, vooral ’s avonds, wanneer hij weer voor een levering brood of meel gezorgd had.
Op een dag in de tweede week van februari 1945 hoorde ik een klaaglijk gejammer vanuit de eetzaal. Zo snel als mijn benen me konden dragen rende ik op het geluid af. In de eetzaal zaten zuster Luba en twee andere zusters te huilen.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik aan niemand in het bijzonder.
Niemand antwoordde en de commotie werd nog groter toen de kinderen bij het zien van een huilende zuster Luba ook van angst en paniek begonnen te huilen. Na ongeveer een kwartier werd het lawaai wat minder. Zuster Luba zag mij nu bij de kinderen staan. Ze zag er verschrikkelijk uit: haar gezicht was helemaal betraand en haar ogen waren rood en gezwollen. Het maakte me bang en toen ik op haar afliep, legde ze haar hoofd tegen mijn schouder en begon weer te huilen.
‘O God, Phillipje is dood,’ bleef ze maar herhalen.
Ik verstijfde van schrik. Ik wist dat het kleintje ziek geweest was, omdat mevrouw de dokter een paar dagen geleden met Kurt, de SS-dokter, een bezoek aan onze barak gebracht had. Ik had gezien hoe ze Phillipje onderzochten, waarna ze hem voor een middenooroperatie meegenomen hadden naar de ziekenbarak. Rond acht uur die avond was Phillipje weer teruggekeerd in onze slaapzaal en het had erop geleken dat hij weer aan de beterende hand was, maar nu was hij dus dood. Mijn hart was zwaar van verdriet. Ik vroeg me af of Phillipje nog wel de wil gehad had om te overleven. Hij was ook zo’n rustige baby geweest. Wanneer hij niet overeind gehouden werd, ging hij niet eens zelf rechtop zitten. Ik was ervan overtuigd dat Phillipje zijn moeder zo gemist had dat hij niet meer had willen leven. En natuurlijk had het arme kind ook nooit de voeding gekregen die hij nodig had om te kunnen groeien. Ik huilde met de anderen mee.
Toen iedereen weer een beetje tot bedaren was gekomen, gaf zuster Luba zuster Hermina opdracht haar te helpen Phillipje naar het mortuarium te brengen. Samen liepen ze naar de slaapzaal en ik volgde hen. Op enige afstand van Phillipjes bed bleef ik staan. Ik zag hoe zuster Luba Phillipje voorzichtig in een blauw babydekentje wikkelde. Zuster Hermina pakte het kleine bundeltje van haar aan en samen liepen ze huilend langs mij heen naar buiten. Ik ving een glimp op van het blauwe bundeltje maar het voelde heel onwerkelijk – alsof Phillipje helemaal niet in dat dekentje lag. Misschien had zijn kleine ziel het lichaampje al wel verlaten en was het nu op zoek naar zijn mama.
‘Rust zacht,’ mompelde ik, terwijl zuster Luba en zuster Hermina de barak verlieten op weg naar het mortuarium.
Het was het eerste sterfgeval in onze groep en de dagen erna was de sfeer in onze barak erg bedrukt.
Op een avond arriveerden er vanuit Ravensbrück drie Poolse kinderen. Hun hoofden waren kaalgeschoren, maar verder zagen ze er gezond uit. Het waren de eerste kinderen met een andere nationaliteit, die bij onze groep kwamen. Het ging om twee meisjes en een jongen. Het oudste meisje, Mala, was ongeveer even oud als ik. Omdat we toch niet met elkaar konden communiceren, bleven de nieuwe kinderen in de eetzaal, waar ze met zuster Hermina, zuster Hella en de heks konden praten.
Vanwege het slechte weer moesten alle kinderen noodgedwongen binnenblijven, waardoor het in de slaapzaal en de eetzaal erg druk was. Toch was er geen ruzie. Iedereen wist namelijk hoe belangrijk het was om goed met elkaar te blijven omgaan, wilden we overleven. Te midden van alle ellende hadden we op de een of andere manier toch een zekere solidariteit en verbondenheid met elkaar ontwikkeld. Er was niets te doen en de meeste kinderen hingen dus maar wat rond op hun bedden. We verveelden ons suf. Toen ik mijn blik door de slaapzaal liet gaan, besefte ik dat dit niet goed was. Wanneer we gezond wilden blijven, moesten we ervoor zorgen dat onze geest actief bleef. Een van de meisjes, Leni, was al behoorlijk ziek en kwam haar bed niet meer uit. Een paar kinderen stonden de hele tijd in de buurt van haar bed en praatten met haar om haar op te beuren. Leni was een lief meisje, dat nooit klaagde en altijd vriendelijk glimlachte wanneer ze iets tegen je zei. We konden haar echter niet beter maken, hoeveel we ook van haar hielden.
Ik realiseerde me dat er iets moest gebeuren en stelde Iesy voor om nogmaals een poging te doen iets van een show te organiseren voor de kinderen. Iesy stemde daarmee in en ik vertelde de kinderen in de slaapzaal over ons plan. Als bij toverslag was de lusteloosheid verdwenen en iedereen kwam met ideeën. Ik was van plan om een ritmische dans op te voeren die ik tijdens de gymnastieklessen in Amsterdam geleerd had. Omdat we geen muziek hadden, moesten een paar kinderen het lied Blauwe Donau zingen. We begonnen in de slaapzaal te repeteren. In het begin klonk het verschrikkelijk, maar na een paar valse starts begonnen ze het een beetje onder de knie te krijgen. Ik oefende mijn dans zo goed als ik kon, terwijl Iesy met een paar van de oudere jongens wat stukjes instudeerde. We namen onze taak heel serieus en het belangrijkste was dat weer wat te doen hadden en de verveling verdween.
De dag van de voorstelling brak aan. Net zoals bij onze vorige show schoven we alle tafels in de eetkamer tegen elkaar aan om een podium te maken. Met behulp van een paar zusters spanden we een touw, waaraan we twee dekens hingen die we als gordijn konden gebruiken. Vier jongens werden aangewezen om ze op het juiste moment te openen en te sluiten. Iedere stoel in ons geïmproviseerde theatertje was bezet en toen het doek opging, geloofde ik mijn ogen niet: op de eerste rij zat onze kampoudste, Frau Stana, met vier vrouwelijke gevangen. Ik fluisterde tegen de ‘acteurs’ dat ze goed hun best moesten doen om zuster Luba niet voor schut te zetten. Toen was het mijn beurt. Terwijl de kinderen het O Donau, zo blauw, zo blauw zongen, deed ik het dansje dat ik in Amsterdam zo vaak opgevoerd had.
De voorstelling duurde een uur en was een groot succes. Natuurlijk ging het er soms wat onhandig aan toe, zonder kostuums of rekwisieten, maar het publiek applaudisseerde op de juiste momenten. Toen de show op zijn eind liep, vertrokken de kampoudste en de vier gevangenen. Zuster Luba liep met hen mee naar de deur en ze slaakte een diepe zucht van verlichting toen ze weg waren. Ze bleef ons maar vertellen hoe trots ze was op ons en we konden zien dat ze blij was dat alles zo goed gegaan was.
Het succes van de show zorgde ervoor dat de vrouwelijke bewakers zich meer bewust werden van de kinderbarak. Een paar dagen later kwamen er ’s middags twee bewaaksters onze slaapzaal binnen gelopen. Alle kinderen stopten meteen met wat ze aan het doen waren en niemand zei iets. Terwijl de twee vrouwen langzaam tussen ons door liepen, durfden we ons niet te bewegen. Een van de twee bewaaksters vond Max kennelijk aardig en ze vroeg vriendelijk hoe hij heette. Hoewel Max erg mager was, was hij met zijn zwarte haar en blauwe ogen nog altijd een knappe jongen.
De bewaakster knoopte een praatje met hem aan terwijl ik vanaf mijn bed toekeek. Ze vertelde hem dat ze de voorstelling gezien had en dat ze het jammer vond dat we geen muziek gehad hadden. Max was het met haar eens en zei: ‘Wanneer ik een mondharmonica had, zou ik daarop kunnen spelen.’
‘Ik zal ervoor zorgen dat je een mondharmonica krijgt,’ beloofde ze.
Nadat de bewaaksters weer vertrokken waren, kwam Max naar me toe. ‘Hoorde je dat, Hetty? Ik krijg een mondharmonica van haar.’
‘Ik zou er maar niet te veel op rekenen, Max. Je weet dat die vrouwen niet te vertrouwen zijn,’ zei ik.
Het bijzondere van de hele ontmoeting was dat Max Nederlands gepraat had en de bewaakster Duits, maar dat ze elkaar kennelijk toch begrepen hadden.
Twee dagen later kwamen dezelfde bewaaksters weer terug. Hilde, de vrouw die Max zo leuk gevonden had, zocht hem meteen op en overhandigde hem een klein pakketje. Toen hij het openmaakte, bleken er twee paar sokken in te zitten en – ongelooflijk maar waar – een prachtige mondharmonica. Max’ gezicht straalde van geluk. Al gauw was hij in staat om een eenvoudig melodietje op het instrument te spelen en de bewaakster keek glimlachend toe vanaf het bed tegenover dat van Leni. Zoals gebruikelijk zat ik alles vanaf mijn bed gade te slaan. Was het echt mogelijk dat dit een SS-vrouw met een hart was? Nee, besloot ik, ik zou op mijn hoede blijven, want ik vertrouwde haar nog steeds niet. Ik riep Max bij me op mijn bed en fluisterde dat hij voorzichtig moest zijn. Hij knikte. Omdat Max een cadeautje gekregen had, durfden de andere kinderen nu ook wat dichter bij Hilde te komen, die van alle aandacht leek te genieten. Met de belofte dat ze snel terug zouden komen, vertrokken de bewaaksters weer.
In de loop van februari 1945 werd het steeds moeilijker om aan eten te komen en zuster Luba moest haar uiterste best doen om genoeg voor ons bij elkaar te sprokkelen. Het was bitterkoud en wanneer ze terugkwam van weer een vergeefse poging, was ze vaak moe en vertwijfeld. Op zulke momenten merkte ik dat de heks eigenlijk best een lieve vrouw was. Ze trok zuster Luba haar laarzen uit, masseerde haar vermoeide voeten en gaf zuster Hella opdracht om een kom met warm water te vullen, zodat ze de voeten ook kon wassen. Ik zag hoe zuster Luba ontspande en weer wat op krachten kwam, terwijl ze in het Pools bij de heks haar hart uitstortte. Die kalmeerde haar op vriendelijke toon, totdat ze weer in staat was om op pad te gaan.
Op een dag vroeg zuster Luba weer of ik met haar mee wilde. Zoals we al zo vaak gedaan hadden, volgden we ook nu weer de lange weg die door het kamp naar de keuken leidde. Dit keer was de keuken in het mannenkamp ons doelwit. Een Poolse kapo had daar de leiding. Zuster Luba sprak met de man en opnieuw toverde ze haar charmante glimlach tevoorschijn. Ik snapte niet wat er gezegd werd, maar vermoedde dat hij haar opdroeg geduld te hebben en even te wachten. Op dat moment kwam de Scharführer aangerend vanuit de keuken. Hij gilde dat hij zich met een mes gesneden had. Zuster Luba kwam meteen in actie en vertelde de Scharführer dat ze verpleegster was, waarop hij zei dat ze hem moest volgen naar zijn kantoortje, zodat ze hem daar eerste hulp kon verlenen. Ik bleef achter bij de ingang van de keuken, vanwaar ik goed kon zien hoe het er binnen aan toeging. In de keuken was het heet en mistig door de damp die ontsnapte vanuit de enorme, stalen pannen. De gevangenen werkten op topsnelheid en kregen het ene bevel na het andere. Ik verstond er niets van. Zo stond ik daar wel een halfuur te wachten, totdat zuster Luba weer terugkwam met de Scharführer, wiens hand nu verbonden was. Toen ze de keuken weer binnenkwamen, droeg de Scharführer de kapo op om zuster Luba genoeg eten voor de kinderbarak mee te geven. Vanaf nu mocht ze elke dag langskomen.
Zuster Luba kreeg vier gevangenen toegewezen die de grote ketels met eten naar de kinderbarak moesten brengen. Vanaf die dag werd het voor ons makkelijker om aan eten te komen. Later hoorde ik dat de Poolse kapo zuster Luba wel leuk vond en haar zelfs gezegd had dat hij graag met haar wilde trouwen zodra de oorlog voorbij was.
Op 24 februari 1945 werd ik vijftien jaar. Een paar kinderen hadden aan zuster Luba verteld dat ik jarig was en die ochtend omhelsde ze me en wenste me nog vele gelukkige jaren.
Toen ik haar vertelde dat ik vijftien geworden was, zei ze: ‘Laat de SS maar niet weten hoe oud je bent, want dan zullen ze je beschouwen als een volwassene, met alle nare gevolgen van dien. Onthoud dat goed, Hetty.’
Ik knikte. Mijn kennis van het Duits ging met de dag vooruit.
‘Zeg eens,’ zei zuster Luba, ‘ben je het al?’ Ik snapte niet wat ze bedoelde en dus herhaalde ze de vraag nog eens. Toen drong het tot me door: ze wilde weten of ik al ongesteld geworden was.
‘Ja,’ antwoordde ik.
Vervolgens vroeg ze of ik nog steeds menstrueerde en ik schudde mijn hoofd. Dit leek haar te verontrusten. Ze pakte mijn hand en vroeg: ‘Wil je het terug? Ik kan je iets laten geven door mevrouw de dokter.’
‘O, nee,’ antwoordde ik in mijn gebroken Duits, ‘dat wil ik juist helemaal niet.’
Ik kon helemaal voor me zien wat een gedoe dat zou zijn onder deze omstandigheden. Aarzelend gaf zuster Luba me gelijk.
Die dag nam zuster Luba me weer mee op voedseljacht. Omdat het mijn verjaardag was, vermoedde ze dat Fritz van de voedselopslag me misschien wel een cadeautje zou willen geven. En ze had gelijk. Toen we aan het eind van de middag terugkwamen, liet ik de kinderen een heerlijke salami zien die Fritz me gegeven had en die ik zonder problemen in de grote zak van mijn broek mee had kunnen nemen. Hoewel de salami mijn verjaardagscadeau was, kwam het niet bij me op om hem voor mezelf te houden. Alles werd gedeeld, ongeacht wie het gevonden of ‘georganiseerd’ had.
Later die dag werd ik in de eetzaal geroepen. Daar aangekomen zag ik dat we bezoek hadden: de kampoudste, Frau Stana, en haar assistente. Zuster Luba leek gespannen, maar ze glimlachte wel.
‘Hetty, Frau Stana wil graag een stukje met je wandelen, dus doe je jas aan en kam je haar,’ zei ze.
Met haar ogen waarschuwde zuster Luba me om verder geen vragen te stellen. Ik deed wat me gezegd was en liep toen terug naar de eetzaal, waar de twee vrouwen op me stonden te wachten. Frau Stana pakte me bij de hand en zei: ‘Kom’. Met zijn drieën verlieten we de barak. Eenmaal buiten liepen we richting de andere kant van het kamp. Het weer was mild en de zon scheen. We kwamen langs das Revier – de ziekenbarak – waar je heen gestuurd werd wanneer je op sterven lag. Tenminste, daar was deze barak begin januari nog voor gebruikt. Inmiddels waren alle barakken ziekenbarakken en kon het crematorium het werk niet meer aan.
Bij het verlaten van de kinderbarak had Frau Stana me gevraagd hoe ik heette, maar daarna had ze niets meer gezegd, hoewel ze mijn hand vriendelijk bleef vasthouden. Na een paar minuten kwamen we aan bij een hek, vlakbij de wachttoren. De tweede vrouw riep daar iets naar de bewaker in de toren. Ik kon niet verstaan wat ze zei, maar de bewaker knikte. De vrouw haalde een sleutel tevoorschijn en opende de poort in het hek, waarop we naar buiten stapten. Het voelde vreemd om het kamp te verlaten. Na ongeveer twintig meter gelopen te hebben, ging de kampoudste op een pol heide zitten. Ze gebaarde dat ik naast haar moest plaatsnemen en hervatte toen haar gesprek met de andere vrouw.
Frau Stana leek compleet vergeten te zijn dat ik er ook was en dus had ik mooi de gelegenheid om haar eens goed te bekijken. Ze was een grote vrouw en haar pikzwarte haar hing in krullen om haar gezicht. Haar huid was heel licht en haar donkere ogen keken intelligent. Ze was een erg mooie vrouw. Hoe kon zo’n prachtige vrouw zulk wreed werk doen, vroeg ik me af. De tweede vrouw leek daar daarentegen juist geknipt voor. Ze was groot en sterk en had donkerblond haar. Ze had ook hoge jukbeenderen, lichtgrijze ogen en een wrede mond. Beide vrouwen droegen de geruite rokken van de hooggeplaatsten. Ook droegen ze leren, kniehoge laarzen. Je kon jezelf bijna zien in dat leer, zo glimmend waren ze gepoetst. Alsof ze mijn nieuwsgierige blik voelde, draaide Frau Stana zich naar me om en vroeg: ‘Hoe oud ben jij, Hetty?’
Ik dacht aan de waarschuwing van zuster Luba. ‘Ik ben vandaag dertien geworden,’ loog ik.
‘O, je bent vandaag jarig! Wat leuk,’ zei ze.
Ik knikte. Na deze korte woordenwisseling wendde Frau Stana zich weer tot haar collega. Het was voor mij moeilijk om met Frau Stana te praten, omdat zij Duits of Pools sprak en ik alleen het Nederlands echt goed beheerste.
Opnieuw aan mijn lot overgelaten, bekeek ik mijn omgeving. Achter me stond een rood bakstenen gebouwtje op een open plek, die omringd was door een twee meter hoog hek. Met een schok realiseerde ik me dat dit het crematorium was. Het zag er verlaten uit en er kwam geen rook uit de schoorsteen. Ook lagen er geen lichamen op de open plek rond het gebouw. Snel keek ik weer de andere kant op, de aanblik deprimeerde me.
Verderop zag ik een paar lege sardineblikjes op de grond liggen en ik stond op om er twee op te rapen. De kampoudste had niet eens gemerkt dat ik een paar meter van hen weggelopen was. Ik vulde de blikjes met zand en zette er een paar kleine heideplantjes in. Het voelde goed om te midden van al die ellende iets moois te creëren.
Plotseling herinnerde Frau Stana zich mijn aanwezigheid weer en ze keek me aan. Ik liet haar zien wat ik gemaakt had. ‘Mooi,’ zei ze. Ik gaf haar een van de twee blikjes. ‘Deze is voor u.’
Ze keek ernaar en zei na enige aarzeling tegen de andere vrouw dat zij het moest dragen, aangezien we weer zouden vertrekken. Ik wees naar het tweede blikje met plantjes en vroeg: ‘Zuster Luba?’ Frau Stana knikte en ik pakte het blikje op en droeg het voorzichtig mee.
Terug bij de kinderbarak nam Frau Stana vriendelijk afscheid van me en aan haar ogen kon ik zien dat ze het meende. De tweede vrouw was wat minder vriendelijk. Haar blik verraadde dat ze blij was van me af te zijn. Ik bedankte hen allebei voor het uitje en liep toen snel de barak in om zuster Luba te zoeken en haar het plantje te geven. Ze was duidelijk blij me weer te zien. Blijkbaar had ze zich toch wat zorgen gemaakt om het feit dat Frau Stana mij persoonlijk uitgenodigd had voor een wandeling. Die avond kreeg ik als verjaardagscadeau een extra boterham, die ik meteen deelde met Max en Jacky.
Iedereen kreeg die avond een boterham met salami en alle kinderen zongen Happy Birthday voor me. Een van de meisjes, Erica, droeg zelfs een gedicht voor dat ze voor me geschreven had. Het ging ongeveer zo:
Lang zul je leven.
Dit brood wil ik je geven,
Boter heb ik niet,
Maar je zult het kunnen eten.
Ik hoop dat je je zestiende verjaardag zult vieren
in Amsterdam
Met je ouders en je twee broers.
Erica gaf me haar boterham – haar avondmaaltijd – maar ik nam hem niet aan en zei dat ze hem zelf moest opeten. Alleen al het feit dat ze mij haar boterham had willen geven gaf aan dat ze van me hield en dat ze waardeerde dat ik voor haar zorgde. Ik gaf haar een dikke zoen en alle kinderen klapten in hun handen.
De volgende dag arriveerde er een pakje voor me van Frau Stana. Toen ik het opende, bleken er een grijs-wit geruite rok en een mooie, wollen trui in te zitten, die me perfect pasten. Zuster Luba straalde helemaal, zo trots was ze op me. Blijkbaar had ik een gevoelige snaar geraakt bij de kampoudste en dat zou alleen maar van pas komen bij haar inspanningen om voedsel voor ons te bemachtigen.
Het leven in het kamp was intussen vrijwel onmogelijk geworden. Het koude weer, het gebrek aan eten, de appels en de onbeschrijflijke overbevolking van de barakken eisten talloze slachtoffers. De berg dode lichamen groeide en groeide en wanneer we door ons raam naar buiten keken, zagen we tot zover het oog reikte de lijken liggen. Hoewel de stank van al die rottende lichamen vreselijk geweest moet zijn, roken we het allang niet meer.
Ongeveer een maand lang al hielden twee vrouwen ’s nachts de wacht over ons. Dat was begonnen toen Phillipje ziek geworden was en nadien waren ze het blijven doen, voornamelijk om voor de kleintjes te kunnen zorgen. Maar ook voor de grotere kinderen was het prettig om het kleine lampje te zien en het zachte gesprek van de twee vrouwen te horen, wanneer ze ’s nachts wakker werden. Ook ik ervoer die geruststelling wanneer ik weer eens wakker werd uit een onrustige slaap. Ik sliep bijna nooit meer goed, omdat mijn geest altijd waakzaam bleef voor alle gevaren die ’s nachts op de loer lagen.
In de laatste dagen van februari 1945 hoorden we via via dat sommige van de mannen van het diamantentransport in Belsen teruggekomen waren en nu in het gevangenenkamp zaten. Max, Jacky en ik vroegen ons af of onze vader daar ook bij zou zitten en toen de vrouwelijke gevangenen weer bij ons langskwamen, vroeg Max dus aan Hilde of zij daar voor ons achter kon komen. Max riep me erbij en zei: ‘Hetty, Frau Hilde heeft wat meer details over vader nodig. Ze wil zijn geboortedatum weten.’
Na enige aarzeling zei ik: ‘21 april 1902’.
Max had haar vaders naam al gegeven. Ze beloofde dat ze navraag zou doen, maar aan haar ogen zag ik al dat ze sluw en achterbaks was. Nadat ze weer vertrokken was, zei ik dan ook tegen Max dat hij heel voorzichtig moest zijn.
Op een middag kwam Frau Hilde in haar eentje langs. Ze was inmiddels een bekend gezicht voor de kleinere kinderen geworden en die dromden dan ook meteen om haar heen. Ze hadden geen idee van het gevaar waar zij voor stond en ik vermoedde dat ze deze methode gebruikte om aan de onschuldige kinderen informatie over zuster Luba te ontfutselen. Zo wilde ze bijvoorbeeld weten of we genoeg te eten hadden. Tegen mij zei ze een keer dat ik naast haar op het onderste bed moest komen zitten en nadat ik plaatsgenomen had, vroeg ze: ‘Hoe oud ben jij?’
‘Dertien,’ loog ik, met de waarschuwing van zuster Luba nog steeds in mijn achterhoofd.
Ik weet niet of de vrouwelijke bewaker wist dat ik loog. Ze had het ook zo kunnen nakijken. Gelukkig zorgde Max ervoor dat verdere vragen me bespaard bleven.
‘Frau Hilde,’ zei hij, ‘denkt u dat het mogelijk is dat we een gebakje krijgen? Dat zou ik zo heerlijk vinden.’
Lieve help, dacht ik, waar haal je de moed vandaan om zoiets te vragen. Frau Hilde antwoordde echter dat ze het zou proberen, waarna ze Max dicht tegen zich aantrok en zijn geslachtsdelen betastte. Max probeerde zich uit haar omhelzing te bevrijden en bij het zien van onze verbijstering liet Frau Hilde hem snel los en stond op om te vertrekken.
‘Tot gauw,’ zei ze tegen Max en weg was ze.
Twee dagen later kwam ze terug en overhandigde Max een klein doosje. Toen hij het opende, vond hij twee gebakjes en een boterham met ham en salami. Hij gaf het doosje aan mij en bedankte Frau Hilde voor het geschenk. Ze aaide hem even over zijn hoofd en was even later weer vertrokken. Het kleine doosje met de kostbare inhoud ging meteen naar zuster Luba, die de gebakjes en de boterham in minuscule stukjes sneed, zodat elk kind iets kon krijgen. De kleine brokjes smaakten heerlijk. Ik vraag me trouwens af of iemand van ons wel een heel gebakje had kunnen eten, want onze magen waren niet meer gewend aan dit soort eten.
Voor Frau Hilde weer vertrok, had Max haar nog een keer gevraagd of ze iets over onze vader te weten gekomen was en ze had hem geantwoord dat ze nog aan het navragen was. Wanneer we ouder en wijzer geweest waren hadden we een dergelijk verzoek waarschijnlijk nooit aan een SS-vrouw gedaan, omdat het binnen het kamp de anonimiteit van onze vader in gevaar bracht. Max’ verzoek kon vader onder de aandacht van de SS brengen, met mogelijk fatale gevolgen. Daar hadden we in onze onschuld echter nooit bij stilgestaan.
De dag na mijn verjaardag bedacht ik dat we eigenlijk helemaal niet wisten wanneer zuster Luba jarig was en dus vroeg ik het haar toen ze terugkwam van haar dagelijkse tocht naar de keuken. Het duurde even voordat we eruit waren, omdat verjaardagen in Rusland en Polen kennelijk anders gedefinieerd worden dan in Nederland. In Nederland is je verjaardag de dag waarop je geboren bent, maar in Rusland en Polen wordt je verjaardag gevierd op je naamdag, de feestdag van de heilige naar wie je vernoemd bent. Na een hoop heen-en-weergepraat besloten we dat de verjaardag van zuster Luba op 5 maart was.
Dat betekende dat ik maar weinig tijd had om nog iets bijzonders te organiseren. Ik had nog maar negen dagen over en dus besloot ik te rade te gaan bij Inge en Gretel, twee Nederlandse vrouwen van Duitse komaf, die soms bij ons langskwamen. Gretel werkte in de apotheek van de SS-artsen en kon zo soms aan de medicijnen komen die zuster Luba nodig had wanneer een van ons ziek was.
Toen Inge en Gretel ’s middags arriveerden, vertelde ik hun dat ik hun hulp nodig had om aan een cadeau voor zuster Luba’s verjaardag te komen. Ik wilde graag echt iets moois. Ook vroeg ik Inge om een Duits gedicht te schrijven, dat ik dan zou kunnen voordragen. Inge zei dat ze het zou proberen en in ruil voor het gedicht beloofde ik haar wat eten. Ons gesprek vond plaats op het terrein buiten de barak, buiten het gehoor van de kleine, praatzieke mondjes die de verrassing voor zuster Luba misschien zouden verraden. Pas vier dagen later kwamen Inge en Gretel terug. Op een niet zo heel wit stuk papier had Inge een gedicht geschreven voor de verjaardag van zuster Luba. Zoals ik gevraagd had, kwamen daarin al haar deugden naar voren.
Nadat Inge de betekenis van een aantal woorden uitgelegd had, zodat ik alles kon begrijpen, was ik heel blij met het resultaat. Toen vroeg ik Inge of ze ook een cadeautje voor zuster Luba had kunnen vinden en die liet me daarop een prachtige zwart-witte sjaal zien met het label van het Nederlandse merk De Bonnetterie eraan. Ik was opgetogen dat ze hier in Belsen zoiets moois gevonden had, laat staan iets van het Maison de Bonnetterie in Amsterdam. Alleen heel rijke mensen konden het zich veroorloven om daar iets te kopen.
‘Van een oude dame in het Sternlager,’ zei Inge. ‘Die had hem nog in haar koffer.’
‘Hoeveel wilde ze ervoor hebben?’ vroeg ik.
‘Anderhalf brood,’ antwoordde Inge.
‘En wat wil jij voor het gedicht hebben?’ vroeg ik.
Inge keek Gretel even aan en zei toen: ‘Wij zouden er graag een half brood voor krijgen’.
Ik dacht hier even over na. Er was echter geen enkele twijfel mogelijk – ik wilde deze prachtige sjaal voor zuster Luba en ook het gedicht was belangrijk.
‘Oké, ik zal voor twee broden zorgen, maar ze zullen wel gesneden zijn. Ik kan onmogelijk aan hele broden komen,’ zei ik.
Inge en Gretel gingen akkoord.
‘Goed,’ zei ik, ‘een heel brood levert, geloof ik, zeventien plakken, of niet?’
Inge knikte.
‘Dus twee broden zijn vierendertig plakken?’
Opnieuw knikten Inge en Gretel.
‘Ik zal jullie in twee keer betalen, vierendertig halve plakken op de eerste avond en nog een keer zo veel op de tweede avond.’
Opnieuw ging Inge akkoord. Toen dat geregeld was, vroeg ik Inge om me het complete gedicht de volgende dag te brengen, zodat ik de tijd zou hebben om het voor de verjaardag uit mijn hoofd te leren. Inge beloofde om de volgende dag terug te komen en om het gedicht dan in blokletters te schrijven, omdat ze gezien had dat ik moeite had met het lezen van haar handschrift.
Ik liep terug naar de barak en vertelde Iesy over mijn plan. ‘Maar nu moet ik dus wel twee broden zien te versieren voor die mooie sjaal voor zuster Luba en om Inge en Gretel te betalen voor dat gedicht,’ zei ik.
Iesy antwoordde niet meteen en ik kon zien dat hij dacht dat dat nog moeilijk zou gaan worden. Mensen deden letterlijk een moord voor één sneetje brood en wij moesten er vierendertig hebben! Op de een of andere manier moesten we het echter voor elkaar zien te krijgen, want zuster Luba was het ons meer dan waard.
‘De enige manier die ik zie om eraan te komen, is dat wij allemaal twee dagen lang de helft van onze avondboterham afstaan. Wat vind jij daarvan, Iesy?’
Iesy keek heel ernstig. ‘Dat is wel heel veel gevraagd. We hebben de afgelopen dagen al zo weinig te eten gehad.’
‘Ik weet dat het voor ons allemaal een grote opoffering zal zijn, maar als we niet in de voorraadkamer willen inbreken, zie ik niet hoe we het anders voor elkaar moeten krijgen,’ zei ik.
Iesy was even stil en stelde toen voor dat we het de anderen zouden voorleggen. Ik wendde me tot een paar kinderen die in de buurt stonden en vroeg hen om iedereen in de slaapzaal bij elkaar te roepen. Al snel stond iedereen, op de allerkleinsten na, om me heen. Ik vertelde hen over de plannen voor de verjaardag van zuster Luba en wat ik daarvoor van hen vroeg.
‘Ik weet dat het jullie broodrantsoen is en als jullie het niet zien zitten om dat twee dagen lang voor de helft op te geven, dan hoeven jullie het ook niet te doen,’ zei ik.
Iedereen stemde echter in met het plan en alleen dat liet al zien hoeveel de kinderen om zuster Luba gaven.
Die eerste avond verzamelde ik tijdens het avondeten het brood zonder dat de aanwezige zuster ook maar iets in de gaten had. En ook op de tweede avond deden alle kinderen afstand van de helft van hun avondrantsoen. Hoeveel honger ze ook hadden, hun liefde voor zuster Luba was sterker. Zuster Luba betekende gewoon alles voor ons. In Belsen was zij onze moeder en we vertrouwden haar inmiddels volkomen en hielden onvoorwaardelijk van haar. Zij was de beschermengel die voor ons zorgde.
De ochtend van 5 maart 1945 brak aan. Al heel vroeg wasten we onze gezichten en onze handen en kamden we ons haar, waarbij de oudere kinderen de kleintjes hielpen. Iedereen ging netjes in de rij staan voor mijn laatste inspectie, waarna we naar de eetzaal liepen. Daar gingen we niet zitten zoals gewoonlijk, maar we vormden er een dubbele rij, met ons gezicht naar de deur en de kleintjes vooraan. Zuster Luba, die de avond ervoor te horen gekregen had dat zij aanwezig moest zijn, kwam de kamer binnen en alle kinderen begonnen Lang zal ze leven, lang zal ze leven! te zingen. Zuster Luba was enorm verrast en er verscheen een brede glimlach op haar gezicht. De kinderen hadden het geheim goed bewaard.
Na het lied lieten we zuster Luba in een speciaal versierde stoel plaatsnemen en ik droeg het gedicht voor.
Zuster Luba, zij is perfect,
zij verdient onze liefde en ons respect,
zij slooft van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat,
zij is de spil waar ons leven om draait.
De dag moet nog beginnen
maar zuster Luba loopt alweer de keuken binnen
Op zoek naar pap, voor haar kinderen,
om zo hun honger wat te verminderen.
De kinderen wachten vol verwachting op haar;
wat zou ze dit keer weer hebben aan eetwaar?
En tikt ze aardappelsoep of spek op de kop,
Dan kan zuster Luba haar geluk niet op.
Iedereen in de barak is dan blij
Alles is zoveel fijner met wat eten erbij!
Geen moeite is zuster Luba te veel,
En de kinderen vinden dat heel fideel.
Alles doet ze voor hen die haar toe zijn vertrouwd,
die ze beschermt en van wie ze zoveel houdt.
Toen Iesy zo ziek was, weken geleê,
zat zuster Luba daar vreselijk mee.
Alles deed ze voor die zieke jongen,
en ten slotte kon de ziekte worden bedwongen.
Zo heeft Luba altijd wel een zorgenkind
maar altijd zorgt ze ervoor dat ze weer een oplossing vindt!
Ook nu weer is Luba verdrietig en echt van de kook,
omdat Leni ziek is en behoorlijk ook.
’s Avonds, wanneer iedereen al in zijn bedje ligt,
brengt Luba haar nog even iets wat hopelijk de pijn verlicht
En weten we nog, toen het de kinderen aan schoenen ontbeerde?
En zuster Luba dat wel even ‘organiseerde’?
Zo rust ons hele leven in haar schoot
en zijn wij haar dankbaar, klein en groot.
Wij wensen u nu een heel fijne verjaardag,
en hopen dat de vrijheid voor ons allen heel snel komen mag.
Zuster Luba zat als betoverd in haar stoel. Ik liep naar haar toe, overhandigde haar het cadeautje en vertelde welk offer de kinderen gebracht hadden om deze zijden sjaal voor haar te kunnen kopen. Toen sloeg ik mijn armen om haar nek en gaf haar een kus. ‘We houden van u, zuster Luba,’ zei ik. Inmiddels konden zuster Luba en alle andere zusters hun ogen niet meer drooghouden. Zuster Luba stond op en liep langs de rij kinderen. Allemaal werden ze door haar omhelsd en bedankt. Vervolgens gingen we rond de tafel zitten voor het ontbijt. Die dag ging zuster Luba zelf niet op pad, maar ze stuurde zuster Hermina, samen met Max, naar de keuken.
Het was een heerlijke dag, totdat, laat in de middag, er twee vrouwelijke bewakers binnenkwamen en ik naar de eetzaal geroepen werd. Bij binnenkomst zag ik zuster Luba staan die in gesprek was met de twee vrouwen, die met hun rug naar mij toe stonden. Toen zuster Luba me zag, nam ze me bij de hand en zei: ‘De bewaaksters willen heel graag het gedicht horen dat je vanmorgen voordroeg.’ Daarbij duwde ze me zachtjes naar voren.
Een van de bewaaksters was Juana Bormann, die gevreesd werd vanwege haar wreedheid. Elke vezel in mijn lichaam waarschuwde me om op mijn hoede te zijn. Dit waren niet de bewaaksters die ons eerder in de slaapzaal bezocht hadden. Mijn intuïtie vertelde me dat deze twee vrouwen heel gevaarlijk waren. Op de een of andere manier wist ik de moed te verzamelen om het gedicht nog een keer op te zeggen, maar toen ik bij de laatste regel kwam (‘en hopen dat de vrijheid voor ons allen heel snel komen mag’), maakte ik daarvan: ‘En dat u maar heel oud worden mag.’
Waar ik die woorden zo snel vandaan toverde, weet ik niet. Ik sprak maar een paar woorden Duits en ik ben er heilig van overtuigd dat een hogere macht deze woorden in mijn hersenen vormde, zodat ik ze op dat moment kon uitspreken. Zuster Luba keek heel opgelucht en de bewaaksters zeiden dat ze het een mooi gedicht vonden, hoewel ze het niet echt leken te menen. Ik mocht terug naar de slaapzaal, maar daarmee bleek de kous nog niet af te zijn.
Twee dagen later moest ik opnieuw naar de eetzaal komen. Daar zag ik zuster Luba en een paar helpers voor een gemeen ogende SS-officier staan, die op een stoel zat. Juana Bormann en de andere vrouwelijke bewaker die naar mijn gedicht geluisterd had, stonden naast hem. Het gezicht van zuster Luba was rood en haar mond vormde een strakke lijn, waardoor ik meteen wist dat er iets heel erg mis was. Toen ik binnenkwam, draaide Juana Bormann zich naar me om en zei: ‘Übersturmführer Herr Fuchs wil je spreken.’
Ze duwde me daarbij in de richting van de SS-officier. Dat was een mager, klein mannetje, met een bril voor zijn priemende, donkere ogen. Hij droeg een zwart uniform en in zijn rechterhand hield hij een kort, leren zweepje. Omdat hij zat, bevonden zijn ogen zich op dezelfde hoogte als de mijne. Hij staarde me strak aan en vroeg toen met vriendelijke stem: ‘Hoe heet je?’
‘Hetty Werkendam, Herr Übersturmführer.’
‘Hoe heet je?’ vroeg hij nog een keer, nu heel zacht. Terwijl hij dat zei, keek hij me recht aan. Zijn ogen deden me aan die van een slang denken en ik begon lichtelijk in paniek te raken.
Met bonkend hart begon ik opnieuw. ‘Hetty Werk–’
‘Esther! Je bedoelt Esther, niet Hetty!’ schreeuwde de officier nu.
Geschrokken deinsde ik achteruit en fluisterde: ‘Ja, Esther’.
‘Ik heb gehoord dat je navraag hebt gedaan naar je vader,’ zei hij.
‘Ja, Herr Übersturmführer.’
‘En, hoe heet je vader?’ vroeg hij. Opnieuw staarde hij me aan alsof hij me wilde hypnotiseren.
‘Mijn vader heet Maurice Werkendam.’
‘Aha,’ zei hij zacht, ‘Maurice Werkendam?’
Ik knikte, maar op dat moment explodeerde Fuchs. ‘Moses, bedoel je! Moses, niet Maurice!’
Ik stond te trillen van angst en zonder dat ik me om hoefde te draaien, voelde ik gewoon dat zuster Luba en de andere zusters ook bang waren voor wat er met mij zou kunnen gebeuren. Toen kalmeerde Fuchs weer. ‘Hoe oud ben je?’
Ik dacht aan zuster Luba’s waarschuwing. Het was al gebleken dat hij mijn geboortenaam en ook die van mijn vader kende, dus moest hij in de registers gekeken hebben. Wanneer ik dus zou zeggen dat ik dertien was, zou hij weten dat ik loog.
‘Veertien, Herr Übersturmführer,’ antwoordde ik.
Fuchs keek bij het horen van mijn antwoord even naar de twee bewaaksters, maar voordat die iets konden zeggen, kwam zuster Luba naast me staan.
‘Herr Übersturmführer, dit kleintje heeft speciale toestemming van de commandant om in de kinderbarak te verblijven,’ zei ze met haar betoverende glimlach.
Dit was duidelijk nieuws voor Fuchs en nadat hij op zachte toon even overlegd had met de twee bewaaksters zei hij dat ik mocht gaan. Snel trok zuster Hella me mee naar een andere kamer. Trillend als een rietje barstte ik in tranen uit en drukte mijn gezicht tegen haar aan voor bescherming. Zuster Hella hield me stevig vast en probeerde me te troosten. Ik hoorde Fuchs iets schreeuwen tegen zuster Luba wat ik niet kon verstaan. Gelukkig vertrokken hij en de vrouwen al snel daarna, maar niet voordat hij zuster Luba en zuster Hermina opgedragen had om voortaan gevangenenkleding te dragen en daarbij te dreigen dat hij hen persoonlijk zou straffen wanneer ze niet gehoorzaamden.
Zuster Luba was woedend toen ze weg waren. ‘Wie heeft de SS over de kinderbarak verteld?’ vroeg ze. ‘Het moet iemand van ons geweest zijn.’
Maar hoe kon iemand van ons zoiets gedaan hebben? Waren het misschien de twee vrouwelijke bewakers geweest, die onze slaapzaal bezocht hadden? Zij hadden de kinderen duidelijk informatie willen ontfutselen. Aan de andere kant waren er ook genoeg mensen die jaloers waren op de positie van zuster Luba. Jaloezie en haat jegens degenen die het iets beter hadden, waren binnen het kamp aan de orde van de dag.
Zuster Luba was behoorlijk ontdaan over het feit dat ze niet langer meer burgerkleding mocht dragen, want daardoor was ze nu herkenbaar als een vooraanstaand iemand. Via haar ‘connecties’ wist ze al snel een paar mannenjasjes van grijs-wit gestreept materiaal te bemachtigen. Deze werden uit elkaar gehaald, waarna ze vermaakt werden tot een sportief jasje op maat met bijbehorende rok. De eerste dag dat zuster Luba haar nieuwe outfit droeg, vertelde ik haar hoe goed het haar stond. Ze glimlachte naar me en gaf me een dikke kus.