17
‘Alsjeblieft.’ Mijn stem breekt. Het lijkt zinloos. Lorenzo richt zich op en loopt dreigend naar John, die bewusteloos op de grond ligt.
Dit gebeurt niet echt, hou ik mezelf voor. Hoe kan dit echt gebeuren? Ik kan nauwelijks bevatten hoe ik hier terecht ben gekomen in deze vreemde blokhut, laat staan dat mijn hoofd wil begrijpen dat Lorenzo op het punt staat John de hersens in te slaan.
Ik registreer alles in slow motion. Lorenzo loopt langs de bank. Hij heeft zijn vingers strak gespannen om het handvat van de knuppel. Ik zie hoe hij het ding boven zijn hoofd zwaait. De verbeten trek op zijn gezicht. De duisternis in zijn ogen. Zo heb ik hem nog nooit gezien.
‘Lorenzo!’ Mijn stem snijdt door stilte. Ik zie de aarzeling in zijn bewegingen. Het kost me moeite, maar ik kom omhoog van de bank. Zijn sweater voelt klam en zwaar om mijn bovenlijf. Dan ben ik al bij hem en wurm mezelf tegen zijn borstkas aan. ‘Je moet dit niet doen. Als je liefde voor mij ook maar iets waard is, dan doe je dit niet.’ Ik hef mijn hoofd naar hem op en zie de verwilderde blik.
De knuppel ligt in zijn hand, maar zijn arm hangt nu slap naast zijn lichaam.
‘Waarom wil je niet dat ik dit doe? Dan ben je van hem af. Dan zijn wíj van hem af.’
Ik schud ferm mijn hoofd. ‘Nee. Dit voelt verkeerd. Dit ís verkeerd. Denk aan mij. Denk aan Madz. Je hebt een keuze. Is dit de vader die je wilt zijn?’
John begint zacht te kreunen.
‘Kom,’ zeg ik en ik steek mijn kin vastberaden naar voren. ‘We gaan hier weg.’
Lorenzo kijkt van mij naar het lichaam van John waar inderdaad beweging in komt. Hij knijpt zijn ogen dicht en haalt een paar keer diep adem. Als hij ze weer opent zie ik eindelijk de Lorenzo die ik ken. De Lorenzo waar ik van hou.
De knuppel valt naast ons op de grond. Hij drukt me stevig tegen zich aan en ik voel mijn spieren ontspannen.
‘Je brengt me nog wel eens volledig op het rechte pad, Marina,’ mompelt hij in mijn oor. Hij pakt mijn hand en loopt het benauwde blokhutje uit. De voordeur hangt scheef in zijn scharnieren. Lorenzo heeft hem ingetrapt, realiseer ik me.
Zonder om te kijken volg ik hem, de donkere nacht in.
Buiten is het vochtig. Het is nog donker, maar ik voel aan alles dat ieder moment de eerste zonnestralen zich zullen laten zien. Ik hoor vogels beginnen met fluiten en af en toe knappen er takjes in het bos.
‘Waar zijn we?’ Ik kruip weg in de sweater en realiseer me dat ik de hele tijd Lorenzo’s geruststellende geur heb geroken vannacht. Onbewust was het een troost.
Hij trekt me naar zich toe en laat zijn handen over mijn lichaam glijden.
‘Een kilometer of twee van ons huis. Ben je echt oké? Heeft die klootzak je verder nog iets gedaan?’
‘Nee, nee.’ Ik voel aan mijn hals. ‘Niets waar ik niet overheen kom in ieder geval.’
Lorenzo lijkt niet bepaald gerustgesteld, maar laat het erbij. Hij wijst voor zich uit. ‘Die kant op, daar is het huis van mijn tante. John had een aanwijzing achtergelaten voor me.’ Hij trekt een papiertje uit de zak van zijn spijkerbroek.
Ik lees het slordige handschrift van John. Het is een uitnodiging voor Lorenzo om mij nog een keer levend terug te zien. Met het adres erop waar Lorenzo me kon vinden.
‘Ik snap er niets van,’ zeg ik. We lopen over een stuk onverharde weg. In de verte zie ik onze huurauto staan. ‘Als hij ons dood wilde maken, had hij dat toch beter meteen kunnen doen. Hij had me niet helemaal naar deze hut hoeven slepen.’ Ik voel hoe Lorenzo’s greep om mijn hand verstevigt op het moment dat ik het over doodmaken heb.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Wat doet het ertoe? Wie weet wat er in het hoofd van die psycho omgaat.’
De rillingen lopen over mijn rug als ik bedenk wat hij voor mij en Lorenzo in petto had. Ik kijk een beetje zenuwachtig achterom naar het huisje. Ik verwacht ieder moment dat John naar buiten komt rennen.
‘Zijn pistool,’ vraag ik. ‘Heeft hij dat nog?’
‘Kan me niet schelen. Wij zijn weg.’ Hij begint iets harder te lopen.
Dan hoor ik het geluid van auto’s. De weg maakt voor ons een flauwe bocht en voordat ik het in de gaten heb, komen er vanuit de duisternis twee donkerkleurige auto’s met felle koplampen op ons afgereden. Ik hef mijn hand tegen het felle licht. Ze stoppen en versperren de weg. Mijn hart zit voor de zoveelste keer deze nacht achterin mijn keel. Wat is dit nu weer?
Uit de voorste auto stappen vier mannen uit. Het zijn alle vier van die gedrochtjes. Klein van stuk, maar vreselijk breed waardoor hun verhoudingen niet lijken te kloppen. Mijn blik valt op wat ze hun in handen hebben. Alle vier hebben ze een pistool, dat ze richten op ons.
‘Oh nee hè,’ zucht ik.
‘Heren. Wat is er aan de hand? Mijn vriendin en ik zijn bezig met een boswandeling.’ Hij negeert het feit dat ze een pistool hebben en trekt me aan mijn hand mee. ‘Mogen we even passeren?’
‘Staan blijven,’ klinkt het nors.
‘Lorenzo…,’ zeg ik. Eigenlijk weet ik niet wat ik wilde zeggen. Mijn angst smoort me de keel af.
Uit de achterste wagen stapt een man. Hij is lang en dun en zijn zilvergrijze haar licht op in het maanlicht. Hij opent de achterste passagiersdeur. Een grote, forse man komt met langzame en bedachtzame bewegingen uit de auto. In het maanlicht kan ik zijn gezicht niet goed zien. Met een sigaar bungelend in zijn mondhoek loopt hij op ons af.
‘Zo,’ zegt hij, als hij dichtbij genoeg is. ‘Jou moet ik hebben. Je bent geen gemakkelijk man om te vinden Lorenzo Visconte.’
‘Meneer Puzzi,’ zegt Lorenzo zo joviaal mogelijk zonder mijn hand los te laten. ‘Wat is hiervan de bedoeling als ik vragen mag? Mijn vriendin en ik genieten hier van een mooie vakantie en ineens staat u op mijn stoep.’
Puzzi?
De zenuwen nemen een loopje met me. Als ik mijn kaken niet heel hard op elkaar klem, zouden mijn tanden zo hard klapperen dat zelfs een beer in winterslaap er wakker van zou worden.
Dat is die man wiens zoon is omgekomen!
Oh nee.
‘Is dat jouw vakantiehuis? Dat kan ik me haast niet voorstellen. Het is een krot.’ Puzzi werpt een laatdunkende blik op de plek die tot een uur geleden nog mijn gevangenis was. Ik denk aan John die ieder moment naar buiten kan komen. Op zoek naar ons.
Blijf gewoon binnen, denk ik. Hoe zeer ik hem ook haat, dood wil ik hem niet.
‘Ach,’ zegt Lorenzo, ‘we wilden eens wat anders. Je weet hoe dat gaat.’
Puzzi schudt zijn hoofd. ‘Heb je niet meer respect dan dit?’ Zijn stem klinkt hol door de nacht. Van schrik doe ik een stap achteruit.
Wacht eens. Ik ken die man.
Maar waarvan?
Lorenzo laat mijn hand los en gaat voor me staan. Hij maakt zich zo breed mogelijk. ‘Maar natuurlijk don Puzzi.’ Hij buigt zijn hoofd iets naar beneden. ‘Ondanks deze hooguit vreemde ontmoeting wil ik van de gelegenheid gebruik maken u te condoleren met het verlies van uw zoon. Het was een tragische samen...’
‘Genoeg!’ Puzzi zet een stap naar voren. ‘Het was al erg genoeg dat jij en je broer hem hebben bestookt met jullie wilde ideeën. Mario geloofde oprecht dat jullie plannen kans van slagen hadden.’ Zijn stem is hard, zijn gezicht emotieloos. Het kloppende adertje op zijn voorhoofd en de lichte trilling in zijn stem verraden dat alles hem meer doet dan hij wil laten merken. ‘Je was alleen maar bezig met jezelf. Een verrader. Dat is wat je bent. Jíj hebt de politie ingeseind. Wat hebben ze je aangeboden? Geld? Een nieuw leven?’
Lorenzo schudt langzaam zijn hoofd. ‘Dat is niet waar, don Puzzi. Ik zweer u…’
‘Jij zweert helemaal niets!’ Hij zet nog een stap dichterbij en trekt zijn wapen dat een loop heeft die zeker een keer zo lang is als die op het wapen van John zat, en zet het tegen Lorenzo’s voorhoofd. Precies op de plek die door hechtingen bij elkaar wordt gehouden.
Ik geloof dat ik zonet in mijn broek gepiest heb van angst.
De handlangers van Puzzi kijken zenuwachtig naar mij en daarna om zich heen. Ik trek mijn mond open om te gillen of om hulp te roepen of wat dan ook. Er komt alleen maar een hoog, iel geluidje uit mijn keel.
Lorenzo lijkt geen spier te vertrekken. Ik zie zijn gespannen houding en voel zijn handen die naar achteren bewegen. Zo goed als het gaat probeert hij me weg te duwen, weg van het gevaar. De vier gedrochten van kerels richten hun pistool op mij. Een van hen spant zelfs de haan.
‘Laat haar gaan, don Puzzi. Je hebt mij.’ Hij doet een stap naar voren en drukt zich daarmee steviger tegen de loop van het geweer.
Ik sla mijn handen voor mijn mond en bijt hard op de binnenkant van mijn wangen.
Nee!
Ik moet iets doen, ik moet iets doen, ik moet iets doen, raast het door mijn hoofd. Ik kan niet machteloos toezien hoe Lorenzo wordt neergeschoten.
‘Zij heeft hier niets mee te maken. Je hebt mij. Neem je wraak.’ Lorenzo sluit een hand om de loop. ‘Neem je wraak. Maar ik wil je woord dat je haar laat gaan.’
Heel langzaam, bijna voorzichtig, richt Puzzi zijn blik op mij. Ik kan zijn ogen niet goed zien. De sigaar, die half opgerookt is, hangt slap in zijn mondhoek. Zijn neus is dik, alsof hij zijn hele leven te veel drank heeft gedronken. Hij ziet er afgetobd uit. Zijn verdriet is van zijn hele houding af te lezen.
En dan zie ik het.
Ik weet wie hij is!
Ik doe een kleine stap naar voren en schraap mijn keel. Ik durf er niet op te vertrouwen dat er geluid uitkomt als ik wat zeg.
‘Doet u dit alstublieft niet.’ Ik hoor hoe wanhopig ik klink. Maar ik moet íets proberen. ‘Ik hou van hem.’ Ik zet nog een stap dichterbij. De felle lampen van de auto schijnen in mijn ogen en ik kan Puzzi’s gezicht daardoor minder goed zien.
‘Ik hield ook van mijn zoon. Dat hield deze verrader niet tegen de Chicago Police op hem af te sturen.
‘Uw woord, don Puzzi,’ zegt Lorenzo. Met zijn vrije hand graait hij naar mij en probeert me opnieuw weg te duwen.
Maar ik laat me zomaar wegsturen.
‘Dat heb je.’ Don Puzzi spant de haan.
Ik hoor het walgelijke klikgeluid. ‘Nee! Don Puzzi, u als geen ander weet hoe het is om zoveel van iemand te houden dat het bijna pijn doet.’ Ik zet een laatste stap dichterbij zodat ik naast Lorenzo sta die me met een wilde blik van opzij aankijkt.
De grote man lijkt iets van zijn stuk te zijn gebracht. Misschien komt het door de hele situatie of misschien doordat hij hevig in de rouw is door het verlies van zijn zoon, maar ik voel een aarzeling.
‘Mijn man is geen verrader,’ ga ik door. Met ieder woord krijg ik hoop. Hoop dat don Puzzi bij zinnen komt. ‘En ik hou van hem zoals u van uw vrouw houdt.’
De adamsappel van de maffiabaas beweegt zichtbaar op en neer. ‘Wat weet jij daarvan?’ vraagt hij. De gedachte aan zijn vrouw doet hem weifelen, ik zie het aan zijn schouders die naar beneden gaan hangen.
‘Weet u nog, op het vliegveld? Ik heb uw vrouw geholpen toen ze wat verdwaald was.’ Ik herinner me haar goed. Het was mijn eerste dag in Amerika en ik had geen flauw benul dat ik Lorenzo terug zou zien. Ze was zo verward. ‘Ik heb gezien hoe u naar haar keek. En hoeveel pijn het u deed dat ze… dat ze…’
Don Puzzi kijkt niet langer naar Lorenzo. De hand, die zo krampachtig het heft van het pistool vasthoudt, zakt iets naar beneden.
Ondanks dat zijn gezicht voor een groot deel door schaduwen wordt omhuld, zie ik zijn mondhoeken optrekken tot er een wrange glimlach ontstaat. ‘Jij was het. Jij was op het vliegveld. Jij hebt haar geholpen toen ze zo in de war was.’ Hij lijkt hier even over na te denken.
‘Ik verzeker u dat Lorenzo niets te maken heeft met het… Met het incident. Ik ken niemand die zo loyaal is aan de familie als Lorenzo. Hij is geen verrader.’
Don Puzzi spuugt de sigaar uit. Het belandt met een boogje op de stoffige weg. ‘En ik moet jou op je mooie blauwe ogen geloven? Omdat je toevallig mijn vrouw hebt geholpen?’
Mijn hartslag verdriedubbeld als hij het pistool opnieuw omhoog richt, op Lorenzo.
‘Niemand anders deed het,’ breng ik hem in herinnering. ‘En u bent me iets verschuldigd. Dat hebt u zelf gezegd.’
Ik zie dat ik hem te pakken heb.
Hij laat het pistool zakken en hij kijkt me bedenkelijk aan. ‘Dat jongetje dat je bij je had…’
‘Madz,’ zeg ik.
‘Madz. Mijn vrouw was gecharmeerd van hem. De dag erna had ze het nog over hem. Alhoewel ze hem niet meer in de context van de situatie kon plaatsen.’ In zijn stem ligt een warme klank nu hij over haar praat. Zijn hand met daarin het pistool houdt hij ontspannen naast zijn lichaam. ‘Is Madz van hem?’ Hij knikt naar Lorenzo.
‘Yep,’ zeg ik met een zekere mate van trots in mijn stem. ‘Helemaal.’
Don Puzzi lacht. Hardop en niet langer wrang. ‘Hij lijkt op je.’
Lorenzo wrijft met zijn hand over zijn achterhoofd alsof hij niet goed begrijpt wat er precies is gebeurd.
‘Vindt u?’ vraagt hij.
De gespannen sfeer lijkt iets te zijn geweken.
‘Ik denk dat je geluk hebt vandaag, vriend. Ik heb jouw vrouw op het vliegveld beloofd dat ik bij haar in het krijt stond. En ik ben een man van mijn woord.’
Lorenzo knikt. ‘Als u me de kans geeft om veilig terug te komen naar Chicago, dan zweer ik dat ik zal uitzoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren. U moet me geloven als ik zeg dat ik niets of niemand verraden heb.’
De grote man kijkt bedenkelijk, doet dan een stap achteruit en gebaart zijn handlangers in de auto te stappen. ‘We houden contact,’ zegt hij en ik kan niet beslissen of dat positief is of juist negatief. Ik kies voor het eerste.
Achter me hoor ik een deur met een zware klap dichtvallen. Ik draai me om en zie John een paar meter achter ons op de vervallen houten veranda van de blokhut staan.