19

Soms weet je gewoon dat je op een kruispunt staat. Je kunt oversteken en gewoon je oude vertrouwde leventje blijven leiden, maar je kunt ook linksaf slaan. Een heel andere richting opgaan. Of rechts, ook een andere richting.

Of je blijft gewoon lekker staan waar je staat. Een veilige en vertrouwde plek waar je nooit meer vandaan gaat.

Ik ben niet iemand die lang op dezelfde plek stil wil blijven staan. Het was heerlijk om te genieten van de rust nadat John in de gevangenis moest en ik alle tijd had om met Madz bij te komen van een paar stressvolle jaren.

Maar het is tijd voor verandering. Ik voel het aan alles. Tijd om het verleden achter me te laten en verder te gaan. Met Lorenzo. Tijd voor een nieuwe richting.

‘Denk je dat hij dood is?’ Ik kijk opzij naar de man van wie hou. Hij heeft zijn ogen op de weg gericht en houdt stevig het stuur vast. We zijn als een dolle naar het vakantiehuis teruggereden. We spraken amper met elkaar. Ik heb nog nooit zo snel mijn spullen bij elkaar gegraaid en in een weekendtas gestopt. Tot mijn grote schaamte heb ik niet eens meer de tijd genomen om het huis netjes achter te laten. Lorenzo had haast, hij wilde weg en wel zo snel mogelijk.

Nu zijn we onderweg. En ik weet dat we straks ergens zullen stoppen. We hebben allebei weinig geslapen vannacht. Ondanks dat lijkt Lorenzo klaarwakker.

Hij knikt heel kort en ik staar voor me uit. Ik denk aan Johns zus, Joke. Ze zal haar jongere broer nooit meer terugzien.

‘Moeten we ons zorgen maken?’ vraag ik. ‘Als de politie de moord gaat onderzoeken?’ Een scene uit Crime Scene Investigation doemt zich aan me op. Ik zie Johns levenloze lichaam voor me in dat oubollige woonkamertje terwijl iemand in een wit beschermingspak sporen onderzoekt.

‘Nee. Puzzi zal voor alles zorgen. Hij ruimt het lichaam op of zorgt voor een andere oplossing.’

Het beeld van Crime Scene Investigation verdwijnt. In plaats daarvan zie ik die enge, magere man voor me die Johns lichaam aan stukken hakt en door een vleesmolen gooit.

Ik slik.

John is dood.

Ik leun achterover in mijn stoel en probeer de emotie die daarbij hoort te voelen, maar het lukt me niet. Misschien ben ik in shock. Ik weet het niet.

Een groot bord met de letters ‘motel’ doemt op langs de kant van de weg. Ik kijk Lorenzo aan en hij weet wat ik bedoel zonder dat ik het hoef te zeggen. We stoppen, checken in. Ik neem een douche en kruip daarna onder de schone lakens. Lorenzo is even naar buiten gestapt. Niet veel later hoor ik hem weer binnenkomen, maar dan ben ik al half in slaap. Ik voel dat zijn warme, gespierde lijf naast me komt liggen en ik krul me als een kat tegen hem aan om vervolgens in een diepe, droomloze slaap te vallen.

Ik schrik wakker. Mijn hart zit in mijn keel en ik kijk paniekerig om me heen. Fel zonlicht wordt tegengehouden door de dunne gordijnen die de meest afschuwelijke kleur groen hebben die ik ooit heb gezien.

Waar ben ik?

‘Marina?’

Lorenzo’s warme stem heeft direct een kalmerende werking op me en ik laat me vallen in het hoofdkussen. In een flits weet ik het weer.

Mijn ontvoering, don Puzzi, John. Ik wrijf over mijn polsen en voel opnieuw de angst, zij het in een afgezwakte mate, die ik voelde toen John me gevangen had door mijn lichaam trekken. Lorenzo legt zijn hand op mijn wang.

‘Gaat het?’

Ik wil tegen hem gillen dat het helemaal niet gaat! Dat wat we net hebben meegemaakt alles behalve normaal is.

Ik doe het niet, want als ik in zijn ogen kijk zie ik zoveel warmte en genegenheid dat mijn hart gloeit van liefde voor hem.

Als ik naar hem toebuig om zijn lippen te kussen schiet er een steek door mijn hoofd en ik grijp in een reflex naar mijn achterhoofd.

‘Zeer?’ vraagt Lorenzo.

Ik knik. ‘John sloeg me neer, ik weet niet waarmee.’

‘Waarschijnlijk met de kolf van zijn pistool. Draai je hoofd eens die kant op.’

Ik doe wat hij vraagt en voel een paar seconden later zijn vingertoppen door mijn haren gaan. Hij raakt me aan alsof ik van porselein ben. Ik laat hem begaan.

‘Hoe ziet het eruit?’

‘Ik geloof dat je de trotse bezitter bent van een fantastische bult op je hoofd.’

‘Hmpf.’ Ik laat mezelf van bed afglijden en rommel in de weekendtas die Lorenzo gisteren op de kleine, ietwat smoezelige tweepersoonsbank in onze kamer heeft gezet. Of was het vanochtend? Ik ben mijn gevoel voor tijd volledig kwijt.

‘Wat doe je?’

‘Ik zoek mijn telefoon. Ik moet Madz bellen of een berichtje sturen.’ Het kan me niet schelen hoe laat het in Denemarken is, ik mis mijn kind zo verschrikkelijk dat het pijn doet in mijn borst.

‘Ik heb Madz gisteren gesproken. Alles gaat goed daar. Kom eens bij me.’ Hij klopt op het bed, maar ik ga koppig door met zoeken tot ik mijn mobiel heb gevonden. Dan pas ga ik weer naast hem liggen.

‘Gisteren?’

‘Gisteren, toen we hier aankwamen.’ Hij gebaart om zich heen. ‘Jij bent in slaap gevallen. Je hebt bijna twaalf uur achter elkaar geslapen.’

‘Oh.’ Ik kan niet zeggen dat ik me uitgerust voel. Mijn maag knort wel. Ik ben alleen bang dat ik door al het gedoe geen hap door mijn keel kan krijgen.

Ik stuur Madz een kort berichtje, waarin ik vraag hoe het gaat. Het is twaalf uur, zie ik. In Denemarken is zeven uur vroeger en ik besluit dat het geen zin heeft nu te bellen. Over een paar uur zal ik het proberen. Ik leg mijn mobiel weg en kruip tegen Lorenzo aan. Mijn keel is dik.

‘Ik mis hem enorm.’ Ik druk mijn gezicht tegen Lorenzo’s borst en voel de tranen opkomen. ‘Ik wil mijn kind gewoon zien.’ De gedachte dat hij op een ander continent is, maakt me onrustig. Ik wil naar huis, maar toch ook weer niet. De gedachte om Lorenzo achter te laten, bezorgt me net zo goed een brok in mijn keel.

Lorenzo drukt zachte kusjes op mijn voorhoofd, trekt een spoor over mijn wang naar mijn mond. Zijn lippen zijn vol en warm. Hij zoent me teder en neemt alle tijd. Ik sluit mijn ogen en verdrink in zijn liefde en aandacht. Als zijn tong in mijn mond op onderzoek uitgaat, voel ik de opwinding in mijn lijf me met volle kracht overspoelen. Tot een minuut geleden voelde ik me geradbraakt en wilde ik niets liever dan Madz weer zien, nu laait het vuur hoog op in mijn lijf. Hij kust mijn kaaklijn, mijn hals. Mijn handen dwalen over zijn rug en grijpen de boord van zijn shirt om het over zijn hoofd te trekken. Hij begrijpt de hint en helpt me mee zijn shirt uit te trekken. Met een lieve glimlach om zijn mond legt hij zijn hand op mijn wang en veegt de tranen weg met zijn duim.

‘Ik zorg ervoor dat zoiets jou nooit meer overkomt,’ fluistert hij. ‘Nooit meer.’ Zijn stem breekt.

Ik duw mezelf tegen hem aan en begraaf mijn gezicht in zijn hals. ‘Weet ik toch. Maar het is niet jouw schuld.’

Lorenzo zwijgt. Zijn vingers glijden over mijn rug en sjorren aan de onderkant van mijn shirt. Ook dat kledingstuk laat zich gemakkelijk verwijderen. Zijn lippen omsluiten mijn tepel. Zijn tong speelt ermee en zendt elektrische prikkels naar mijn onderbuik. Met trage bewegingen kust hij mijn huid, trekt hij een spoor van kusjes naar beneden. Hij kijkt me met woeste lust aan wanneer hij mijn onderbroek van mijn lichaam stroopt.

‘Doe je spijkerbroek eens uit,’ zeg ik.

Hij trekt zijn wenkbrauwen omhoog om vervolgens zijn wijsvinger naar me op te steken en heen en weer te bewegen. ‘En sinds wanneer deel jij de orders uit?’ Hij zegt het plagend en ik glimlach. Het is geen straf om toe te kijken als hij doet wat ik zeg. Alsof hij alle tijd heeft, ontdoet hij zich van zijn jeans. Zijn lichaam verraadt hoe opgewonden hij is.

‘Ik wil je in me voelen,’ fluister ik.

Hij komt boven me hangen, kust me voorzichtig op mijn mond. ‘Ik was bang dat ik je kwijt was.’ Zijn vingers strelen mijn wang.

‘Je raakt me niet kwijt. Nooit.’ Ik streel zijn rug, voel de spieren onder mijn handen bewegen. Een paar seconden plaagt hij me door zijn erectie tegen mijn gevoelige plekje te drukken. Ik bijt op mijn lip en sluit mijn ogen.

‘Neem me, alsjeblieft.’ Ik richt mijn heupen naar hem op.

Als ik mijn ogen opendoe, ligt er een verzonken blik achter zijn altijd aanwezige duisternis. Ik streel met mijn wijsvinger over de diep rimpel op zijn voorhoofd. ‘Wat is er?’

Hij geeft geen antwoord. Voor ik meer kan vragen, glijdt hij langzaam in me. Hij begint te bewegen. Langzame, voorzichtige stoten zijn het. Ik weet zeker dat hem iets dwarszit, maar ik kan niet goed bedenken wat als hij zo lekker in me heen en weer beweegt. Het duurt niet lang of ik voel mijn orgasme naderen. Mijn spieren spannen zich en ik druk mijn heupen tegen hem aan.

‘Ik hou van je,’ zeg ik ademloos. Dan stort het genot zich uit door en over mijn lichaam en kan ik nergens anders meer aan denken dan aan hem.

 

Ik voel me loom en ontspannen als ik onder de warme stralen van de douche stap. Er hangt een smoezelig douchegordijn die ik liever niet aanraak. Het motel is oké, maar heeft wel wat aandachtspunten zoals dit verkleurde douchegordijn waar in de punten schimmel zit. Nou ja, we zullen hier niet lang meer zijn.

Ik zucht als ik denk aan onze terugkeer naar Chicago. Mijn hart begint onrustig te kloppen als ik denk aan het moment van afscheid dat steeds dichterbij komt. Mijn hoofd kan nog niet helemaal bevatten wat er allemaal is gebeurd.

John is echt dood.

De warme stralen maken mijn haar nat en ik smeer er shampoo in. Een pijnscheut schiet door mijn hoofd als mijn vingers de gevoelige bult aanraken.

Ineens voel ik de tranen branden achter mijn ogen. Het gevoel overkomt me zo onverwachts dat ik niet eens de kans heb om ze tegen te houden.

Met horten en stoten komt alles eruit. John dood, Lorenzo die onder schot werd gehouden, die vreselijke maffiabaas van een Puzzi.

Wat nou als ik op het vliegveld zijn vrouw niet was tegengekomen?

De gedachte dat Lorenzo en ik hier misschien beiden niet meer hadden gestaan, zorgt ervoor dat ik nog meer moet huilen. Ik duw mijn voorhoofd tegen de koele tegels en laat alles de vrije loop. Ik weet niet hoe lang ik al zo sta, als ik een paar stevige armen om me heen voel. Ik draai me naar hem toe en trek mezelf zo dicht tegen hem aan als ik maar kan. Hij kust mijn kruin en mijn voorhoofd, wrijft over mijn rug.

‘Toe maar, meisje. Gooi het er maar uit.’

De warme douche spoelt al mijn tranen weg. Als ik mijn gedachten uitspreek over wat er was gebeurd als ik Puzzi’s vrouw was misgelopen op het vliegveld, pakt Lorenzo mijn gezicht tussen zijn handen.

‘Dat is niet gebeurd. Maak jezelf niet gek. Wíj leven nog. Dat is het belangrijkste.’

Ik knik en veeg langs mijn neus. ‘John niet.’ Het doet me wel wat, merk ik. Ondanks dat ik hem haatte.

‘Nee,’ zegt Lorenzo simpelweg. ‘John niet.’

 

We stappen in de huurauto, vlak na de middag. We hebben gegeten in het truckerrestaurant naast het motel en ik ben misselijk van de vette burger en french fries.

Lorenzo heeft als vanzelfsprekend plaatsgenomen achter het stuur. Ik heb meerdere keren gezegd dat ik wilde rijden, maar hij wil er niets van weten.

De dood van John drukt zwaar op mijn gemoed. Is het schuldgevoel? Verdriet? Gemis in ieder geval niet, ik was die eikel liever kwijt dan rijk.

Maar wat nog veel zwaarder op me drukt is dat ik over een paar dagen terug zal moeten naar Nederland. Ik werp een blik opzij zodra Lorenzo optrekt en de parkeerplaats verlaat.

Ik wil niet bij hem vandaan. Wij horen bij elkaar. Hij, Madz en ik.

Fuck it.

‘Ik blijf,’ zeg ik sterker dan ik me voel.

Lorenzo draait zijn hoofd met zo’n ruk opzij dat de auto een gevaarlijke slinger over de weg maakt.

‘Hoezo ‘ik blijf’?’ Hij kijkt me geschrokken aan.

Ik schraap mijn keel. ‘Ik blijf hier, bij jou.’