2
Een rustige zaterdagochtend, nauwelijks verkeer op de weg. Maar goed ook, want tegen beter weten in had ze gisteravond op de golfclub toch te veel gedronken. Goddank was ze op de terugweg niet gecontroleerd. De speech tijdens het diner na afloop van het toernooi, in het clubhuis met zijn klassieke lambriseringen en zachtroze muren met tal van zwart-witfoto’s die de luister en de historie van de club moesten onderstrepen, was erin gegaan als brandewijn in een verkleumde zwerver.
Ze had er ’s avonds na de wedstrijd op-en-top uitgezien. Vond ze zelf. Expres lichtelijk over the top, ook om de deftige dames en heren een beetje uit balans te brengen. Haar decolleté was net iets te diep geweest, haar broek net iets te strak, de hakken van ongebruikelijke hoogte. Dit allemaal afgezet tegen de heersende protocollen van de Duijnwyckse Golfclub, natuurlijk. Want op een reclamefeestje in Amsterdam-Zuid zou ze beslist niet uit de toon zijn gevallen.
Het was iets wat ze ooit van haar vader had geleerd. ‘Wij worden door onze titel al zo deftig gevonden dat je in je aankleding, niet in je gedrag, die deftigheid vooral moet nuanceren.’ Hij droeg al bijna zijn hele leven een gouden ketting die een crimineel niet zou misstaan.
Het hele clubhuis had geschuddebuikt toen ze vertelde over de golfcapriolen van haar grootvader. Hoe hij steevast op elke hole één slag minder noteerde dan hij eigenlijk had gemaakt, en zo ondanks zijn weinig accurate swing, altijd de meest fantastische scores uit de hoed wist te toveren. En niemand die er iets van durfde te zeggen!
Daarna had ze enkele aardige woorden aan haar afwezige vader gewijd, die met instemmend geknik van de clubleden werden aangehoord. Van de gevreesde hooghartigheid was geen enkele sprake geweest. De leden waren misschien een beetje confuus geraakt. Maar zo voelde ze zich op haar best. Eruitzien als een lekker wijf, en lullen als een vent. Ze had zich, zoals ze dat noemde, weer even ‘in het leven’ geweten.
Het diner voelde dus als een schuimbad, waar tal van aanwezige vrienden, of vrinden, van haar ouders zich, zonder dat zij leken te veinzen, buitengewoon geïnteresseerd hadden getoond in haar welbevinden. De knak in haar carrière, de kinderen, sommigen wisten zelfs van de scheiding, en ja, er was een heer geweest – ze kon zich zijn naam niet herinneren – die haar schalks in haar bovenarm had geknepen en haar, terwijl hij naar haar decolleté staarde, had gezegd dat hij, ware hij nog vijfenveertig geweest, zo’n prachtige alleenstaande, zelfstandige vrouw zou hebben gestalkt totdat ze hem in haar armen zou sluiten.
Ze vloekte zachtjes toen ze zag dat het nog twintig kilometer was tot Emmen. En vandaar moest ze nog een stuk door de Drentse gribus naar Ter Apel, of all places.
Hoelang was het geleden dat ze voor het laatst naar het hoge noorden was gereden? Ze kwam soms weken, maanden, niet eens de Randstad uit. Van de villadorpen aan de kust kende ze zo ongeveer iedere laan, en van elk Afrikaans land kende ze de ligging plus de hoofdstad, maar waar Ter Apel lag, zou ze op een blinde kaart nooit goed hebben kunnen aanwijzen.
Voor de gelegenheid had ze gekozen voor een decente outfit. Een skinny spijkerbroek van Zara, Geoxjes, een wit t-shirt van Donna Karan met hoge hals en lange mouwen. Ze had zich die ochtend in de spiegel van top tot teen opgenomen en bedacht dat ze eruitzag als een moeder uit een Vinex-wijk die in het weekend een lange wandeling met de labradoodle gaat maken.
Prima voor deze gelegenheid dus.
Sinds het telefoontje op het parkeerdek van de Duijnwyckse Golfclub had ze aan bijna niets anders meer kunnen denken. Ondanks de speech en de drank. Tunis! Zo lang geleden, en zo dichtbij.
Was de moord op Jan Willem Bouman het beslissende moment in haar leven geweest?