7
Of het met haar leeftijd te maken had, wist ze niet. Maar ze had de laatste tijd nogal wat radicale besluiten genomen. Zo had ze van de ene op de andere dag de vertrouwde veiligheid van de buitenlandredactie van Het Handelsblad ingeruild voor een onzekere toekomst bij een gloednieuwe denktank zonder al te veel financiële back-up. Ongeveer op hetzelfde moment had ze bedacht dat ze niet meer verder wilde met Ferdi, de vader van haar zonen, die verdwaalde maar zo aardige ziel met wie ze al meer dan twintig jaar van haar leven had gedeeld. En een paar dagen geleden had ze zich zonder enige gêne in de armen van de notoire vrouwenverslindende mijnheer de hoofdredacteur gestort na haar afscheidsdiner. Jarenlang had ze zijn avances genegeerd. En uitgerekend op het moment dat hij haar op de redactie had laten vallen als een baksteen, had ze hem zijn zin gegeven en was ze met hem naar bed gegaan.
‘Natuurlijk’ was de hoofdredacteur het ‘volmondig eens’ geweest met de teneur van het opinieartikel dat ze had geschreven over het ‘Treurig terreurbeleid van Thomas Tack’. Maar vervolgens had hij niets ondernomen toen het stuk werd geweigerd door de opinieredactie.
De chef van die redactie, een woonerfbewoner die elke zomer zes weken met zijn caravan op vakantie ging, was bevriend met een partijgenoot van Tack, een onbenullige staatssecretaris op een onbeduidend ministerie. En deze woonerfchef had eigenhandig besloten om het stuk van Fiona niet te plaatsen. De hoofdredacteur had daarop de chef gesteund.
Toen had ze besloten om weg te gaan bij Het Handelsblad.
Zonder de deur dicht te gooien, dit keer.
En wat deed ze op de door drank overgoten avond van haar afscheid? Ze had zich in de open armen van de hoofdredacteur gestort. Waarom?
En waarom was ze vrijwel daags daarna in godesnaam die oeroude, beschimmelde kwestie-Bouman gaan opdiepen bij een uitgeprocedeerde martelminister, die nota bene tijdens haar bezoek het leven liet en waar ze vervolgens werd beschoten?
Ze blies haar haren uit haar gezicht en staarde meewarig in het schemerlicht naar het grote, overwegend blauw- en grijsgekledderde schilderij in haar zitkamer. Een abstracte voorstelling, vette olie op een gespannen linnen doek van twee bij twee meter. Ze keek er graag naar. Ze had het meteen een mooi schilderij gevonden, een vleugje Mark Rothko, maar heel authentiek, zoals de kenners dat noemen.
Dat had ze Jan Willem Bouman ook duidelijk gezegd, toen hij met haar en Ferdi een week voor zijn dood een gin-tonic dronk op de aanschaf. Bouman had dit schilderij na zijn verblijf in Bagdad laten maken door een gevierde kunstenaar die hij had ontmoet bij een hippe galerie in Tunis.
Stom genoeg had ze destijds nooit gevraagd wie de maker was, al gaf die on-wetenschap nu vaak aanleiding voor een kort eerbetoon aan Bouman, als zij bezoekers had die meer van het werk wilden weten. ‘Ja, ik vind het ook prachtig. Maar zal ik je eens wat vertellen? Ik heb geen idee van welke kunstenaar het is. De eigenaar is dood, vermoord. En ik heb het van hem geërfd.’ En dan mocht ze het hele verhaal vertellen.
Tips om met een foto van het schilderij langs te gaan bij een kenner of handelaar in contemporaine Noord-Afrikaanse kunst had ze altijd met beleefde interesse aangehoord, alsof ze niet al zelf op dit idee was gekomen.
Een paar dagen na Jan Willems dood waren zijn drie beste vrienden naar Tunis gekomen, om zich over zijn huis en zijn nalatenschap te ontfermen. Fiona en Ferdinand hadden de drie onderdak geboden aan de Impasse Ibn Chabbat. Tot hun complete verrassing waren deze vrienden de derde en laatste dag van hun verblijf met het grote nieuwe kunstwerk van Jan Willem komen aanzetten.
Toen ze verbaasd reageerde, wezen de vrienden op een stickertje aan de achterkant, op het frame. ‘Voor Fiona’ had er gestaan.
‘Voor Fiona’. Op een geeltje. Geen van de andere kunstvoorwerpen in het huis had een dergelijke toewijzing gekend. Dagenlang, nog steeds eigenlijk, had ze zich afgevraagd of Jan Willem een voorgevoel had gehad. Of, erger: voorkennis.
Verder was het vanuit Nederland vrijwel doodstil gebleven na de moord. Uiteraard hadden de ambtenaren van de Haagse Apenrots naast het Centraal Station beleefd hun ambtelijke medeleven betoond. Secretaris-generaal Thomas Tack had nog welgeteld één keer contact opgenomen met Kuiper. Veel te kort en veel te koel, vond de geëmotioneerde ambassadeur. En zij ook.
De Nederlandse media waren nauwelijks geïnteresseerd in de dood van een diplomaat, in de slagschaduw van de wereldgebeurtenissen. De aandacht voor de moord, voor zover daar al sprake van was, verflauwde snel. De datum van 27 februari 1991 markeerde vooral het einde van de oorlog waarin geallieerde troepen Irak hadden aangevallen om Koeweit te bevrijden. De stukken in de krant gingen over de vraag waarom president George H.W. Bush niet was doorgestoten naar Bagdad.
De ongeïnteresseerde, onverschillige opstelling van bz had haar in de weken na de moord in grote interne woede doen ontsteken. Ze voelde zich, met de zwakke Kuiper boven zich, compleet aan haar lot overgelaten.
Maar het ergste was wel dat Jan Willem Bouman, de jonge carrièrediplomaat die was belast met de gevoelige taak om contacten te onderhouden met de Palestijnen, die ze in december nog een paar weken naar Bagdad hadden gestuurd om daar tijdelijk de oververmoeide ambassadeur te vervangen, dat zo iemand dus gewoon in koelen bloede kon worden vermoord, zonder dat iemand daarover zelfs maar formeel boos werd.
Toen Abdallah Ben Yaya een week of wat na de moord via La Presse met het onwaarschijnlijke verhaal naar buiten kwam dat Bouman was vermoord door een geflipte korporaal die genoeg had gehad van het homoseksuele feestgedruis in Villa M’Gaieth, hadden de minister in Den Haag en zijn hoogste ambtenaar Thomas Tack dat maar al te graag voor zoete koek geslikt – ook al telexte ambassadeur Kuiper zich vanuit Tunis suf dat het een geframed verhaal was. Voor het Haagse ministerie van Buitenlandse Zaken was de zaak hiermee opgelost.
Zand erover.
Merci, monsieur Ben Yaya.
Ze liet haar blik nog eens over het gespannen linnen gaan. Ze had het nu al ruim drieëntwintig jaar hangen, ongelooflijk. Jan Willem had ze niet eens drieëntwintig weken gekend.