12

De blauwe Samsonite Cosmolite Spinner, met wieltjes en een harde buitenkant, stond klaar in de hal. Ze was vroeg opgestaan. Om twaalf uur inchecken.

Ze pakte haar iPhone, die gelukkig simlock-vrij was, en knipte met behulp van instructies op een speciale iPhone-website een paar strookjes van de prepaid simcard, die ze uit de oude Sam­sung had gepeuterd. Ze schoof die kaart in de iPhone en kocht online voor 200 euro beltegoed. De oude Samsung stopte ze met veel watten in een envelop, die ze adresseerde aan haar ex.

Op een papiertje schreef ze:

Lieve Ferdi,

Koop ergens een simkaart met beltegoed, doe die in deze telefoon en steek hem bij je, voor wie weet. Bel alsjeblieft één keer mijn nieuwe nummer 0617834623, en laat hem slechts één keer overgaan, zodat ik het jouwe heb. Sms’je mag ook 11115.jpg. Als je me daarna belt, bijvoorbeeld als er iets met de jongens is, bel me dan uitsluitend met deze telefoon op het hierboven gegeven nummer. Stel geen vragen. Ik loop geen enkel gevaar.

xF

Uit de boekenkast haalde ze het boek Money van Martin Amis. Tussen pagina 100 en 101 had ze een stapeltje vijfhonderdeuro­biljetten verstopt. Ze haalde er zes paarse biljetten uit en stak die nogal oneerbiedig in de zak van haar jeans. Ze zette het adres dat op het servetje van Ben Yaya stond in het adresboek van haar iPhone. Ze pakte een aansteker, stak het servetje in de hens en gooide het in de open haard.

Naast de schouw hing het schilderij dat ze van Jan Willem had geërfd. Ze ging ervoor staan, deed een paar passen achterwaarts om het geheel in beeld te krijgen, en drukte af op haar iPhone. Als het zo uitkwam, kon ze straks in Tunis wellicht achterhalen wie de maker was.

Haar laatste handeling in huis was het zoeken van de floppy. Ferdinand had in de maanden na de moord op Jan Willem aantekeningen bijgehouden, ‘voor je weet maar nooit’. Hij deed dat op een Apple Macintosh, eerste generatie. Die doos met schijfjes, stond die niet op de vliering?

Ze rende de twee trappen op naar de tweede verdieping. In de kamer van Sammy zat een luik dat ze opende. Ze klapte de vlizo­trap uit en betrad de warme bovenste ruimte van het huis. Tussen de slaapzakken, oude rackets, dozen met kerstspullen en opgerolde kleden stond daar inderdaad de doos met van die antieke 3,5-inchfloppy’s. Ze had ’m snel te pakken. ‘Tunis 1991’ stond in het handschrift van Ferdi op het etiket. Ze schoof het schijfje in de kontzak waar de biljetten niet in zaten.

Vervolgens bestelde ze een taxi, maar gaf een adres op dat net om de hoek van haar laan lag. Daar wachtte ze geduldig op de stoep onder de lindebomen.

Toen de Noord-Afrikaanse taxichauffeur haar vanachter het stuur van zijn Mercedes-Benz E-Klasse op de A9 vroeg wat haar bestemming was vanaf Schiphol, zei ze: ‘Londen.’

‘Mooie stad, mevrouw, Oxford Street, Buckingham Palace.’

In vertrekhal 2 van Schiphol checkte ze elektronisch in voor de Tunisair-vlucht die om halftwee zou vertrekken. De Samsonite mocht mee als handbagage.

Toen de dienstdoende marechaussee verveeld naar haar paspoort en boarding card vroeg, sloeg haar opeens de schrik om het hart. Stel dat haar identiteit bekend was bij de politie of de veiligheidsdienst, stel dat ze wél werd verdacht van betrokkenheid bij de dood van Ben Yaya, stel dat ze haar op vrije voeten hadden gelaten om te zien wat ze uitspookte om zo aan meer bewijsmateriaal te kunnen komen? Dan zouden ze haar nu aanhouden.

Haar hart begon nog harder te bonzen toen de jongeman vanonder zijn vlassige blonde haar, waar te veel gel in was gekwakt, haar met zijn staalblauwe ogen aankeek en vervolgens haar paspoortnummer, of iets anders, intikte op het toetsenbord voor hem.

Hij bekeek uitvoerig zijn scherm, dat ze niet kon zien, en schoof toen met een minzaam knikje haar paspoort met de boarding card over de balie naar haar toe.

‘Goede reis, mevrouw. Volgende.’

Eenmaal bij de gate, na voor haar gevoel kilometers lopen over de Schipholse pieren, monsterde ze haar medepassagiers. Haar hartslag was gezakt.

Bij de gate zaten een paar oude, dikkere Noord-Afrikaanse vrouwen in witte gewaden, wat zenuwachtige Nederlandse toeristen die hun waardevolle spullen bewaarden in hoesjes en zakjes die ze als een buideltje op hun buik droegen, een aantal zakenmannen, zowel Nederlandse als Tunesische, en een paar prevelende griezels met lange baarden, van wie je in eerste instantie zou denken dat het terroristen zijn die het vliegtuig willen opblazen, tot Fiona zich opnieuw opgelucht realiseerde dat kwaadwillenden juist zo normaal mogelijk willen overkomen.

Een van de baardmannen droeg ook Crocs onder zijn jurk, zag ze. Ze kon een glimlach niet onderdrukken, maar voelde tegelijkertijd een kleine paniekerige sidder in haar onderbuik, een gevoel dat haar altijd overviel als ze haar leven niet in eigen beheer had. Want Fiona wist: hoe vluchtig ze ook was van aard, ze was toch gewoon een controlfreak die graag de absolute regie had over haar eigen leven.

Hoewel ze als buitenlandredacteur van de krant elk jaar wel een paar keer in een Boeing of Airbus had gezeten, associeerde ze luchthavens, het wachten bij de gate en de rijen voor de douane nog altijd met haar kosmopolitische jonge jaren. Nog steeds kon ze zich lichamelijk herinneren hoe blij ze was als ze in het vliegtuig stapte om op groot verlof naar Nederland te gaan. En hoe spannend het was om voor de eerste keer te landen in het land waar ze drie of vier jaar zouden blijven. Dat moment van uit het vliegtuig stappen en boven aan de trap voor het eerst de geur van het nieuwe land opsnuiven – heerlijk.

Zuidelijk Afrika rook het lekkerst. Er hing daar altijd een knisper van brandend haardvuur in de lucht die je inademde, gemengd met een vage zweem van schijnbaar eeuwig bloeiende flora: de jacaranda, de mimosa, de acacia, de frangipani, de jasmijn, de oleander.

Zuidoost-Azië was anders, daar dreef meer vocht in de atmosfeer, daar viel eerst de lucht als een deken over je heen, voordat de geuren van de tropen zich langzaam openbaarden. De geur van bloei, van regen, gemengd met iets wat ze altijd associeerde met het houden van kleine (huis)dieren: kippen, eenden, ganzen, geiten. De geur van thuiskomen in Nederland was altijd de strakke geur van zee en gras, degelijk, met weinig franje, net als de Nederlander zelf.

De geur van Tunesië, die kon ze zich ook goed herinneren. In dit jaargetijde, als de hele noordkust in volle bloei stond, zouden de jasmijnwalmen zich overvloedig mengen met die van de verse naalden van de parasoldennen. De geur van een vruchtbare Méditerranée in afwachting van een lange droge zomer; er was weinig hoopvollers dan dat.

Ze deed haar ogen dicht en haalde zich voor de geest hoe ze met Ferdi door het naaldbos van de Witte Paters aan de kust liep. Zouden ze er nog zitten, die missionarissen? Hadden zij de Arabische Lente overleefd? En zouden die nonnen in Tunis er nog zijn, bij wie Ferdi Arabische les volgde, voordat hij definitief bezweek voor de verleidingen van het golfspel?

Ze checkte haar mail. De hoofdredacteur had sjoege gegeven.

Fiona,

Goed idee om een paar stukken over Tunesië te schrijven. Nu als freelancer, grappig idee. Kosten etc. zijn prima. Als het ook maar enigszins mogelijk is, zou ik graag snel een verhaal met Tunesisch perspectief over die Ben Yaya hebben, wat was dat voor man? Geen bureaustuk, maar Tunesiërs die over hem oordelen. Laat je asap weten of dat lukt? Veel succes.

Hij had er een postscriptum aan toegevoegd:

Ik ging er vorige week van uit dat het niet eenmalig was. Ten onrechte?

Over vierenhalf uur zou ze voor het eerst in drieëntwintig jaar weer voet in de Maghreb zetten. Haar eerste stappen op Noord-Afrikaanse bodem, met diplomatiek paspoort op zak, waren destijds ook de eerste stappen in het voetspoor van drie generaties Duijnwyck geweest. Haar overgrootvader Samuel Daniël graaf Duijnwyck van Klein Linden, geboren in 1873, was de eerste in het geslacht geweest die tot de diplomatieke dienst was toegetreden. Zijn portret, in het ambtskostuum van minister, sierde trots de lichte ontvangsthal van Klein Linden.

Haar vader had het van alle nakomelingen van de oude Samuel nog het best gedaan. Hij was geëindigd als ambassadeur in Londen, met daarvoor de mooie post Rome. De strafplaatsing in Khartoum was een kleine smet op het curriculum, maar die schade was daarna fraai hersteld.

In zijn jonge jaren als carrièrediplomaat, en dus de jaren waarin ze als klein meisje over de wereld was meegezeuld, waren de posten iets exotischer geweest; vooral Dar es Salaam, waar de jonge Fiona leerde golfen en Sam, ach, arme Sam...

Natuurlijk was ook haar broer Sam voorbestemd geweest om via Leiden naar het klasje van Buitenlandse Zaken te gaan. De studie geschiedenis, waarvoor hij na al die generaties rechten uiteindelijk had gekozen, zou volgens zijn vader nauwelijks een probleem opleveren. Dat hij afhaakte tijdens de groentijd was ook wel overkomelijk, dacht haar vader. Er werden tegenwoordig immers zoveel ‘knorren’ aangenomen bij het bolwerk dat daarvoor altijd werd gedragen door de reünisten, oud-leden, van het Leidse en het Utrechtse studentencorps.

Maar zover was het nooit gekomen. Na de begrafenis van Sam, tijdens de kleine condoleancebijeenkomst op Klein Linden, had haar vader haar kort apart genomen. Hij was opvallend koeltjes geweest, net zoals hij tijdens de afscheidsdienst onverstoorbaar en formeel zichzelf was gebleven.

‘Fiona, het geslacht Duijnwyck sterft uit, daar is geen ontkomen meer aan, tenzij ik nu bij een vreemde vrouw een mannelijke nakomeling produceer. Maar dat is niets voor mij. Toch hoeft de traditie van een Duijnwyck op bz niet te verdwijnen. Ik vraag je dan ook met klem om je na je studie te melden voor het klasje. Ik weet dat het tegenwoordig anders is dan vroeger, toen het noemen van de naam Duijnwyck al voldoende was om toegelaten te worden. Maar als jij een beetje goed The Economist leest en wat geleerde tijdschriften over internationale betrekkingen bestudeert, zoals Foreign Affairs, dan moet het met jouw intelligentie en achtergrond een eitje zijn.’

Doordat het vluchtige leven van een diplomatenkind haar altijd goed was bevallen, had ze het dringende verzoek van haar vader niet echt als bevel gevoeld. Misschien was ze uit zichzelf ook wel diplomaat geworden, had ze, negentien jaar oud en tweedejaars rechten, in de hal van Klein Linden bedacht, onder het strenge toeziend oog van de oud-minister in ambtskostuum.

Dus toen ze in 1990, vijfentwintig jaar oud, van de boot stapte die haar en Ferdi met de Peugeot 205 van Marseille naar Tunis had vervoerd, was zij de vierde Duijnwyck in negentig jaar tijd die zich vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden in den vreemde mocht noemen. Niet wetende dat nauwelijks een jaar later haar diplomatieke carrière een Waterloo zou vinden in de deursponning van de elfde verdieping op de Apenrots in Den Haag.

Haar vader was in Khartoum wekenlang kapot geweest van haar vertrek bij bz, zo vertelde hij later, ook al wist hij toen al dat na het strafkamp in de woestijn weldra een van de mooiste posten in de dienst op hem wachtte: Rome.

Ze schrok van de dingdong. ‘Passagiers met reserveringen voor de rijen 21 tot en met 42 kunnen nu boarden.’ Ze keek vanuit de wachtruimte naar buiten en herkende het vliegtuig feilloos als een Airbus A319. Ze was een van de weinige vrouwen die, als ze eenmaal in een bepaald toestel had gezeten, het de volgende keer kon herkennen. Met auto’s had ze hetzelfde.

Ze passeerde de laatste controlehobbel en liep met de blauwe Samsonite achter zich aan door de grijze slurf naar het toestel van Tunisair. Op weg naar het bekende, op zoek naar het onbekende. De echte moordenaar van Jan Willem Bouman. Of zocht zij naar degene die in 1991 juist háár toekomst had vermoord? Degene die haar een leven langs de zijlijn had bezorgd in plaats van midden in de diplomatieke salons?

In de grijze Nederlandse lentewolken, die straks zouden worden doorboord door de spitse neus van de Airbus, stond stilletjes ‘revanche’ geschreven.