##

Hoelang heb ik nog? Ik houd mijn mond stijf gesloten, maar straks zal het water door mijn neus in mijn longen lopen. Ik zal verdrinken.

Waar zijn die sadistische Chinezen met hun AK-47’s gebleven? Ik wist zeker dat ze met genoegen zouden toekijken, die klootzakken, hoe ik langzaam verdrink. Nu zullen de wevervogels in de acacia boven mij de laatste levende wezens zijn die ik mag aanschouwen.

Hun nestjes deinen onschuldig in de middagbries. Ze doen me denken aan de onbezorgde momenten van vroeger, toen ik samen met het dochtertje van Madiba keek hoe vernuftig de mannetjesvogels hun onderkomens weefden.

Waarom ben ik niet gewoon in Mozambique gebleven? Het water komt nu al tot aan mijn bovenlip. Mijn kaak lijkt te verkrampen. De verdrinkingsdood is de aangenaamste manier van sterven, zeggen ze. Pijnloos ook. Maar hoe weten ze dat eigenlijk? Misschien is het inderdaad beter om te berusten. Me neerleggen bij deze onherroepelijke dood, vlak bij de plek waar dertien jaar geleden granddad zijn einde vond. Moet ik gaan roepen? Zinloos. Er is geen hond die me hoort.

Maar mijn overlevingsdrift is sterker dan de rede. Ik maak me zo lang mogelijk door op mijn tenen te gaan staan en kantel mijn hoofd naar achteren. Mijn voorhoofd raakt nu de bovenkant van de kooi. Ik open mijn mond, die op deze manier weer net boven het wateroppervlak uit komt.

‘Help, help me!’

Ik schreeuw het opnieuw uit, met alle kracht die nog in mijn longen zit.

‘PLEASE HELP!’

Opeens stuiven ze geschrokken weg uit de acacia’s, weg van hun bungelende nesten, een wolk van honderden wevervogels.

Wonderen bestaan niet.

Ik ga dood.