22

De zwarte Toyota Yaris passeerde een aaneenschakeling van muren met daarachter groene boomtoppen. Naast de toegangspoorten stonden zwart-wit geschilderde wachthuisjes. De ovale schilden ernaast gaven aan dat het overwegend ambassades betrof. De Zweedse, de Venezolaanse. En de Duitse club. Ergens hier in de buurt zou vast ook de Nederlandse kanselarij zijn. Was ze daar maar gebleven. En had ze maar niet de aanwijzingen van Arak Weng gevolgd. Hij zou haar toch niet expres naar Al-Turabi hebben gestuurd om haar vervolgens te laten oppakken?

Ze sloegen rechts af. Ze herkende de weg. Die naar het vliegveld. Nou ja, vliegveld, meer een lange strook asfalt in het zand met een recent in Arabische stijl opgetrokken marmeren paleis ernaast, waarin zich de aankomst- en vertrekhal bevonden.

De drie mannen in de auto keken stuurs. Zij hadden haar geen blik meer waardig gegund en spraken ook niet met elkaar. De man op de passagiersstoel hield haar paspoort in zijn rechtervuist geklemd. Met zijn linkerhand pielde hij wat op zijn ouderwetse Motorola-uitklaptelefoontje.

Normaal was ze voor de duvel niet bang. Maar nu was ze doodsbenauwd. Met reden. Ze werd verdacht van banden met een terreurorganisatie. En Soedan stond niet bepaald bekend als ontwikkelde rechtsstaat, laat staan als voorvechter van de mensenrechten. De Afrika-correspondent had een keer in de krant een relaas gepubliceerd van een Nederlander die wegens ‘staatsgevaarlijke activiteiten’ drie weken in de cel had gezeten in Omdurman, de zusterstad van Khartoum aan de overzijde van de Nijl. Ze had het stuk destijds doorgegeven aan de eindredactie. De enige overtreding van de man was geweest dat hij van afstand een jihadistische training van vrouwelijke soldaten had gefilmd. Nou, dat verblijf in de cel was geen pretje geweest. De man was er doodziek en gebroken uit gekomen. Een paar maanden later was hij in Nederland gestorven aan een aantal onbestemde complicaties.

De Toyota-sedan stopte voor de van bruin rookglas gemaakte schuifdeuren van het vliegveld.

‘Get out,’ zei de man met haar paspoort ruw. Dat deed ze.

‘Follow.’

In de hal stonden een paar kruiers in witte jurken geleund tegen de marmeren muren wat te kauwen. Ze waren herkenbaar aan hun lege trolleys en een pasje dat aan een rood-wit-groen-zwart koord om hun nek hing, de kleuren van de vlag. De ontspannen atmosfeer in de luchthaven gaf haar een onwezenlijk gevoel, haar handen waren nu nat van het zweet.

Ze werd voorbij de kruiers gesommeerd en ging met haar drie begeleiders een aparte ruimte in. Het bordje naast de ingang ervan was in het Arabisch en bevatte een pictogram van een poppetje op een stoel met een koffer ernaast. Dat ze op het vliegveld was, betekende in zoverre goed nieuws, dat het niet een politiebureau of gevangenis betrof.

De man die als enige tot haar had gesproken, hield stil en wees op een bruine stoel, waar een dikke doorzichtige plastic hoes overheen was getrokken, die op een aantal plekken was gescheurd. De airco ratelde flink en drupte dat het een lieve lust was.

‘Sit,’ zei de man.

Daarop volgde een periode van wachten. Buiten was de avond op de stad geploft. Ze was hier pas anderhalve dag – gisterochtend vertrok ze uit Tunis. Haar drie begeleiders stonden zwijgend door een raam naar de start- annex landingsbaan te staren, alsof ze in afwachting waren van een bepaalde vlucht. Zouden ze haar straks gewoon terugsturen met de Hercules?

Haar kortstondige optimisme werd onderbroken door de binnenkomst van een jonge vrouw. En wat voor een. Ze droeg een donkerblauwe sluier losjes over haar hennarode, golvende haar. Een lichtbruin gezicht, een volle rode mond, een smalle spitse neus die een beetje groot was uitgevallen, twee knoeperts van groene ogen ingeklemd door enorme gitzwarte wimpers, waarvan ze zich meteen afvroeg of ze wel echt waren. De drie mannen verlegden hun aandacht meteen van de vliegtuigen naar de vrouw, niet bepaald een verschijning die je in officiële functie zou verwachten in de islamitische republiek Soedan. Als ze ergens in de wereld nog zochten naar de perfecte personificatie van Cleopatra, dan was ze nu gevonden.

‘Madam Dzjoenwiek?’ Cleopatra, zag ze nu, droeg een strak gesneden uniform met epauletten en een kokerrok tot over de knie. Hoe kon ze hiermee lopen?

‘That’s my name.’

‘Komt u met mij mee?’ Ze wees naar een andere deur in de wachtruimte waarnaast een pictogram van een trap hing en ging schuifelend op haar naaldhakken voorop. Fiona volgde, en de drie mannen kwamen op hun beurt achter haar aan. Een trap leidde naar beneden, naar een smalle onderaardse ruimte die werd belicht door een flikkerende neonbuis. In die gang bevond zich nog een deur, van grijs geverfd staal. Een soort kluisdeur. Cleopatra toverde een sleutel tevoorschijn en opende de dikke deur. Was het dan toch een cel, vroeg ze zich af. Haar hart bonsde in haar keel. Ze zinde op een manier om de situatie te keren. Cleopatra keek haar strak aan, zonder met de ogen te knipperen.

‘Als u daar plaats wilt nemen? Ik ga even iemand halen.’ Ze wees naar een oncomfortabel houten bankje tegen de muur. Cleopatra liet haar alleen in de muffe donkere ruimte, die slechts werd verlicht door een zwak schijnsel.

Na een halfuur vol onzekerheid ging de deur eindelijk open. Een man kwam binnen, keurig in pak zo te zien. Al zag ze slechts zijn silhouet, het was duidelijk dat het een westerling betrof, geen Arabier of Afrikaan. Wacht even, was het Charles Leickert? De ambassadeur die haar uit de kerkers van Khartoum kwam redden? Waarover had ze zich zoveel zorgen gemaakt?

Natuurlijk gingen die Soedanezen haar vrijlaten, ze was tenslotte onderdaan van een van de grootste donorlanden. Vele Nederlandse miljoenen waren de afgelopen decennia naar Soedan gevloeid.

Het silhouet begon te praten.

‘Miss Dzjoenwiek?’

Verrek, het was dus niet Charles. Een onbekende, die Engels tegen haar sprak.

‘Yes?’

‘Laat mij mezelf introduceren. Mijn naam is Robert Rock. Ik werk voor de Amerikaanse ambassade.’

De man was in het zwakke kunstlicht gaan staan. Hij droeg eenzelfde tropenpak als Leickert. Hetzelfde keurige kapsel ook. Haar vader had er destijds in de tropen precies zo bij gelopen. In de mode der diplomatie zat maar weinig beweging.

‘Wat fijn dat u me komt halen, mister Rock.’

Hij negeerde haar opmerking.

‘De Verenigde Staten van Amerika hebben sinds twee jaar een intensief samenwerkingsverband met de Soedanezen, mevrouw. Ja, ooit gezworen vijanden, zijn we nu de beste vrienden. Dit alles in het kader van terrorismebestrijding. Een aantal dossiers uit het verleden heeft ook nog altijd onze aandacht. Herinnert u zich de gelijktijdige aanslagen op onze ambassades in Nairobi en Dar es Salaam in 1998?’

‘Jazeker, maar wat hebben die aanslagen met mij te maken?’

‘Wij zijn nog altijd op zoek naar de manier waarop een aantal Flycatchers en Goalkeepers als bouwpakketten bij Al Qaida terecht is gekomen. Zoals u waarschijnlijk weet, wordt deze radargestuurde apparatuur vooral gebruikt om vijandige raketten mee uit de lucht te schieten, de naam zegt het al. Maar met een paar slimme ingrepen kan dit spul ook offensief worden ingezet. Bij de aanslagen in beide landen is een Flycatcher gebruikt.’

‘Dat zal wel, maar...’

‘...de Flycatcher en de Goalkeeper zijn Nederlands fabricaat. Ze komen uit Hengelo, Hollandse Signaalapparaten. U kent die fabriek, want u hebt hem tijdens uw opleiding tot diplomaat bezocht. Wij hebben redenen om te vermoeden dat de onderdelen voor de Flycatcher en de Goalkeeper begin jaren negentig via een ingewikkelde route naar Soedan zijn gekomen. Uw vader was hier destijds ambassadeur, kunt u dat bevestigen?’

‘Jazeker, mijn vader is hier een korte periode, twee jaar om precies te zijn, zaakgelastigde geweest. Tussen Kuala Lumpur en Rome in.’

Dat laatste was een overbodige mededeling, die er door de zenuwen uit floepte.

‘Wij hebben begrepen dat u over informatie beschikt over de route die werd gebruikt voor het transport van de wapens.’

Wie zou de Amerikanen deze informatie hebben ingefluisterd? Arak Weng? Hassan al-Turabi? Francesca? Wat moest ze doen? Eén ding wilde ze per se niet: haar vader in verlegenheid brengen. Ze besloot tot een charmeoffensief. Even de kwetsbare vrouw uithangen.

‘Mister Rock, ik ben blij dat u hier bent. Ik heb me een beetje in de nesten gewerkt, ben ik bang. Zoals u misschien weet, ben ik reporter bij Het Handelsblad, de beste krant van Nederland, een zusterkrant van de New York Times. Op verzoek van de hoofdredacteur was ik in Tunis om een verhaal te maken over de Arabische Lente. Aangezien ik vroeger in Tunis heb gewoond, toen als diplomaat, dronk ik een kopje thee met een consulair medewerker, die er al meer dan een kwarteeuw werkt. Zij vertelde mij dat zij een document had gezien, uit 1991, over een zending van wapens naar Khartoum via Tunesië. Ik dacht: dat is misschien een mooie scoop voor mijn krant, en besloot hier een paar dagen naartoe te komen, en meteen mijn vriend Charles Leickert te bezoeken, u kent hem misschien, de Nederlandse ambassadeur. Maar ik heb wat navraag gedaan en ik zie niet hoe ik het bestaan van dit transport kan aantonen.’

‘Hebt u enig idee welke Nederlandse diplomaten betrokken waren bij deze wapenzendingen?’

‘Ik heb geen idee. Eigenlijk ben ik op zoek naar dezelfde antwoorden als u.’

Ze verzweeg alles wat ze wist over Jan Willem, Mohammed M’Hiri en de geheimzinnige notitie die Francesca had moeten vernietigen.

‘Waarom vraagt u het niet aan uw vader?’

‘Ik weet hier pas sinds twee dagen van, en zag nog geen reden om hem hiermee lastig te vallen. Bovendien is hij met zijn 81 jaar op een leeftijd dat hij zich niet meer alles even goed herinnert. Maar ik heb eerder vandaag Arak Weng gesproken, al decennia een lokale medewerker van de ambassade, en hij heeft mij bezworen dat mijn vader destijds niets met de leveranties te maken had.’

‘Dat dacht u maar, mevrouw. Uw vader heeft volgens onze informatie van harte meegewerkt aan deze wapentransporten. Wij vermoeden zelfs dat een ander deel van de wapens is terechtgekomen bij Saddam Hoessein. Zoals u weet streed Nederland in 1991 in een zogenaamde “coalition of the willing” tégen Saddam. Moeten wij straks bekend gaan maken dat de heer Sam Duijnwyck destijds wapens leverde aan een Arabische dictator die op dat moment officieel in oorlog was met het land dat hij vertegenwoordigde? Dat hij dus bereid was om uit eigenbelang zijn eigen landgenoten op te offeren, jonge Nederlandse jongens die op dat moment in de Perzische Golf het onrecht bestreden?’

Rock draaide zich abrupt om, liep naar de deur, stak zijn hoofd naar buiten en riep in het Arabisch iets de gang in. Toen liep hij weer op Fiona af, maar hij ging nu veel dichter bij haar staan en begon te fluisteren.

‘Er is iets wat ik u wil vragen.’

Ze werd minder nerveus. Een vraag, geen preek meer.

‘De wapenzendingen bestonden destijds uit drie veertigvoetcontainers. Volgens onze informatie is de inhoud van een van die containers naar Bagdad gegaan...’

Waar Jan Willem toen dus zat...

‘...een deel afkomstig uit de tweede container zou voor Iran bestemd zijn geweest en een ander deel van die tweede container zou in Khartoum zijn weggeborgen, in afwachting van Geronimo...’

‘Geronimo?’ Het kwam er wat luid uit.

‘Amerikaanse codenaam voor Bin Laden. Dit materieel is gebruikt voor de aanslagen in Dar es Salaam en Nairobi.’

‘En de derde container?’

‘That’s where you come in. Voor zover wij weten is die nog altijd in Tunesië, waarschijnlijk in Tabarka, in het uiterste westen van het land. We hebben aanwijzingen dat een islamitische terreurgroep aanslagen op het Europese vasteland voorbereidt, en dat ze gebruik willen maken van het wapentuig in de container.’

‘En waarom is die container daar achtergebleven?’

‘Ons vermoeden is dat deze zending aanvankelijk was bestemd voor de islamitische leiders in Algerije, die toen al vreesden dat hun vrijheid van korte duur zou zijn. En ze hadden gelijk: ze eindigden niet veel later in de gevangenis. Kennelijk hebben ze de inhoud van de container nooit over de grens kunnen krijgen.’

Tabarka zou dan de betekenis van tk kunnen zijn, bedacht ze. Ze zei er niets over.

‘Zijn die wapens na al die jaren dan nog bruikbaar?’

‘Het schijnt zo. Ik ben technologisch niet goed onderlegd, maar u weet dat wannabe terrorists zich doorgaans graag laten opleiden tot chemicus, natuurkundige of elektronicaspecialist. Zij weten wel van wanten met die oude wapensystemen.’

‘En ik moet...?’

‘U moet niets, uiteraard. Maar als u niet opnieuw wilt worden overgeleverd aan de Soedanese autoriteiten en als u de naam van uw vader in ere wilt houden, dan moet u mij hier beloven dat u mij, maar ook honderden onschuldige Europese burgers, een dienst gaat bewijzen. U gaat terug naar Tunis, vanwaar u probeert naar Tabarka te komen. Als het goed is, hebt u daar nog wel een mogelijke ingang. Een moellah. Hij luistert naar de naam El Gouta. In Tabarka zult u dan de container moeten vinden. Het is er een van de Maersk-groep.’

Rock viel even stil, en keek op een papiertje.

‘Er staat op: maeu/msku/ponu en een lange code met cijfers en woorden. De container was destijds roestbruin, en is veertig voet lang, zo’n twaalf meter. Je ziet hem niet over het hoofd. Wij hebben het vermoeden dat hij ergens in de buurt van het vliegveld van Tabarka staat, al hebben we hem met onze satelliet niet kunnen waarnemen. U krijgt dadelijk dit document, no worries. Maar ik geef u ook dit pakketje, met daarin een soort ijshockeypuck met springstof en een magneet die u op de deur van de container plakt.’

‘En daarmee moet ík dan de container tot ontploffing brengen?’

‘Ja. U krijgt ook een klein zendertje mee, niet groter dan een moderne autosleutel, waarmee u de puck kunt laten exploderen. Op het zendertje zitten drie knopjes. Een ronde, grijze ontgrendelingsknop en een vierkante rode met een bliksemschicht en een vierkante witte. Eerst ontgrendelt u het mechanisme met het grijze knopje. Drukt u vervolgens de rode knop in, dan ontploft het ding meteen. Gebruikt u de witte, dan duurt het nog vijf minuten. De zender heeft een reach van pakweg driehonderd meter. That’s all.’

‘Oké, dat klinkt duidelijk. Maar waarom ik, waarom moet ik dat doen, waarom hebt u dat zelf niet allang gedaan? Die container staat daar al meer dan twintig jaar!’

‘Wij weten pas sinds kort dat er een derde container was. Via een arrestant in Peshawar. Een Tunesische jongen die met de Taliban meevocht. Die heeft ons ook verteld dat de wapens in Europa zullen worden ingezet om onschuldige burgers te vermoorden. Vermoedelijk in een voetbalstadion. We hebben die container daarna uiteraard wel gezocht, maar zoals gezegd nog niet gevonden. Alleen de moellah kan u vertellen waar de wapens zich bevinden.’

‘Met welke martelmethoden hebt u deze informatie ontfutseld aan die Tunesiër in Peshawar?’

Rock reageerde niet.

‘En waarom zou die moellah El Gouta van jullie juist mij vertellen waar die container is?’

‘Wij hebben zo onze redenen om te denken dat hij het aan u wel vertelt.’

‘Ken ik hem dan?’

Weer zweeg Rock.

‘En u bent echt van de Amerikaanse ambassade? Kom op, zeg.’

‘Erewoord. Wilt u mijn pasje zien?’

Ze knikte van nee. Dat pasje geloofde ze wel. Je kon immers álles namaken.

‘Ik geef u hierbij het papier met de codes en mijn kaartje. U kunt mij op dit nummer altijd bereiken. Satelliettelefoon. U zult mij, uw continent en de alliantie een groot plezier doen als uw missie slaagt. Mocht u mij bellen, dan noemt u niet uw naam, maar zegt u: make me smile. En o ja, zorgt u er alstublieft voor dat u de ijshockeypuck straks in Caïro incheckt als ruimbagage. Gewoon in uw toilettas stoppen. Hier in Khartoum zult u geen enkel probleem ondervinden om door de beveiliging te komen.’

Rock draaide zich om en bukte om een donkerbruine schou­dertas te pakken, toen hij zijn hoofd omdraaide. Hij graaide in de tas.

‘O ja, ik zou het bijna vergeten. Ik heb ook nog een klein cadeautje voor u. Met de complimenten van de Amerikaanse ambassade in Khartoum.’

Hij reikte haar met de puck en de afstandsbediening ook een pakje aan, waarin iets zachts zat.

Ze knikte hem gedag en stopte alle spullen in haar tas.

‘U belt me dus. Make me smile,’ zei hij nog en hij verliet de donkere ruimte.