28

De laatste jaren had ze zich best vaak hypothetisch afgevraagd of ze in 1991 ook zo heftig zou hebben gereageerd als ze ook maar een vermoeden had gehad dat deze Thomas Tack ooit premier van Nederland zou worden. Het was een stomme vraag, waarop je nooit een plausibel antwoord kon reconstrueren. En ach, wat maakte het ook uit? Het was gegaan zoals het was gegaan. Zie niet om in teleurstelling, was het devies van haar grootvader geweest. En het was waar: hij had tot het eind van zijn leven met een lach op zijn gezicht rondgelopen.

Haar mijmeringen werden onderbroken door een oproep op haar iPhone.

‘Ja, hallo.’

‘Hoi, mam.’

Het was Beer. Hij belde met de telefoon die ze aan Ferdi had gegeven.

Jezus, wat was Nederland ver weg. Maar schrikbarender was dat ze nog vrijwel geen ogenblik aan haar zonen had gedacht sinds ze op Afrikaanse bodem was gearriveerd. Ja, ze had het uiteraard over Sammy en Beer gehad met Francesca, Mohammed en Charles Leickert, maar enig moederlijk medeleven op afstand, daarvan was nog geen sprake geweest.

‘Hallo, lieverd, wat fijn om van je te horen. Ik heb het heerlijk naar mijn zin hier,’ zei ze, terwijl ze de troosteloze omgeving van de gevangenis nog eens in zich opnam.

‘Mam, ik moet je nog iets vragen van pap. Vind jij het ook goed dat ik vanavond bij Lot blijf slapen? Pap vindt het oké.’

Haar zoon van zeventien zou voor het eerst met een meisje slapen. Ze werd oud. Zeventien vond ze een prima leeftijd om met seksuele avonturen te beginnen. Zelf was ze zestien geweest. Op een camping, met een onhandige Italiaan.

‘Met Lot? De dochter van Pim en Valérie? En die vinden het ook oké?’

‘Jaaaaa mam, hou nou maar op. Ik ga niet met haar trouwen of zo. Trouwens, ik ga je hangen, ik moet weg. Doei.’

‘Veel liefs, schat, ook aan Sammy!’ zei ze nog, maar Beer had de verbinding al verbroken.

Na een halfuur was Mohammed M’Hiri komen aanslenteren. De zon scheen nu onbarmhartig op de zanderige parkeerplaats. M’Hiri keek ernstig. Ze kende hem nog geen etmaal, maar toch had ze al een zekere genegenheid opgevat voor deze Tunesische textielbaron. Nou ja, zo raar was dat ook weer niet. Welke vrouw zou geen sympathie hebben voor deze geduldige, goedgemanierde man die zo kort geleden zijn vrouw en kinderen had verloren? Hij was absoluut Bouquetreeks-materiaal. Je moest als vrouw een hart van steen hebben en ziende blind zijn om je liefderijke troost te onthouden aan deze weduwnaar. Zou ze met hem naar bed gaan, straks?

‘Ik heb hem gesproken,’ zei hij koeltjes. ‘Kijk, hier ziet u hem.’ Op zijn BlackBerry zag ze een onscherpe foto van een kalende man met een getrimde, grijzende baard en een grauw gelaat, dat een gebrek aan zonlicht verraadde. De foto was duidelijk onderbelicht. Hij verontschuldigde zich.

‘Er was maar één tl-buis in de toch tamelijk grote ruimte. Maar misschien hebt u er nog iets aan. Ik stuur hem naar uw telefoon.’

‘En, heeft hij een spoor gegeven? Weet u waar ik wie moet gaan zoeken?’

‘Zeker, hier, ik heb het opgeschreven.’ Hij gaf haar zijn visitekaartje. Op de achterkant had hij in het Arabisch iets neergekrabbeld.

Ze moest lachen.

‘Misschien kunt u het ook even voor me vertalen?’

Hij keek besmuikt en haalde een tweede visitekaartje uit de binnenzak van zijn jasje. Hij schreef, nu in westers schrift, een naam en een adres op de achterkant:

M. El Gouta

c/o Des Mimosas

37 Rue Habib Bourguiba

8110 Tabarka

Code: – Makuraba –

Ze speelde voor de zekerheid de vermoorde onschuld.

‘El Gouta? Rare naam.’

‘Volgens mijn neef kent iedereen in Tabarka hem.’

‘Tabarka – ik ben er vroeger een keer geweest. Wat is Makuraba?’

‘De oude naam voor Mekka, zeggen ze. Je moet die code gebruiken om toegang tot hem te krijgen.’

‘Zei uw neef nog iets over Khartoum?’

‘Daarop reageerde hij heel raar. Hij keek schichtig om zich heen, kuchte een paar keer, en zei toen snel dat hij zich daarvan niets kon herinneren. Ik heb maar niet doorgevraagd.’

‘En verder?’

‘We hadden natuurlijk niet veel tijd. Tien minuten is erg kort als de traditie wil dat je eerst gezamenlijk alle gedeelde familieleden doorneemt. En dan moest ik ook nog eens het verhaal over Ben Yaya vertellen. Hij had nog niet gehoord dat hij dood was. Het was een klap voor hem, al was het volgens hem natuurlijk wel de wil van Allah geweest. Ben Yaya en mijn neef kenden elkaar inderdaad vrij goed. Mohammed verwacht niet ooit nog uit de gevangenis te komen. Maar toen ik hem vertelde dat u hier was, een voormalige diplomaat van de Nederlandse ambassade op zoek naar de waarheid achter de moord op Jan Willem Bouman, begon hij te glunderen. “Als ze daarover de waarheid wil weten, moet ze naar El Gouta. Ik ken slechts een paar saillante details. Maar hij weet echt alles.” Op mijn verzoek heeft hij toen het adres opgeschreven en het codewoord gegeven waarmee u toegang tot hem krijgt. Het is dus inderdaad in Tabarka. Gevaarlijk gebied.’