35

El Gouta, de sloper van Europa, de bei van Tabarka, had voor het koloniale vergane-glorieclubhuis staan wachten onder de majesteitelijke parasoldennen. Hij droeg een zwarte Lacoste, bovenste knoopje gesloten, een zwarte lange broek en zwarte golfschoenen. Het moest gezegd: hij zag er getemperd maar goed uit. Voor haar had in Des Mimosas een modieuze maar niet al te uitbundige outfit klaargelegen: een lichtblauwe polo (ook Lacoste), een witte lange broek, witte golfschoenen in haar maat en halve sokjes. De golfset van Ping was duidelijk van recenter datum dan de clubs die ze thuis gebruikte.

Hoe hij haar maten zo precies had geweten, snapte ze niet. Hoewel, haar bewaker Mustafa had haar gisteren uitgebreid gefotografeerd. Voor een blauwige muur had ze op een eetkamerstoel plaats moeten nemen, en hij had een aantal foto’s van haar genomen, ook met hoofddoek en zonnebril. Die zouden dienen voor een document waarmee ze zich ongehinderd door Tabarka zou kunnen bewegen, tot aan Aïn Draham toe. Gisteravond laat had ze van de zwetende Mustafa een wat voddige pas gekregen met een matig afgedrukte foto van zichzelf met de oranje hoofddoek en wat Arabische teksten.

Terwijl ze werd gefotografeerd was eventjes de man binnengekomen die ze eerder in de lobby had gezien. De Arabier met de Palestinasjaal, het lange haar en het brilletje. Nu had hij die sjaal niet gedragen, maar een zwart overhemd, waarvan hij de bovenste knoop dicht droeg. Hij zag er dit keer uit als de gitarist van een New Yorkse indieband. Waarvan kende ze zijn gezicht ook weer? Uit de krant?

Ze had tot de tiende nog geen hole van Mondher kunnen winnen. Moeiteloos maakte hij parren en een enkele birdie. De tiende hole was de eerste van de tweede negen, de holes die pas eind vorige eeuw aan de eerste negen waren toegevoegd. De eerste negen, zo had Mondher verteld, waren uit 1958 geweest. De Royal was dus pas sinds 1995 een achttienholesbaan, ‘een cham­pionship course’, had hij schattig gezegd. Vanaf de tee van de tiende sloeg hij opeens zijn afslag out of bounds, waarna ze met één slag verschil de hole van hem kon winnen. Haar eerste punt. Op de elfde maakte hij van dichtbij een drieputt, en won ze weer een punt. En op twaalf sloeg Mondher zijn bal in de rough, waarna hij hem niet meer kon terugvinden. Punt nummer drie.

Toen ze de dramatische setting van de dertiende zag, begreep ze waarom ze de drie holes ervoor in de schoot geworpen had gekregen. Hier ging hij haar zijn verhaal vertellen. Via een in de rotsen uitgehakte trap waren ze een meter of vijftien omhoog geklommen. Boven, op het rotsplateau, wachtte een groot, langwerpig en strak stuk kortgemaaid gras, met daarop de kenmerkende witte, gele en rode bollen, die de afslagplaatsen markeerden. Mondher speelde ‘van wit’ en moest als goede speler zijn bal de grootste afstanden laten afleggen. Ze speelde vanaf de damestee: zij sloeg af tussen de rode bollen. Het golfballetje moest op deze hole een meter of tweehonderd verder en misschien wel vijftig meter lager op een grote, opbollende green uitkomen, die min of meer de omgekeerde vorm van Tunesië had: de immense bunker achter de green moest het Saharadeel van Tunesië verbeelden. De vlag was vanaf de tee gezien rechtsvoor geplaatst; in de buurt van Tabarka. De green werd omzoomd door een haag van parasoldennen. Erachter weerkaatste het zonlicht uitbundig in het azuurblauw van de zee.

Op de tee pronkte een grote palm, waaronder een hardhouten bankje met blauwe kussens was geplaatst, met daarnaast een kleine ijskast, die was aangesloten op een generator die je iets verderop zachtjes hoorde spinnen. Mondher opende de ijskast en haalde er twee flesjes Badoit uit, waarvan hij er haar eentje aanreikte terwijl hij een uitnodigend gebaar maakte in de richting van de bank.

‘Madame Fiona, je hebt nu drie holes van mij gewonnen. Het is tijd dat ik mijn belofte nakom.’

Hij tutoyeerde haar opeens, maar bleef haar wel madame noemen. Grappig.

‘Ik ga terug naar 27 februari 1991, Sidi Bou Said, Villa M’Gaieth. Jan Willem is op de oprit vermoord. Dat weet je. Niet door een buitenstaander, maar door iemand die in het pand aanwezig was. Die avond zelf wist ik dat niet, ik ben er pas later achter gekomen, toen het politieonderzoek allang was afgerond.

Amor had via de ambassade een beurs bemachtigd om een tijdje in Nederland te studeren, zei hij. Dat gingen we vieren. Het was denk ik een halfjaar na de moord. We dronken whisky en pastis en bier in de bar van het Hilton en opeens kwam het eruit. Dat hij maar met zijn vingers hoefde te knippen of de Nederlandse ambassade regelde het voor hem. Toen wist ik het.’

‘Amor? De ambassade betaalde alles voor hem en zorgde ervoor dat hij in Nederland kon studeren? Daar wist ik niets van.’

‘Ik heb Amor buiten, op de parkeerplaats van het Hilton, apart genomen. De drank had hem ontwapenend openhartig gemaakt. Hij vertelde alles. Het moest er kennelijk echt uit. Hoe Herman van Haren hem had benaderd, toen Jan Willem in Bagdad zat. Van Haren had Amor zogenaamd in vertrouwen genomen en hem verteld dat er een groot probleem was met Jan Willem. De Nederlandse inlichtingendienst zou hebben ontdekt dat Bouman eigenlijk voor de Mossad werkte. Dat betekende dat Jan Willem in Tunis en bij de plo eigenlijk de belangen van de Joden vertegenwoordigde, en niet de belangen van Nederland.’

‘Amor haatte de Joden, dat weet ik nog.’

‘Precies. Van Haren had dus zogenaamd subtiel laten vallen dat er naarstig naar een manier werd gezocht om van Jan Willem af te komen. Daarvoor was een som gelds beschikbaar en later waren er zeker ook bepaalde consulaire privileges en fondsen die een studie in Nederland mogelijk maakten. Ook had Van Haren gezegd dat op hoog niveau was bedisseld dat de Tunesische autoriteiten een oogje zouden toeknijpen bij de liquidatie van deze Mossad-medewerker. Van de Tunesische politie hoefde Amor dus niks te vrezen.’

‘Die Herman van Haren. Ik had het gewoon moeten weten, met dat protserige huis van hem in Zoetermeer.’

Mondher sloeg geen acht op haar reactie.

‘Amor stonk er met open ogen in en zei tegen Van Haren: ik los het wel op. En dat deed hij. Hij vuurde vier keer op Jan Willem, en had het geluk, voor Jan Willem het ongeluk, dat een van de schoten hem dodelijk trof – het genadeschot dat hij hem door het hoofd joeg nadat hij op de grond was gevallen door de eerdere drie kogels. Het wapen had hij na een tip van Van Haren in Carthago op de kop getikt bij een pas ontslagen Tunesische agent die het niet had ingeleverd – het ministerie van Binnenlandse Zaken was uitstekend toegerust om informatie over burgers te verzamelen en verdachten te folteren, administratief had het de zaakjes een stuk minder op orde.’

Op het voorhoofd van Mondher glinsterden zweetpareltjes. Kon ze hem vertrouwen? Was het echt Amor geweest of probeerde hij zich bij haar vrij te pleiten?

‘Zou jij het verhaal van Van Haren ook hebben geloofd?’ vroeg ze.

‘Nou, van Jan Willem verbaasde mij niks. De Mossad, het zou zomaar kunnen. De cia ook. Weet je, in de week na de moord, vlak voordat zijn Nederlandse vrienden Jan Willems huis zouden komen leegruimen, kwam ik daar een keer om nog wat spullen te halen, toen ik Van Haren er aantrof. Hij was bezweet en stonk naar drank. Hij zei dat hij iets zocht, maar niet wat. Iets wat van belang was voor het politieonderzoek. Hij begon mij te ondervragen over een bezoek van Bouman drie maanden of zo eerder aan Aïn Draham. Of ik me kon herinneren dat hij iets mee terug had genomen.’

‘Ik kan het niet helemaal volgen. Van Haren zocht na de moord iets wat Jan Willem zou hebben meegenomen uit Aïn Draham. Iets wat hij in zijn huis had verstopt?’

Mondher was even stilgevallen. Ze nam de tijd om haar gedachten hardop af te maken.

‘Dus Van Haren heeft in het huis van Jan Willem niet gevonden wat hij zocht? Maar als wat hij zocht inderdaad niet in Sidi Bou Said was, dan was het misschien nog... Ah, oké, je bedoelt te zeggen dat ik die eh, informatie, nu op mijn beurt in Aïn Draham kan ophalen?’

‘Daar komt het wel op neer, madame Fiona. Het is goed mogelijk dat er nog gevoelige informatie te vinden is in Aïn Draham – dat Jan Willem niets heeft meegenomen, insh’allah. Omdat Aïn Draham in de invloedssferen van mijn terroir ligt, weet ik bij wie je moet zijn. Het gaat om twee mannen die een soort café uitbaten.’

‘Maar waarom is Van Haren dan niet zelf op bezoek gegaan in Aïn Draham?’

‘Ik neem aan dat hij er na de moord beter aan dacht te doen om een low profile te kiezen in deze kwestie. Maar twee jaar geleden zocht hij via een familielid van zijn vrouw Laïla wel degelijk contact met mij. Of ik een schriftelijke introductie kon verzorgen bij de heren. Ze wilden hem namelijk niet te woord staan. De familie van Laïla is zeer prominent in Tunesië, zoals je weet. Maar dat verzoek heb ik afgewezen. Ik ga over mijn eigen gebied, en Van Haren deugt gewoon niet. Hij is in mijn ogen verantwoordelijk voor de moord op Jan Willem, meer dan Amor. Jou vertrouw ik wel. Je was een goede vriendin van Jan Willem, hij sprak altijd aardig over je. En dat deed hij zeker niet over iedereen. En terecht, je bent beschaafd, oprecht... en mooi. Jij bent nu hier gekomen, bijna een kwarteeuw na de moord, dat is toch vriendschap?’

Mondher pauzeerde en zette het plastic Badoitflesje weer aan zijn mond.

‘Postume vriendschap, zoiets ja. Ik heb hem eigenlijk maar zo kort gekend.’ Ze slikte een emotie in, vermande zich meteen. ‘Wat is het plan?’

‘Simpel. Ik zorg ervoor dat je in contact komt met de twee mannen. Eenvoudige zielen, een jaar of vijfenveertig, die onder meer de kost verdienen door op zwijnen te jagen die zij dan aan het plaatselijke hotel Les Chênes verkopen. En met het runnen van hun kroegje, dus. Hun namen zijn Ahmed Brahmini en Chadli el Bendide. Ik geef je straks een introductiebrief mee. Want zonder zo’n brief zullen ze zeker zwijgen.’

‘Hoe zeker ben je ervan dat ze die bewijzen in hun bezit hebben?’

‘Om eerlijk te zijn heb ik geen idee. Ik heb nooit met die kerels gepraat. Maar ze zullen je minimaal hun verhaal vertellen als ze mijn brief hebben gelezen.’

‘Enfin, die mannen vind ik trouwens vast en zeker via de Salon Communal Tunisien?’

‘Ja, dat gaat zeker lukken. Ken je dat, hamdullah?’

‘Ja, ik heb daar eind 1990 een tafelvoetbalspel laten afleveren.’

Even schoot het door haar heen dat ze zich een hele omweg via Groningen, Khartoum en Tunis had kunnen besparen als ze linea recta naar het adres van het bierviltje was gegaan, het adres dat ze die ene rare middag op de luchthaven in haar geheugen had geprent. Had Jan Willem er iets mee bedoeld? Had ze moeten doorvragen destijds? Diende haar komst toen toch een ander doel dan zijn verveling verdrijven?

‘Zullen we weer afslaan?’ vroeg Mondher, die was opgestaan van het rustbankje. Hij wachtte het antwoord niet af, pakte een ijzer-7 uit zijn tas, legde zijn bal zorgvuldig neer op het kortgemaaide gras, deed zijn billen naar achteren, spreidde zijn benen, ging door zijn knieën en adresseerde de bal. Hij draaide zijn heupen negentig graden naar rechts terwijl hij de golfclub evenwijdig aan zijn schouders in zijn nek legde. Vanuit zijn heupen draaide hij vervolgens zijn bovenlichaam en heupen naar links, bracht het clubblad in die draai naar de bal, die hij met een doffe tik de lucht in duwde, waarna hij in een vloeiende beweging met zijn bovenlichaam en zijn zoevende golfclub zijn swing vervolmaakte. Hij eindigde zijn sierlijke draai met zijn heupen negentig graden naar links gedraaid, het clubblad over zijn linkerschouder in zijn rug geparkeerd. Pas toen hij zijn swing helemaal had afgemaakt, keek hij naar de bal. Die maakte een kaarsrechte vlucht van een seconde of tien, bereikte op zijn hoogtepunt een meter of twintig, voordat hij vlak voor de green landde en doorhobbelde naar een plek een meter of drie links van de vlag. Een perfect golfschot.

‘De bal ligt vlak bij Bizerte,’ zei Mondher lachend vanonder zijn donkergrijze cap, waarop in sierlijke letters ‘Titleist’ stond geschreven. ‘Let goed op dat je op het midden van de green mikt, madame Fiona. Als de bal aan de zijkant landt, rolt hij er zo af. Het geheim van deze green is dat het eigenlijk een dak is van een tamelijk grote bergruimte, dat zou je niet zeggen, hè?’

Nu was het haar beurt om af te slaan, vanaf een plek een meter of twintig naar voren op de afslagplaats, tussen de rode bollen. Ze pakte een houten-5, want ze sloeg lang niet zo ver als die soepele Mondher. Van een in de grond geprikt teetje gaf ze haar bal een cleane zwieper die hem iets verder deed vliegen dan haar bedoeling was geweest. Het balletje landde achter op de green, rolde door – en gleed pardoes het zand van de onmetelijke Sahara in.

Ze zou geen hole meer van Mondher winnen.