37
Het dorp stelde niet meer voor dan een flink stuk kronkelende, bergopwaartse lintbebouwing van lemen huisjes en appartementengebouwtjes die waren opgetrokken uit onbepleisterde en onbeschilderde grijze betonblokken. Her en der langs de hobbelige weg hing, meestal scheef, een knullig uithangbord. Dat gaf dan aan dat er zich een bric-à-brac-winkel bevond, een bakker of een slager, met uiteraard overwegend wild zwijn te koop. Aan weerszijden van de steile hobbelstraat stonden tal van vooral roestige auto’s waarvan de meeste onklaar waren geraakt doordat een of meer wielen ontbraken of de natuur in al zijn groene glorie bezit van het wrak had genomen. In de vochtige goten speelden kleine kinderen met takken en ijzerdraad.
De biertap in de lege Salon Communal Tunisien was van Heineken, net als de glazen, maar er kwam zo te zien al een tijd geen bier meer uit. Aan de muur hing een vervaalde klm-poster met de molens van Kinderdijk. Maar het pièce de milieu was het tafelvoetbalspel, dat verveloos was en waarvan een aantal spelertjes aan de ijzeren staven ontbraken.
De bijna gewijde stilte in de Salon Communal werd onderbroken door het dichtklappen van de deur en een lawaaiig Arabisch gesprek. Ahmed Brahmini en Chadli el Bendide, dat kon niet missen. De twee jongemannen van toen waren inmiddels begin veertig, maar als je zou zeggen dat ze zestig waren, dan had ze het ook geloofd.
Ze stelde zich aan de twee mannen voor, zich uitputtend in excuses dat ze de Salon was binnengegaan voordat de eigenaren er waren. De twee mannen keken haar aan alsof ze van een andere planeet kwam en zeiden slechts een paar Arabische woorden tegen haar.
Dat veranderde snel nadat ze de in het Arabisch gestelde introductiebrief van Mondher had overhandigd. Kennelijk bevatte die brief duidelijke, misschien wel dreigende taal. Want opeens bleek het Frans van het duo best toereikend. Ze keken nog altijd niet al te snugger. In Nederland zouden ze waarschijnlijk in een sociale werkplaats hebben gewerkt, bedacht ze.
‘We zijn vereerd om u in ons nederig onderkomen te ontvangen, madame. De bei geeft hoog van u op. Waarmee kunnen we u van dienst zijn?’
Ze wees op het tafelvoetbalspel.
‘Ik heb een tijd op de ambassade in Tunis gewerkt. Een mooie tijd gehad in uw prachtige land. Ik kan me herinneren dat ik ervoor moest zorgen dat dit tafelvoetbalspel bij u werd bezorgd. U werkte toen met kansarme jongeren.’
De twee knikten, ietwat beschaamd. Ze betwijfelde of er in deze veredelde kroeg ooit iets voor zielige jongens was gedaan. Deze twee mannen kwamen vooral zelf voor de kwalificatie ‘kansarm’ in aanmerking.
‘Ik ben blij dat het spel er nog altijd staat, het is een goede investering van Nederland geweest, lijkt me.’
Ze lachte een geacteerde glimlach en zocht op haar iPhone 5S snel de foto op die ze op de ambassade in Tunis van het portret van Jan Willem had gemaakt.
‘Deze meneer heeft mij gevraagd of ik jullie het tafelvoetbalspel wilde bezorgen.’
‘Bien sûr’ herinnerden de twee mannen zich Jan Willem. Twee Nederlandse meneren herinnerden zij zich zelfs. Er was die meneer geweest die in Tunis werkte en van wie ze net een foto zagen. Over hem hadden ze gehoord dat hij later was doodgeschoten. Wat vreselijk. Maar een paar jaar daarvoor was er de Maître. Die had een paar weken in Tabarka gewoond.
‘De bei heeft ons geschreven dat we u alles moeten vertellen wat we ons van hem herinneren,’ zei El Bendide, of was het Brahmini? ‘De Maître moesten wij hem noemen.’
Ze waren jong geweest en de Maître had ze gevraagd of ze een zakcentje wilden verdienen. Hem een beetje gezelschap houden zo nu en dan. In hun families, achter de dikke muren die hun binnenplaatsen van de buitenwereld scheidden, gebeurden dit soort dingen wel eens tussen bijvoorbeeld een neef en een oom. Dus kwaad kon het niet, dachten ze.
Ze hadden zich na afloop altijd goed gewassen en een deel van het geld aan hun moeders gegeven, die de dinars allebei steevast zwijgend accepteerden, zonder ooit een vraag te stellen over de herkomst. In Noord-Afrika, zo wist Fiona, is veelzeggende stilzwijgendheid een belangrijk kenmerk van de cultuur.
De foto’s waren het idee van de Maître geweest op de laatste dag van zijn verblijf. Hij had een kleine eenvoudige camera voor ze meegenomen van Schiphol, een Kodak met ingebouwde flits.
‘Nee, u mag geen foto’s van mensen maken,’ hadden ze gezegd, ‘dan ontneemt u iemand een stuk van zijn ziel.’
De Maître had er hard om gelachen.
‘Geloven jullie die middeleeuwse onzin nog steeds?’ had hij gezegd. ‘Laten we gewoon die foto’s maken, ik neem ze graag mee, als aandenken en om, inderdaad, altijd een klein stukje van jullie bij me te hebben. Ik haal vanavond het rolletje uit de camera en doe er dan een nieuw rolletje voor jullie in. Jullie mogen de camera houden.’
Wat hadden ze een plezier gehad op die warme vooravond, voordat ze naar de waterval in het bos waren gegaan. Eerst een stuk met de auto, zuidwaarts. En dan even lopen, het bos in, de heuvel af. De Maître had een fles drank meegenomen, voor zichzelf uiteraard. Als dertienjarigen dronken zij niet.
Ze waren naakt gaan spetteren in de kolkende poel aan de voet van de waterval en daarna tegen elkaar gekropen, gedrieën. Vooral de Maître was snel in zijn volle kracht gekomen, zo herinnerden de twee zich. Hij had ze toen uitgedaagd om met zijn drieën op de foto te gaan, bloot, en met volle kracht vooruit, zoals hij dat noemde.
De camera had een zelfontspannerknopje, toen een redelijke noviteit. De Maître, nog altijd op volle kracht, had de camera op een rots gezet en vervolgens, pronkend tussen zijn twee jeugdige trofeeën, een foto gemaakt. Drukken op het knopje, terughollen, lachen. En nog een keer. En nog een keer. Hij had de jongens betast tot ook zij op volle kracht waren.
‘En nu een foto waar we allemaal elkaar daar vasthouden,’ had hij gezegd, en hij had naar zijn geslacht gewezen.
Vlak voor de laatste, twaalfde, foto was de Maître tot opwinding gekomen, hij kreunde. Hij was gauw naar de camera gerend, en had de jongens gevraagd om op hun knieën te gaan zitten. Vervolgens was hij pijlsnel terug gestapt, had hij er heel snel aan getrokken; een paar druppels van zijn spul waren op hun lijven gekomen. Ze hadden het vlug afgeveegd. Toen was de Maître op een rots gaan zitten, en had hij zijn fles leeggedronken.
Ze waren teruggegaan naar de auto, de Maître een beetje waggelend, en vervolgens naar Aïn Draham teruggereden. Bij het afscheid nemen, midden op het Place Bourguiba, niet meer dan een verbreding in de lange weg die het dorpje vormde, had hij onhandig staan peuteren om het rolletje eruit te wurmen, twee nieuwe rolletjes in zijn hand. Tot het volgeschoten rolletje eruit floepte, en op het asfalt belandde. Hij bukte en liet toen ook de twee andere rolletjes vallen op de nogal steile straat, waar ze van hem weg rolden. Oh la la, de Maître had wel wat veel gedronken.
‘Putain,’ had hij geroepen. En toen: ‘Celui-ci, dat is hem.’ Ja dat had de Maître heel zelfverzekerd gezegd en hij pikte een van de rolletjes op, die hij in zijn zak stak. De twee andere overhandigde hij aan El Bendide en Brahmini, zonder er zoals beloofd een nieuwe in te doen.
Toen de twee jonge Tunesiërs een jaar of misschien wel langer na het voorval aan de gang wilden met hun tot dan toe ongebruikte camera, hadden ze geen idee hoe ze dat rolletje erin moesten krijgen. Ook hun vaders, ooms en neven moesten het antwoord schuldig blijven. Dus namen ze op een mooie lentedag de bus naar Tabarka, waar zij met de camera en de rolletjes de plaatselijke souvenirshop annex fotostudio binnenliepen van meneer Jibril. De eigenaar, een goeiige man met een enorme snor waarvan de punten sierlijk omhoog krulden, zag meteen dat een van de rolletjes al was gebruikt, en bood aan om het te ontwikkelen.
Toen zij beschroomd tegensputterden, wilde Jibril daar niets van weten. ‘Weten jullie wat,’ had hij gezegd, ‘ik doe deze gratis, als jullie mij beloven voortaan alles bij mij te laten afdrukken. Volgende week zijn ze klaar.’ Ze hadden beiden besmuikt toegestemd, het niet aangedurfd om dit aanbod af te slaan. Want die onzedige avond bij de waterval, die herinnerden zij zich maar al te goed.
Natuurlijk hadden ze de foto’s niet opgehaald. Maar meneer Jibril, gechoqueerd over de beelden, was na een paar maanden maar gaan leuren met een van de foto’s. Hij had het negatief zo bewerkt dat de onderkant van de lichamen zwart bleef.
Het duurde niet lang of een kennis van hem, een taxichauffeur, herkende de onbekende man als een diplomaat die een paar weken in Tabarka gestationeerd was geweest, om in opdracht van de Nederlandse overheid de start- en landingsbaan van het vliegveld te moderniseren. Zo kon de economie van West-Tunesië een oppepper krijgen. De chauffeur reed ‘son excellence le diplomat’ dagelijks van Hôtel Des Mimosas naar het vliegveldje.
Jibril was naar Des Mimosas gegaan, waar hij met hulp van een kamermeisje dat tevens een nichtje van hem was, de identiteit van die vieze man had achterhaald.
De oude Jibril besloot daarop één afdruk naar de kinderlokkerdiplomaat te sturen – de meest kuise, die waarvan hij het negatief had bewerkt. Hij deed de foto in een bruine envelop, waarop hij dit keer bewust niet het tweetalige stempel, Frans en Arabisch, van zijn shop zette. Die stuurde hij naar het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, geadresseerd aan de diplomaat die op de vieze plaatjes stond. Dat van het ministerie had de taxichauffeur hem aangeraden. Jibril wist niet of de envelop met foto ooit was aangekomen.
De andere elf foto’s had hij een paar weken later in een envelop gedaan en op zijn mobilette naar Aïn Draham gebracht, naar de twee jongens, aan wie hij uitgebreid had verteld hoe hij de identiteit van de Maître had achterhaald.
‘Verstop ze goed, of beter: verbrand ze maar,’ had hij ze gezegd. ‘En gedraag je voortaan. Jullie mogen blij zijn dat ik jullie ouders niet heb ingelicht.’ Het envelopje met negatieven had hij op straat voor de ogen van de twee misbruikte jongens met een oranje Bic-aansteker in brand gestoken.
Fiona had ademloos naar het relaas van de twee geluisterd. Een gênant verhaal, dat de twee onnozelaars zonder enige gêne hadden opgedist. Nu moest ze nog twee dingen horen. Was de Maître, die smeerlap, dezelfde als degene die zij voor ogen had? En waren de elf overgebleven foto’s nog hier?