38
Op de uitgestorven weg naar het zuiden doemde het verwachte roadblock op. Dwars over het door talloze kurkeiken geflankeerde asfalt ten zuiden van Aïn Draham waren grote grijze en rode blokken geplaatst. De wegversperring was onbemand. Maar ook deze was niet bepaald een onneembare horde, aangezien de wielen van de vrachtwagens die af en aan kwamen rijden om Afrikanen in Tabarka af te leveren, aan weerszijden van de weg een prachtig, zij het wat modderig pad hadden geëffend, waar ze haar Peugeotje makkelijk overheen stuurde.
Kalmpjes reed ze door, in de richting van de opgravingen van Bulla Regia, waar zij ooit met Ferdi de prachtigste Romeinse mozaïeken bewonderde. Vandaar kon ze door het binnenland terug naar Tunis rijden, wist ze nog, kronkelend door groene heuvels, langs ommuurde stadjes, waar ranke moskeetorens bovenuit torenden. Vroeg in de avond kon ze in Tunis zijn. Of zou ze langs Bizerte terugrijden?
Ze wierp een blik op haar iPhone, die ze op de bijrijdersstoel had gelegd. Ze had weer bereik. Er waren zo te zien nogal wat berichten binnengekomen sinds het moment dat ze de islamitische enclave had verlaten. Niet zo gek natuurlijk, want hoelang was ze eigenlijk van de wereld geweest? Ruim twee dagen? En wat hadden die dagen opgeleverd?
Wel de naam van de Maître. Maar niet de foto’s die het bewijs konden vormen. Die imbecielen in Aïn Draham hadden ze niet meer gehad! Waarom was ze ooit op dit dwaalspoor gezet? Ze vervloekte hardgrondig de dag dat ze naar Ter Apel was gereden. ‘Wat was de echte naam van de Maître?’ had ze El Bendide en Brahmini gevraagd nadat zij hun relaas hadden gedaan.
Het antwoord was voor haar nauwelijks als verrassing gekomen.
‘Monsieur Taque,’ zeiden ze, waarbij ze Tack als ‘Takkuh’ uitspraken.
Tack, de ongehuwde premier van Nederland, de eeuwige vrijgezel, de man die een partij leidde die het liefst de doodstraf zou invoeren voor pedoseksualiteit, had zich tijdens zijn verblijf in Tunesië dus uitgebreid vergrepen aan twee dertienjarige jongens.
Wereldschokkend nieuws, en zeker het eind van zijn carrière – mits ze zou beschikken over het bewijs. En dat had ze dus niet.
En Tack was niet alleen een pedo, hoogstwaarschijnlijk was hij ook verantwoordelijk voor de moord op Jan Willem. Voordat hij naar Bagdad ging, had Jan Willem een onderhoud gehad met Tack, die op dat moment secretaris-generaal was. Jan Willem was er niet voor niets vlak voor zijn vertrek, onder die potsierlijke parasolletjes in de vertrekhal in Tunis, zó zeker van geweest dat hij een mooie ambassadeurspost ging krijgen. Waarschijnlijk had hij Tack in Den Haag gechanteerd. En het gevolg moest zijn geweest dat Tack, met hulp van Herman van Haren, Jan Willem na diens terugkeer uit Bagdad uit de weg had laten ruimen. Deze redenering verklaarde meteen waarom Buitenlandse Zaken geen poot had uitgestoken om de waarheid over de moord boven tafel te krijgen.
‘Wat hebben jullie met de elf overgebleven foto’s gedaan?’ had ze gevraagd aan de mannen in Aïn Draham.
‘Die hebben we niet lang voor zijn dood aan meneer Zjan Wielum gegeven,’ zei El Bendide, of Brahmini, schaapachtig
‘In ruil voor het tafelvoetbalspel,’ zei de ander glunderend.
Ze begreep nu waarom Herman van Haren na de moord het hele huis van Bouman ondersteboven had gehaald. En wat had hij gevonden? Niks, nada. Geen enkele compromitterende foto.
De elf zwart-witfoto’s waren dus foetsie. Waar in hemelsnaam konden ze zijn?
Een kilometer of tien voorbij de wegversperring, midden in een uitgestorven boslandschap, werden haar overpeinzingen onderbroken doordat de Peugeot schokkerig begon te rijden. Ze checkte automatisch de benzinestand, maar ze had nog een halve tank. Daaraan kon het dus niet liggen.
De schokken hielden aan, leken zelfs heviger te worden. Het werd een soort duwen en trekken wat de auto deed, en ze voelde zich gedwongen om de Peugeot langs de kant van de weg tot stilstand te laten komen.
Ze draaide de contactsleutel naar links en vervolgens weer naar rechts, zette de auto in de eerste versnelling en gaf gas, terwijl ze de koppeling liet opkomen. Kreeg ze de auto in beweging? Het leek er wel op, hij reed een paar meter vooruit. Ze schakelde door. Er klonk een verontrustend pssssjjjjjj, en daarna pffffffffffûh, waarop een doffe knal volgde en een enorme stoomontwikkeling boven de motorkap.
Ze vloekte binnensmonds en reikte voorover naar het contract met Europcar, dat van de passagiersstoel was af gegleden. Misschien kon ze, als er op deze verlaten weg al ooit eens een auto passeerde, straks een lift regelen. Misschien kwam er zo meteen wel een vrachtauto die net zijn lading in Tabarka had gedumpt, dacht ze. Kon ze daar een eindje mee op rijden, terug naar de bewoonde wereld.
En toen schoot het door haar heen. Een flits. De broer van Hermans vrouw Laïla, de vrouw en kinderen van Mohammed M’Hiri. Op identieke wijze om het leven gekomen. De auto met pech langs de weg, een vrachtauto die er heel toevallig keihard van achteren op knalde.
Ze keek in haar achteruitkijkspiegel. Niets te bekennen. Maar als haar voorgevoel juist was, zou er aanstonds een vrachtauto naderen. Ze graaide haar paarse Fendi-tas en haar weekendtas mee, en verdween razendsnel tussen de kurkeiken. Gelukkig had ze vanochtend haar Geox-gympen aangedaan. Ze liep vervolgens in draf zo’n honderd meter het dichte bos in, naar een iets hoger gelegen plek, vanwaar ze een deel van de weg kon zien. Ze kneep haar ogen tot spleetjes om tegen de zon in te kunnen kijken.
Daar kwam inderdaad een truck aangereden. Ze kon hem, turend door het gebladerte, volgen. Ze zag een laadbak en een groot ding voorop dat schitterde in het zonlicht. Was het een bullbar? De truck, met zo te zien alleen een chauffeur aan boord, reed tamelijk rustig tot hij opeens versnelde en iets naar rechts zwenkte. En ja hoor, verdomd. Ze zag hoe de bullbar met volle kracht in het Peugeotje werd geramd. Een reusachtige klap volgde, die het plastic en metaal van de achterkant van de carrosserie volledig in elkaar duwde. De auto werd zeker twintig meter naar voren geslingerd.
Deze klap zou zij nooit ofte nimmer hebben overleefd. Ze had nu honderd procent zeker met een gebroken nek over het stuurwiel gelegen, de afdruk van het stuur in haar adamsappel, een straal bloed uit haar mond. Een lange siddering verplaatste zich traag door haar lijf, deels ingegeven door opluchting, maar vooral door de onmetelijke angst die zich van haar meester had gemaakt en die zich nu definitief in haar middenrif had genesteld.
Dadelijk zou de chauffeur in het wrak kijken en constateren dat degene die hij zocht of had willen vermoorden zich niet meer in de Peugeot bevond. Vervolgens zou hij om zich heen kijken, inschatten welke vluchtroute ze had genomen en dan zelf die kant op gaan.
Of niet? Wat was nu wijsheid? In ieder geval niet van angst verstijven, hield ze zichzelf voor. De chauffeur van de vrachtauto was slechts een uitvoerder. Hij zou een plichtmatig rondje lopen, en dan hopelijk constateren dat zijn object – Fiona met het bewijsmateriaal – weliswaar was verdwenen, maar dat het te weinig zin had om haar in zijn eentje te zoeken, aangezien het bos onmetelijk groot was, en ook elk overzicht ontbrak.
Ze keek om zich heen en zocht naar de boom die haar het makkelijkst toegang verschafte. Toen ze die had uitgekozen, klauterde ze met haar twee tassen om haar schouder rustig omhoog, maar niet nadat ze zich ervan had vergewist geen zichtbare sporen te hebben achtergelaten op de grond. Op een meter of vier hoog nestelde ze zich in het dichte bladerdek van de kurkeik. Knappe jongen die haar hier zou vinden.