40

De rode mierenstroom liep steeds nijverder in strakke kolonnes heen en weer op de hobbelige, bruingrijs gevlekte kurkentak naast haar. Nog drie uur in deze boom? Dat ging niet lukken. Ze dacht weer eens aan de blijflijm. Hier blijven zitten, in deze positie, dat was voor haar natuurlijk geen optie. Drie uur hier blijven zitten kwam haar erger voor dan sterven.

Van haar broer Sam had ze ooit een grote tube ‘blijflijm’ als sinterklaassurprise gekregen omdat ze maar niet kon stilzitten, altijd de hort op was of zat te wiebelen.

Hoe compleet anders waren Sam en zij eigenlijk geweest. Was Sam steeds maar weer op zoek naar een anker dat hem vastklonk aan het bestaan, zij was juist immer vluchtig en fladderde liefst door het leven. Hij maakte zijn leven klein, steeds kleiner, tot hij in de dood uiteindelijk de kern had gevonden, het anker om zich aan vast te klampen. Zij had haar wereld en haar leven altijd alleen maar groter en wijder gemaakt. Zij ontweek bij voorkeur alles wat haar dreigde te ketenen.

Ook om een andere reden was het beter om de boom te verlaten. Ze was in haar blinde paniek uitgerekend die kant op gevlucht die het meest daarvoor in aanmerking kwam. Ze was vanuit haar auto direct de heuvel op gelopen. Slimmer, in elk geval in haar optiek minder logisch, zou het zijn geweest om aan de andere kant van de weg het bos in te vluchten, daar waar de volledig beboste heuvel steil naar beneden glooide.

Dat kon ze alsnog doen. Ze zou ruim een uur kunnen doorlopen, het dal in, wel goed onthouden hoe ze zou gaan, zich even verstoppen, en dan langzaam en voorzichtig teruglopen in de richting van de weg. Tegen die tijd zou Mohammed er toch wel zijn? Zes keer zou hij toeteren. De letter F. De schat. Die Tunesiërs zouden echt niet de hele boel gaan uitkammen, toch? Bovendien: hoeveel personen zaten er eigenlijk in dat hele complot tegen haar? Bewaker Mustafa, de achterneef van Mondher? Het leek er wel op, na die foto’s. Van de vrachtwagenchauffeur die moedwillig haar Peugeotje had geramd, was het ook duidelijk. En de man met het brilletje. Maar van Mondher stond het niet vast dat hij uit was op haar dood. Hoewel?

En Mohammed, deugde hij eigenlijk wel? Ja, dat kon in theorie natuurlijk ook: dat Mohammed M’Hiri deel uitmaakte van de operatie die zich nu zo duidelijk tegen háár had gericht, en op het verkrijgen van het vermeende fysieke bewijs waarover zij in hun ogen beschikte. Zat Mohammed in het complot, dan was er sowieso geen uitweg uit deze penibele situatie.

Ze had geen andere keuze dan op hem te vertrouwen. Ach, Mohammed, de man die in bed en daarbuiten een en al vriendelijke zachtzinnigheid was, tot zij had aangegeven dat hij ook wat ruiger mocht zijn – die Mohammed was een man van liefde, niet van domme agressie. Dat wist ze zeker. Een beetje zeker.

Op de achtergrond speelde Thomas Tack een sleutelrol, dat kon niet anders. Maar hij liet de operatie tegen haar toch niet door de aivd aansturen? Maar wie stuurde de operatie dan wel? Wie leidde hem? Het was van levensbelang om juist dat te weten.

Ze daalde heel voorzichtig, tak voor tak, af uit de boom. Tot ze vlak boven de grond was. Hier en nu door een onhandige sprong haar enkel breken, zou dodelijk zijn. Vanaf de weg bleef het stil. Eén keer passeerde een eenzame auto, waarvan het geluid eerst aanzwol en daarna heel langzaam weer wegstierf, maar ze durfde niet langs de weg te gaan staan en een eventuele volgende auto aan te houden, in het besef dat het net zo goed de vijand kon zijn.

Op het moment dat ze vlak bij de weg was, hoorde ze niets aankomen. Alleen het onheilspellende gekras van de raven. Jan Willem had haar wel eens plagerig verteld dat er behalve zwijnen en raven veel wolven waren in het woud van Aïn Draham, bedacht ze opeens. Als de raaf een gewond dier ziet, zoekt hij de aandacht van de wolf, die het dier kan doden en aanvreten. Daarna kan de raaf zich eraan te goed doen.

Ze keek op haar Rolex. Nog iets meer dan tweeënhalf uur, en Mohammed zou haar komen halen. Ze besloot het er maar op te wagen. Als een slecht acteur nam ze een flinke hap lucht, alsof ze van plan was om een eind onder water te zwemmen, en zette het op een rennen naar de overkant van de P17.

Aan de andere zijde van het asfalt ontwaarde ze iets wat op een voetpad leek. Geen aangelegd pad maar een door mensenvoeten, en misschien ook dierenpoten, geëffend weggetje tussen de eiken door. Eerst een stuk dat pad volgen, dacht ze, dan kom ik ook makkelijker terug. De raven begonnen nog harder te krassen. Wat een krankzinnigheid, dacht ze, terwijl ze flink doorstapte. Ik loop hier helemaal alleen door een doodeng bos, de avond valt straks en als ik niet word opgepikt door een Tunesiër die ik welbeschouwd nauwelijks ken, ben ik overgeleverd aan een stel moordzuchtige idioten die mijn overlijdensbericht al per video de wereld hebben in gestuurd, of aan de Noord-Afrikaanse wolven.

Even dacht ze terug aan het moment waarop dit eenzame avontuur was begonnen, begin mei, op de blanke top van de Duijnwyckse, het parkeerdek voor het rietgedekte clubhuis. Soms was het vertrouwde beter dan het ongewisse, behoud beter dan weggooien, conservatisme beter dan progressie.

Opeens hoorde ze water kletteren. Geen armzalig beekje, nee, het water sloeg zo te horen hard op de rotsen. Maar iets anders hoorde ze nu ook, achter haar. Een auto, een zware diesel, was het een vrachtauto? Ze hield stil en spitste haar oren. Ja, dat was zo te horen een vrachtauto, maar nu draaide hij stationair. Ze waren dus teruggekomen. Ze keek naar de stammen om zich heen, en naar boven. Moest ze weer in een boom klimmen? Het paadje voor haar lag er redelijk uitnodigend bij. Nee, geen boom. Ze zette het op een hollen. Het pad glooide langzaam verder naar beneden, de heuvel af. Wat voor voorsprong had ze? Vijfhonderd meter misschien? Zou ze haar weekendtas van zich af gooien? Nee, dat was niet slim. Hij zou worden gevonden, of zij zou hem niet meer terugvinden. Nee, ze moest door, stadstut in de jungle, er was geen andere optie.

Opeens ging het pad een stuk steiler naar beneden. De wortels van de kurkeiken zaten op sommige delen niet meer in de grond, maar zweefden erboven. Ze was in een soort nauwe vallei terechtgekomen, een trechter. Tussen de kurkeiken stonden nu ook grote varens. Het gekletter nam in hevigheid toe: ze hoorde alleen maar water naar beneden storten, de raven kwamen er niet meer bovenuit.

En toen zag ze het. Een enorme waterval, die een meter of drie breed over twintig meter naar beneden kwam gezet, een volstrekt onverwachte verrassing. In Nederland zou zo’n waterval een grootse attractie zijn, met entreegelden en parkeerplaatsen voor bussen uit de provincie, hier liep er zelfs geen officieel pad naartoe.

Dit was natuurlijk de waterval van de foto’s. Hier had Tack gelopen, met zijn simpele schandknaapjes. En daar, voor de cascade, was twaalf keer de volle kracht vooruit vastgelegd. Dit decor wordt mijn redding, wist ze. Ze liep gedecideerd op de waterval af, trok haar Geoxjes uit en propte die in de weekendtas. Vervolgens deed ze de hengsels weer over haar schouders.

Ze bestudeerde kort de gladheid van de stenen ter zijde van de waterval en ging toen, voet voor voet, over de rotsen met de ruwste oppervlakken op de aanhoudende waterstroom af. Aan de rechterkant had ze een verticale strook water ontwaard, die er iets minder massief uitzag dan de rest van de waterval. Dat ging hem worden, dit moest haar schuilplaats zijn. Ze bevond zich inmiddels in de spray; de natte mistwolk rond het vallende water. En toen deed ze het. Met drie ferme stappen, zonder precies te zien waarop ze ging staan, liep ze door de waterval heen.

Erachter wachtte niet het Wonderland, en niet het perron van Harry Potter – ja, die simpele associaties schoten gek genoeg ook in deze bizarre omstandigheden door haar heen – maar een kleine nis, waarin ze met gemak redelijk droog kon staan. Ze draaide zich om, om te zien of ze nog contact had met de buitenwereld. En ja, het vallende water bood af en toe een spleet waar ze doorheen kon kijken. Was ze echt veilig, of was dit slechts een gevoel van veiligheid? Het duurde niet eens zo lang of ze zag door de waterspleet de contouren van menselijke wezens. Nu en dan bood het vallende water haar gelegenheid om meer dan een glimp op te vangen. Toen ze het zag, wist ze het. Zwarte mannen, in rode, witte of paarsblauwe shirts. Een heleboel zwarte mannen.

‘Cherchez...’ leek een van hen te roepen in van dat vette West-Afrikaanse Frans van ze. Klopte het en riep de rest van de meute ‘...la femme...’ in koor? Het was moeilijk te verstaan. Ze hadden gewoon de eerste de beste lading Afrikanen het bos in gestuurd om haar te vinden! Wat zouden ze gezegd hebben? Gratis overtocht naar de goudkusten van Europa voor degene die haar aanbrengt, dood of levend? Of kreeg de hele groep korting als het lukte? Betekende dit misschien dat Mondher het bevel had gegeven om haar te zoeken?

Aan de andere kant van het vallende water zag ze vaag hoe een paar van de mannen probeerden om door het water heen te turen. Als zij haar arm door het water zou steken, kon ze de jongemannen bijna aanraken. Hun donkere gezichten dansten misvormd achter het water, de angst werkte bijna hallucinerend. Ze probeerde zich muisstil te houden. Ze durfde zelfs niet te slikken. Elke beweging kon haar aanwezigheid hier verraden. Er had nog nooit zo weinig afstand gezeten tussen haar en een afgrijzenwekkende dood.

Maar in plaats van hun armen door het water te steken, leken de mannen plotseling terug te wijken. Ja, ze trokken zich langzaam terug van de waterval, bang om uit te glijden over de gladde stenen. Was het een blanke man daar, die op de achtergrond een bevel gaf? Was het Mondher? Het was verduiveld moeilijk om te zien, maar wacht, droeg die man geen geblokte sjaal? Was het de man die ze al een paar keer had gezien in Des Mimosas, die erbij was toen de foto’s werden gemaakt, de man die ze maar niet kon thuisbrengen?

De Afrikaanse mannen concentreerden zich nu op elkaar, staarden niet meer in het water. Toen wees één Afrikaan opnieuw in de richting van de waterval. Een ander schudde duidelijk nee, weer een ander leek te gebaren met zijn armen. Ze leken zich voorover te buigen naar de kleinere man met de sjaal. Als voetballers die een scheidsrechter belagen. Ze dacht even aan Plato en de grotvergelijking, die had ze nog wel meegekregen op de middelbare school. Schaduwen en schimmen die het echte leven lijken. Om vervolgens te bedenken dat het best cool was om in een situatie als deze, zo’n gedachte te hebben.

En op dat moment nam haar doodsangst weer de leidsels in handen. Waarom gingen ze niet weg? Waarom bleven ze met elkaar en met de sjaalman praten? Deed iemand daar zijn shirt uit? Zou een van hen het dan toch aandurven om de waterstraal te trotseren? Nee, Afrikanen zijn bang voor water, gelukkig, bezwoer ze zichzelf. Ze hebben geen zwembaden en in de rivieren is zwemmen levensgevaarlijk wegens krokodil en bilharzia.

En toen stak sjaalmans op de achtergrond zo te zien twee armen omhoog, hij leek nu helemaal de voetbalscheidsrechter die het einde van de wedstrijd aankondigt. Ja, de groep kwam in beweging, wendde zich van de waterval af, zo te zien. Achter het geklater hoorde ze weer, maar nu doffer, ‘Cherchez’ roepen en vervolgens het gezamenlijke ‘la femme!’

Dr. Buzzard’s Original Savannah Band, schoot het door haar heen; ze had er vroeger op hockeyfeesten graag op gedanst. Haar hart maakte een vreugdesprong. Ze leek veilig. Even.