45

Ze keek, met haar rug tegen de cabine gezeten, het kielzog in. De palmen van de oase en de steenwoestijn hadden ze alweer eventjes achter zich gelaten. Ze zag een smal, door de heuvels meanderend lint asfalt met aan weerszijden stukken dor grasland een steeds langere staart achter de auto vormen. Bruinig grasland dat af en toe weinig kadastraal werd gescheiden door prikkeldraad dat was vergeven van de plastic zakjes, waartussen zich wat scharminkelige geiten ophielden en waar hier en daar een keuterboerenhuisje van grijs pleisterwerk aangaf dat in deze gribus ook nog kon worden gewoond en geleefd.

Dus begreep ze niet waarom de auto zo plotseling stopte; ze had het niet kunnen zien aankomen. Ze draaide haar hoofd een kwartslag naar rechts, keek door het van vuiligheid mat uitgeslagen achterruitje van de cabine naar binnen, en zag vagelijk dat de chauffeur zijn raampje opendraaide. Daarachter verscheen een hoofd met een beigebruine pet en een scherp gesneden kaaklijn die zelfs in dit troebele beeld enigszins op Gaddafi leek. Nu hoorde ze de twee opgewonden Arabisch praten. Als Herman van Haren maar niet in de buurt was.

Maar ook zonder Herman kon dit het einde van haar omzwerving door Tunesië betekenen. Een stop ergens in de heuvels van het onaanzienlijke achterland, in een bakkie met wat mekkerende schapen? Ze dacht aan die film van Michelangelo Antonioni, met Jack Nicholson en Maria Schneider, Profession: Reporter. Een verknipte oorlogsjournalist die ergens in de Sahel de identiteit van een vermoorde wapenhandelaar aanneemt. Van wie had zij eigenlijk de identiteit aangenomen? En wat zou ze zeggen, als straks die Gaddafi haar een vraag ging stellen? Zwijgen, dat zou het beste zijn. Een vrouw in nikab gaat toch niet met een willekeurige man praten!

Opeens stond Gaddafi inderdaad naast haar. Een mooie man, diepliggende ogen, mooie kaak, hoge jukbeenderen. Het lichtbruine uniform zat rimpelloos om zijn lijf gespannen. Hij bladerde wat door het paspoort van Mohammeds nicht. Toen hij de pasfoto had gevonden, kuchte hij even gewichtig zoals alleen mannen op leeftijd dat kunnen doen, waarna hij haar strak in de ogen keek, het enige zichtbare aan haar, waarop zij uiteraard wegkeek, zoals het een Arabische vrouw betaamt, en hij kennelijk constateerde dat de vrouw op de foto en de vrouw in de nikab een en dezelfde waren.

Mooie man, maar snugger? Hij knikte naar haar, liep terug naar het portier van de chauffeur en reikte over hem heen het paspoort aan Mohammed aan. Zag ze het goed, en overhandigde Mohammed hem een bundeltje dinars? Daarna stapte de chauffeur met zijn grijze baard en djellaba uit de auto. Hij liep, zonder haar een blik waardig te gunnen, naar de klep van de laadbak, die hij met zijn linkerhand naar beneden klapte. Tegelijkertijd pakte zijn rechterhand een van de witte schapen bij de nek, die hij de bak uit sleurde. En hup, hij deed de klep weer dicht. De hele actie duurde nog geen tien seconden. Met het mekkerende schaap in zijn armen liep Gaddafi weg van de auto, naar de roadblock verderop.

De Peugeot vervolgde even daarna zijn weg. Na een meter of vijftig passeerde de auto de eigenlijke wegversperring. Er stonden wel twintig beambten in eenzelfde bruinbeige uniform als Gaddafi. Maar aan zijn epauletten te zien, was Gaddafi hier de baas. Glunderend liet hij de auto passeren. Een van zijn mannen hield tussen zijn benen het schaap vast. Dat werd een lekkere lunch.

Kennelijk was de roadblock op de top van de heuvel geweest, de Peugeot was aan een afdaling begonnen. Een afdaling een andere wereld in. Aan deze kant was de heuvel groener, wellustiger, veel rijker ook. In de bermen aan weerszijden van de weg stonden varenachtige planten en bloeiende struiken. De weilanden lagen er weldadig bij in de ochtendzon. Hier geen magere geiten, maar doorvoede runderen. Het eerste huis dat ze passeerden was meer dan een slecht gepleisterde hut, het was een echt stenen gebouw. Kennelijk waren ze zojuist de lijn gepasseerd waar de bruine woestenij overging in groen, welvarend en vruchtbaar land, een lijn die je altijd zo mooi zag weergegeven in de atlas, maar die dus ook werkelijk bestond.

Toen de top van de heuvel uit het zicht was, zette de chauffeur de camion stil in de berm. Mohammed stapte uit en liep naar de laadbak.

‘Alors, Fiona, wat gaan we nu doen?’

‘Wat bedoel je?’

‘Nou, wat is je plan? We zijn nu denk ik eventjes uit de gevarenzone. Ze zullen denken dat wij, dat jij daar nog bent, in de omgeving van Bou Aradah. Dus wat gaan we nu doen?’

‘Eh... ik dacht dat jij... ja... je hebt gelijk, we moeten een plan hebben,’ stamelde ze.

‘Je moet zo snel mogelijk Tunesië verlaten, lijkt me. Zolang ze denken dat jij het bewijsmateriaal hebt, ben je hier je leven niet zeker.’

‘Elders wel dan?’

‘Nou, kijk, Fiona, we leven hier sinds de zogenaamde revolutie of Arabische Lente zoals ze het bij jullie graag noemen, in een staat van semi-anarchie. De rechtsstaat, voor zover we die ooit hebben gekend na de onvolprezen Bourguiba, is ver te zoeken. Ze kunnen je omleggen waar en hoe ze maar willen – geen haan die ernaar zal kraaien. In Europa, als je het mij vraagt, maak je tenminste nog kans om dit spel van leven en dood te overleven.’

‘Dus?’

‘Nou, wat is je idee? Hoe ga je hier wegkomen?’

Ze tuurde naar beneden. Ze had nog steeds dat idiote gewaad aan, zeg, dat was ze al bijna vergeten.

‘Ik moet even iemand bellen, iemand die ik kan vertrouwen en die me verder kan helpen. Je hebt haar ontmoet. Francesca, van de ambassade. Via haar kunnen we denk ik verder komen.’

Fiona deed haar gewaad omhoog en schoof een arm eronder, waarmee ze haar iPhone uit haar beha pulkte.

‘Hoho, daarmee niet bellen.’

‘Nee, maar ik moet toch haar nummer hebben?’

‘Maar niet met je iPhone bellen. En activeer ook je simkaart niet, Fiona, alsjeblieft, dan hangen we.’

‘Ik heb de nummers in de telefoon opgeslagen, niet op de sim.’

Terwijl ze de handelingen verrichtte om de telefoon aan de praat te krijgen, verstond Mohammed zich druk gesticulerend met de grijze baard achter het stuur. Even later stond hij naast Fiona, nu met een ineengeklapt Motorolaatje in zijn hand.

‘Voor honderd euro mogen we deze zo meteen gebruiken.’

Ze keek Mohammed vol ongeloof aan, maar besloot niet te mekkeren. Honderd euro? Voor een telefoontje?

‘Ik heb hier het nummer van Francesca,’ zei ze.

Mohammed tikte het in en gaf de Motorola aan Fiona.

Francesca nam al snel op.

‘O, gelukkig antwoord je, Francesca! Met Fiona spreek je.’

‘Je leeft nog. Je leeft nog! Ik zag de video op YouTube. Waar ben je?’

‘Dat kan ik beter niet zeggen. Ik wil je ontmoeten. Moet je ontmoeten. Vandaag nog. Vanmiddag om vier uur. Stel verder geen vragen. Over de telefoon praten is nu even gevaarlijk voor mij. We ontmoeten elkaar op de plek waar we elkaar voor het laatst zagen. Weet je nog waar dat was?’

‘Ja, natuurlijk, bij de...’

‘Sst. Niet zeggen. Om vier uur ben je dus daar. Kom beter niet met je eigen auto, maar neem een taxi of zo. Laat je er een paar honderd meter vandaan afzetten. En laat je telefoon thuis. Let ook goed op of je niet wordt gevolgd. Vertel niemand, ook je familie niet, dat je mij gaat zien. Ik kom op de afgesproken plek naar jou toe. Je zult me in eerste instantie namelijk niet herkennen.’

‘Oké, ik zal er zijn. Moet ik nog iets voor je meenemen?’

Ze dacht snel na. Ja, zij had geld nodig. Waarschijnlijk was er niet genoeg over van haar Martin Amis-kapitaaltje van drieduizend euro om Noord-Afrika te kunnen ontvluchten. Want ja, ze moest terug naar Europa. Libië of Algerije, dat was niets gedaan.

‘Zoveel dinar of euro als ik nodig heb om veilig en ongezien weg te komen. Jij weet hoe ik dat het beste kan doen. Ik betaal je terug, uiteraard. Heb je cash?’

‘Ik heb nog wel iets liggen ja, voor just in case.’

‘Gelukkig. Ik zie je zo.’

‘Ik zal er zijn, om vier uur. Tot straks.’

Fiona verbrak de verbinding.

‘Geregeld?’ vroeg Mohammed.

‘Om vier uur voor de gevangenis van je naamgenoot. Dan is het er lekker druk en vallen we niet op. We hebben de naam van de locatie niet genoemd via de telefoon. Ze komt per taxi en laat haar telefoon thuis.’

‘Goed zo,’ zei Mohammed. Hij keek haar kort aan en pakte toen de Motorola van de grijze baardmans uit haar hand, en gooide die met een sierlijke boog tussen de groene struiken.

‘Van die honderd euro kan hij wel een nieuwe prepaid kopen. Laten we gaan.’

‘Moet ik weer tussen de schapen?’

‘Er zit helaas niets anders op, ma chérie.’ Hij tikte haar op haar billen, die hij door de wijde nikab heen nog wist te vinden. Ze vond het nu een compleet misplaatst gebaar, terwijl ze het, had ze een jeans gedragen, volstrekt normaal zou hebben gevonden.