m.

‘Ik heb mijn eigen vrienden, die heb ik al meer dan dertig jaar. Mensen die dol op mij zijn en ik op hen. Zij weten als geen ander wie ik ben. Kathy ken ik drieëndertig jaar, vanaf mijn zestiende. Een fantastische meid. Marijke ken ik al vijfentwintig jaar. Patrick, m’n ex-lover, nu mijn beste vriend. Joyce en Tessa ken ik nu een jaar of tien. Ik heb echt wel heel goede vrienden. Dat is mijn inner circle. Zij compenseren de eenzaamheid die dit vak met zich meebrengt en zij houden me grounded.

De vriendschappen die ik met mijn echte vrienden heb, zijn onvoorwaardelijk. Zij hoeven er niets voor terug, en andersom. Het was, is en zal altijd onvoorwaardelijk zijn.

We zagen elkaar vroeger vaker, omdat we toen allemaal vrijgezel waren. Maar Kathy heeft een kind gekregen, Marijke is getrouwd. Joyce en ik zien elkaar wel heel veel, want wij zijn nu allebei vrijgezel. Dat verandert toch een deel, een relatie, kinderen. Maar het is altijd goed. Als we elkaar een halfjaar niet zien, zijn we niet beledigd. We weten allemaal dat die vriendschap zo intens is, zo mooi, dan maakt het niet uit hoe vaak we elkaar zien; dat is er altijd. We hebben zoveel meegemaakt samen.

Natuurlijk zijn er mensen afgevallen, zo gaat dat met vriendschappen, maar ik ben gezegend met heel leuke mensen, godzijdank. Het feesten met z’n allen is wel minder geworden. Marijke, de dochter van Henk van Dorp, is sowieso niet van dat soort dingen, maar met haar bel ik heel veel. Ze weet natuurlijk wel dat ik allemaal stoute dingen doe. Als ik haar daar af en toe over vertel moet ze weer vreselijk lachen. Juist omdat ze zelf een heel braaf meisje is. Zo’n intens lief kind. Net als Kathy trouwens, met wie ik dan wel wat feestjes heb gedaan. Ze heeft een eigen bedrijf, nu, en ook een dochtertje. Onze levens zijn wel veranderd, maar de vriendschap is hetzelfde gebleven.’

Toch zijn de twee belangrijkste mensen in Gordons leven zijn ex, Patrick, en, nog steeds, zijn moeder. Hoe hard ze ook kon zijn, Marie Heuckeroth speelde een van de belangrijkste rollen in Gordons leven. Zowel in positieve als in negatieve zin. ‘Ze heeft verschrikkelijke dingen gezegd, maar mijn moeder was uiteindelijk toch mijn echte klankbord. Bloed is dikker dan water, ze blijft je moeder. Elk tv-optreden dat ik deed, bekeek ze en ze belde me daarna altijd op, al was het midden in de nacht. In negen van de tien gevallen zei ze dat ze het heel leuk had gevonden, maar soms was ze minder tevreden: “Wat had je aan, wat heb j e nou weer gezegd, wat ben je dik?!”

Nou, mam, heerlijk, bedankt, ik kom morgen wel weer een tompouce brengen. Dat mis ik echt. Ik mis haar ontzettend.’

Maar pas als Gordon met of over Patrick praat, hoor je een zachtheid in zijn stem die weinig mensen te horen krijgen. Al doet hij er alles aan om de breuk met Patrick te relativeren. Fel: ‘Misschien was het wel het beste, dat die relatie voorbijging. Seks maakt heel veel stuk namelijk. Als ik eerlijk ben, echt eerlijk, geloof ik ook niet meer in monogamie. Het idee dat mensen elkaar ontmoeten en voor altijd bij elkaar zijn... Ja, ik weet dat er mensen zijn die daar zo over denken, die dat willen, maar dat gebeurt gewoon niet. Helemaal niet in deze tijd. Het is een utopie om zo te denken. Zoals mijn ouders, die dertig, veertig jaar bij elkaar waren, dat is niet meer aan de orde. En dat is ook prima. Na tien jaar is het wel weer eens genoeg. Jij was leuk, voor nu, maar jouw kut heb ik nu wel gezien. Tijd voor een ander lekker kutje. Of een andere pik. Ja, zo simpel is het, het is gewoon niet meer dan dat. Of je moet iemand vinden die er ook zo over denkt, dat je samen gekke dingen kunt doen. Hoe leuk zou dat zijn, als ik dat voor elkaar kan krijgen.’

Dan, zacht, alsof hij weet dat hij zichzelf zojuist probeerde te overtuigen: ‘Ik luister altijd naar Patrick. Hij waakt over mij. Patrick is onmisbaar.’

DE PECHVOGEL

Hij zit goed in zijn vel, vandaag, Gordon. De laatste tijd sowieso. De opnames van Gordon gaat trouwen... Maar met wie? zijn in volle gang en die hebben hem al een tijdje ervoor doen besluiten een fiks aantal kilo’s kwijt te raken.

Dat is gelukt.

Gordon volgt al wekenlang zijn veganistische dieet, hij drinkt niet - nou ja, bijna niet - en de drugs blijven ook tot een minimum beperkt. Af en toe een lijntje, misschien, maar vooral om een nieuw programma of zoiets te vieren, niet omdat hij zich rot voelt. Hij is afgevallen, dat ook, hij sport regelmatig. In zijn Amsterdamse appartement, pal tegenover het Van Gogh Museum, tilt Gordon met trots zijn shirt op. Met twee handen slaat hij op de opzienbarend afgeslankte buik. ‘Kijk nou, dat is toch niet normaal? Ik ben zó trots.’

Dan: ‘Wat een plek, hè, dit? Het kost aardig wat, qua huur, maar het is helemaal af. Heerlijk. Godver, ik voel me zó goed de laatste tijd,’ zegt hij terwijl hij zich in de leren loungestoel voor het raam laat zakken. De ogen fonkelen, de levenslust en de energie spatten eraf. Gordon in optima forma.

Maar het kan ook anders.

‘De kutzooi is begonnen na het overlijden van mijn vader. Posttraumatische stress zeiden ze. Het begon met een heel klein plekje op mijn achterhoofd. Er kwamen steeds schilfers van af en het werd maar groter en groter. Die dokter zei: “Het is stress.” En dat gebeurt ook weleens, dat mensen psoriasis krijgen van de stress, en dat gaat dan uiteindelijk weer weg. Maar bij mij zit het in de genen. Het ging van kwaad tot erger. Ik ben naar een dermatoloog gegaan en die vertelde dat het toch echt psoriasis was. Het zat toen inmiddels ook op mijn elleboog. Kijk, je ziet de littekens nog. Het is donkerder, mijn huid daar, gepigmenteerd. Dat vind ik het allerergste wat ik heb, die psoriasis. Dat heeft mijn leven vergald. Het is uiterlijk, je ziet het, het is cosmetisch. En ik zat helemaal onder. Als ik een date had die leuk afliep, deed ik mijn kleren uit in het donker. Ik had nooit het licht aan in de slaapkamer en smeerde me altijd helemaal in met zalf zodat je die schilfers niet voelde. Afschuwelijk.

Het begon heel matig, op mijn negenentwintigste, maar een jaar later kreeg ik steeds meer klachten en dat werd zo erg dat ik in 2007 in het amc werd opgenomen. Mijn huid zat zo onder de schilfers dat het levensbedreigend was. Je ademt door je huid, immers, en die zat zo onder dat ik helemaal moest worden ingesmeerd met hormoonzalf en daarna werd ingezwachteld. Ik heb een week lang op de huidafdeling gelegen. Ik ging toen met Sander. Zo’n lieve schat, die vond het vreselijk voor me.

Ik zat er heel erg mee. Ik heb het ook altijd verborgen gehouden, want ik schaamde me dood. Ik hield zelfs mijn vuisten gebald zodat mensen mijn nagels niet zagen, want die braken ook af. Ik ben nu twee maanden gestopt met die medicijnen en dan begint het weer. Zie je, mijn nagels zijn alweer aangetast. Ik ga morgen naar het Radboudumc in Nijmegen. Daar krijg ik een screening en nieuwe medicatie. Dan gaat het weer weg. Maar je raakt ook resistent voor bepaalde medicijnen. Ik heb inmiddels alles doorlopen. Chemokuren met methotrexaat, in combinatie met hormoonzalf. Levensgevaarlijk, maar alles om maar geen plekken op mijn lijf te hebben.

Heel heftig. En heel eenzaam.

Mijn familie en vrienden wisten het, maar verder niemand. Ik heb weleens een opname moeten afbreken van een programma dat ik met Gerard opnam op Cura9ao. Dat ik zo ziek was van de plekken op mijn lijf dat ik gewoon naar huis moest.

Als je helemaal onder zit doet alles pijn, is alles te veel. Elke aanraking, zelfs de douche. Als je je rug buigt, voel je je huid breken, dat is verschrikkelijk. En die schilfers, de hele tijd. We maakten er ook wel grappen over hoor, maar het was dramatisch voor mij. Ik kan oprecht zeggen dat dat vijftien jaar van mijn leven verwoest heeft. Ik ben echt verminkt geweest.

Het gekke is: je groeit mee met zo’n ziekte. Je leert het accepteren, je leert erin te berusten: dit ben ik nu eenmaal, dit heb ik en ik kan hier niets aan veranderen. Maar ik zeg dat pas openlijk sinds een paar jaar.’

Het bleef niet alleen bij de psoriasis. ‘Ik kreeg er reumatoïde artritis bij. Die combinatie zie je vaker. Psoriasis is een auto-immuunziekte en die gaan meestal vergezeld met een gewrichtsaandoening. De volledige naam van mijn ziekte is dus reumatoïde artritis psoriatica. Dat kon er ook nog wel even bij.

In 2003 kreeg ik een acute reuma-aanval. Ik had dus die vreselijke huid, waardoor zelfs mijn vingers vergroeiden - dat zie je nog steeds -, maar door de stress kreeg ik ook nog zo’n aanval. Ik had een theatershow gepland, maar door die reuma zette ik helemaal op. Ik had zulke handen, ik kon mijn microfoon niet eens vasthouden, ik zat in een rolstoel, kon niet meer lopen. Zo vreselijk. De avond voordat die theatershow zou beginnen moest ik de hele tournee cancellen. De avond voor de première. Ik kon het gewoon niet. Ik wilde zo graag, iedereen was ingehuurd, maar ik kon niet meer. Ik kon niet eens lopen. Ik zat in mijn kleedkamer en dacht alleen maar: wat een nachtmerrie.

De pijn was niet normaal. Een van mijn zusjes heeft dat net ook gehad, een paar weken geleden. Ze stuurde me foto’s en al die beelden kwamen weer terug.

Ik had wel direct zoiets: ik ga niet bij de pakken neerzitten. Dit accepteer ik niet. Ik ben godverdomme nog geen veertig. Ik ga niet nu al in een rolstoel zitten. Ik begon alles over die ziekte op te zoeken, alles uit te zoeken. En ik werd gebeld door Tony Mestriner, mijn goede vriendin die in Zuid-Afrika woonde, de eigenaresse van het Table Bay Hotel. Ze had het in de krant gelezen, mijn verhaal, belde me op en zei, met dat prachtige Limburgse accent van haar: “Je moet hierheen komen, het is hier lekker weer.”

Goed idee, ook omdat ik de hele dag door mensen werd aangesproken over wat er nou was. Ik moest weg uit Nederland. Ik dacht: ik ga een paar maanden naar Zuid-Afrika.

Tony had ondertussen een dokter voor me gezocht, die me zou gaan helpen. De beste ooit, een fantastische vent. Gordon heette ie, dokter Gordon. Ik werd op de dag dat ik aankwam al opgenomen in het Capetown Hospital. Ze vonden het heel raar dat dat in Nederland niet gebeurd was. Dat snap ik nu zelf ook niet. Dokter Gordon vertelde dat er een paar opties waren. Dat we de ziekte konden laten uitvlammen was er eentje, maar dat zou lang kunnen duren. Mijn gewrichten waren ontstoken en dat deed vreselijke pijn. Elke beweging deed pijn. En ik had er ook nog hielspoor bij, nou dat doet echt zeer.

Ik zei: “Dokter, ik wil hier vanaf. Dit is ondraaglijk. Ik wil gewoon nu beter worden. Hoe? Wat ga je doen?”

Hij kwam met een paardenmiddel, iets wat ze niet vaak gebruiken, maar wel in dit soort gevallen. Goudinjecties: cortisone. Dat is het enige wat helpt.

Dat spul moest in mijn gewrichten gespoten worden met een heel grote naald, dan zou ik een uur later weer naar buiten wandelen.

Ik zei: “Doe maar, want dit kan ik niet meer aan.”

Het kon niet verdoofd worden.

Daar ging ie. Ik zag hem die naald heen en weer bewegen. In mijn handen, in mijn knieën, nou nou nou, ik heb het werkelijk uitgegild. De prik achter in mijn hiel was helemaal verschrikkelijk, het leek wel een horrorfilm. Ik heb zo verschrikkelijk gehuild...

Maar binnen een uur, twee uur, voelde ik die pijn uit mijn lichaam trekken. Het ging gewoon weg!

Ik ben nog twee, drie weken in het hotel van Tony gebleven. Ze had een suite voor me geregeld. Ik hoefde daar ook nooit wat te betalen. Zo lief. Ongekend.

Ik heb daar heel rustig aan gedaan, want die ziekte is niet zomaar weg, maar ik heb nooit meer last gehad. Het staat nog steeds in verbinding met elkaar, dus als ik stop met alle medicatie dan voel ik dat mijn handen strammer worden en raak ik eigenlijk al in een soort van in paniek. Ik moet gewoon oppassen. Als ik heel veel stress heb, kan het zomaar weer gebeuren. Maar eigenlijk heb ik van al mijn aandoeningen van die reuma het minst last.

Het valt op zich wel mee, hoor, qua medicatie, nu, maar er zijn momenten geweest dat ik er gek van werd, van al die verschillende medicijnen. Ik heb heel veel troep geslikt. Ik zeg ook altijd: “Als ik kanker krijg, dan is het door al die medicijnen die ik heb geslikt.” Ik vind het eigenlijk al een wonder dat ik zo oud ben geworden. Alleen al door die chemokuren had het snel afgelopen kunnen zijn. Maar mijn lever- en nierfuncties zijn vergelijkbaar met die van een jonge god. Daar snap ik helemaal niks van.

Op dit moment krijg ik één keer in de twee weken een injectie tegen mijn psoriasis. Dat werkt goed, voor nu, totdat ik er resistent voor word. Eigenlijk ben ik op dat gebied de laatste anderhalf jaar pas echt gelukkig; ik trek nu zo mijn kleren uit op televisie. Van de week stond ik gewoon in mijn onderbroek voor de camera. Interesseert me niet, vind ik juist heerlijk. Het kan weer. Die schaamte is weg. De psoriasis heeft mijn leven jarenlang namelijk echt moeilijker gemaakt. Op tv lachte ik, vanbinnen huilde ik.’