Epiloog

Acht dagen later stuitte een echtpaar dat over een eenzaam stuk strand wandelde, bijna zeven kilometer ten noorden van Tash’ appartement, op Franks stoffelijk overschot, dat daar was aangespoeld. De rotsen hadden het bijna onherkenbaar gemaakt.

Harry en ik wisten dat Frank die sprong vanaf het balkon nooit had kunnen overleven. We praatten minutenlang, bespraken de verschillende mogelijkheden, en uiteindelijk veegde ik de telefoon en een paar andere oppervlakken af om eventuele vingerafdrukken te verwijderen en gingen we zo zachtjes weg als we gekomen waren. Het enige spoor dat we hadden achtergelaten, bestond uit die twee riemen die aan het balkonhek van Tash’ buren hingen. De bewoners zouden die riemen vinden en zich afvragen waar ze vandaan kwamen. Ze zouden het nooit weten.

Vanaf de rotsen onder het complex zochten we bijna een uur naar Franks drijvende lichaam. Tenslotte kwamen we tot de conclusie dat we niets konden doen. Het had geen zin om de politie te bellen. Dat zou alleen maar nieuwe wonden openrijten voor Doris en de kinderen, en Epperson en Kalistajordan hadden er ook niets meer aan.

Harry had gelijk gehad. Tash en Crone waren Crones vrijlating aan het vieren. Ze hebben nooit geweten wat zich die avond in het appartement afspeelde. Tot op de dag van vandaag hebben we gezwegen.

Er zijn nu zeven maanden voorbijgegaan, en uiteindelijk verklaarde de lijkschouwer dat Franks dood een ongeluk moest zijn geweest. Alleen de verzekeringsmaatschappij verzette zich daar

tegen. Aan de levensverzekering van een miljoen dollar die Frank jaren eerder had gekocht, was een clausule verbonden: als hij door een ongeluk om het leven kwam, werd twee miljoen uitgekeerd. Zelfs een zelfmoord leverde nog een miljoen op, want Frank had de polis al zo lang dat hij indertijd nog niet van plan kon zijn geweest zichzelf van het leven te beroven. Voor de verzekeraar was het geen prettig scenario: een wanhopig gezin dat in financiële nood verkeerde en het opnam tegen een Goliath van een verzekeringsmaatschappij, gevestigd in een wolkenkrabber in een andere stad.

Doris wilde dat ik bij het onderzoek van de lijkschouwer als haar vertegenwoordiger optrad. Ik zei tegen haar dat ik dat niet kon doen, maar ik vertelde haar niet waarom. Het enige dat ik haar adviseerde, was dat ze niemand zou vertellen dat ik haar die avond had opgebeld. Dat was beter zo. Ze kon naar waarheid een getuigenverklaring afleggen over dingen die ze niet wist. En niemand vroeg er ooit naar. Tot op de dag van vandaag weet Doris niet waarom ik belde of hoe ik het telefoonnummer van haar moeder wist. Toen ik die avond naar de telefoon terugging, nadat Frank over het balkon was verdwenen, zei ik tegen Doris dat ik op zoek naar hem was. Dat was het beste dat ik onder die omstandigheden kon zeggen. Ze wist niet waar hij was.

Toen ze in de getuigenbank zat, stelden ze haar een aantal duidelijke vragen. Ja, haar man was diep geschokt door de dood van zijn dochter. Nee, hij had nooit gedreigd zelfmoord te plegen. Nee, ze had nooit een zelfmoordbriefje gevonden of gezien. Wat ze niet weten, en nooit kunnen vermoeden, is dat het enige zelfmoordbriefje dat Frank ooit schreef voor iemand anders bestemd was.

De lijkschouwer had geen zekerheid, maar kende het voordeel van de twijfel toe en besliste in Doris’ voordeel. Per slot van rekening was er geen hard bewijs voor zelfmoord. Zelfs ik had, als ik door een helderziende in de getuigenbank was geroepen, niet met zekerheid kunnen zeggen of Frank die avond sprong of viel, al zouden de details van wat ik weet veel verdriet hebben veroorzaakt. Mijn geheim haalt me ’s nachts niet uit de slaap, al bezoekt de aanblik van Franks gekwelde ziel me van tijd tot tijd in mijn dromen.

Toen het voorbij was, testte David Crone, die weer op het centrum werkte, de beide kinderen Boyd die nog in leven waren, Jennifer en Donald, op chorea van Huntington. Beide uitslagen waren negatief. Frank zou blij zijn geweest te horen - en misschien weet hij het nu ook — dat zijn gezin eindelijk rust heeft gevonden.