Qua techniek een niemendalletje: hoge horizon,
de voorgrond een vlakke vlakte, onwerkelijke
verhoudingen – toch weten we niet wat we zien.
Een middenpaneel, vreeswekkende karikaturen?
Karikaturen waarvan? Vrees waarvoor? Dit is
geen helledroom, angst boezemen ze niet in,
deze naamlozen, bevroren in onnozele
toorn, koddig – triest daardoor.
We weten niet wat we zien. Het is onbekend
wat deze voorstelling betekent of betekend heeft.
Wie is de maker? We weten het niet.
Alles wat wij weten: een koning uit de late middeleeuwen
duldde tegen het einde van zijn leven alleen nog
dit tafereel (als het een tafereel is).
Liet het bevestigen tegenover zijn sterfbed.
Als de voorstelling een betekenis heeft gekend,
tijdgebonden, dan is deze weggesleten, ongemerkt.
Een naakte pop, iets openstaande mond.
Wanneer een gebruiksvoorwerp onbruikbaar wordt,
een ondoorgrondelijk ding.
Beweging zonder bestemming.
Niet ver van ons hotelletje, een oude liefde en ik,
zoekend door omliggend bos,
zonder te weten waarnaar, de heuvelrug op,
ontdekten we een ruïne. Er was geen uitleg op aangebracht,
onze reisgids zweeg over deze desolate
plaats van steen. Doelloos, louter steen.
Resten van een verlaten vesting? Herinnering,
‘ingang tot de ziel’, kaatst af op het glanzende oppervlak.
De kiekjes die wij maakten die dag, ik houd ze vast en kijk ernaar:
leegte doortrekt onze brede lach.
Deze foto’s, stoffelijk overschot van een voorbije liefde.
Resten van een vesting. Massief, ongrijpbaar.
Wat wordt omhuld? Niets.
Leegte. Dichtheid.
Binnen een beweging zonder bestemming.
Dat de koning zijn blik geen seconde
afwendt van het schilderij, terwijl dood
vanuit zijn voeten door zijn lichaam
trekt, is alles wat wij weten.