Trauma

Uit Daans angst voor een bepaald type mannen hebben Regina en ik zijn verleden gereconstrueerd. Zijn baas moest een boer geweest zijn, die graag op jacht ging en op een dag voor een fors bedrag een jonge, Bretonse spaniël had aangeschaft. Zo’n puppy, las ik in L’Epagneul Breton, un ami pour la vie, moet eerst als jachthond worden opgevoed en geïnstrueerd. Alleen nature is niet genoeg, er komt ook een specialistisch soort nurture bij kijken. De baas moet heel wat in huis hebben om de hond geschikt te maken voor de jacht. Waarschijnlijk was de Algarviano niet toegerust voor deze veeleisende taak, die veel geduld, kennis en ervaring vergt. Daar kwam dan nog eens Daans overgevoeligheid voor geluiden bij, een genetische minusfactor die hem als jachthond sowieso diskwalificeerde. Eén ding was zeker: Daan was bij het eerste het beste geweerschot al weggerend. Hij joeg geen wild op en apporteerde niets. Hij deed niets om het in hem geïnvesteerde geld terug te verdienen. Zijn baas, zwaar gefrustreerd, heeft daarna geprobeerd hem met geweld te dwingen zijn taak te vervullen. Toen slaan en schoppen niet baatten, nam hij zijn toevlucht tot een stok (zelfs als ik een hark in mijn hand hield, schoot Daan ijlings weg).

Tijdens een van die vermaledijde jachtpartijen moest Daan verdwaald zijn. Of hij had zijn lot in eigen hand genomen en was ervandoor gegaan. Zijn instinct had hem in onze richting gevoerd, en zijn vooruitziende blik had hem onder Koens oude bus doen belanden, als schuilplaats voor de decemberregen. Het had ook de tractor van een boer kunnen zijn, want daar zijn er veel meer van, maar nee, hij had voor altijd zijn bekomst van de romantiek van het boerenbedrijf en koos iets anders. Zo was hij een schrijvershond geworden en daarvoor bleek hij in de wieg gelegd. De jacht op woorden kon hij met een gerust hart aan mij overlaten, zijn taak beperkte zich daarbij tot decoratief op het tapijt liggen en veelzeggend zwijgen. Niet gek voor een arbeidsongeschikt verklaarde jachthond.

Dat hij een gewilde jachthond was, merkte ik toen ik een keer met hem door het centrum van Loulé liep. Er kwam een jeep aanrijden, met vier in camouflagepakken gehulde jongemannen erin. Toen ze ons zagen, begonnen ze op hun vingers te fluiten. In mijn onnozelheid dacht ik even dat mijn jeugd was teruggekeerd, maar nee, het was Daan die hun bewondering wekte. Olala! Waar had ik zo’n prachtige jachthond vandaan? Wat wilde ik ervoor hebben?

“Nao vende se,” zei ik vinnig, “hij is niet te koop en blijft bij mij, zijn leven lang.”

Achteraf gezien was het een liefdesverklaring aan Daan, inclusief de belofte dat ik voor altijd van hem zou blijven houden. “Jammer,” riepen ze teleurgesteld en ze gaven gas, ons in een dieselwolk achterlatend. Voor jonge mannen is de jacht niet alleen een dagje uit in de natuur, maar vooral een stoere bezigheid met een hoog machismogehalte. Bij gebrek aan groot wild – de wilde zwijnen hebben zich dieper in de bergen teruggetrokken – schieten ze op alles wat beweegt, en aan het eind van de dag stappen ze het café binnen met een tros vogeltjes over de schouders als trofee. De plekken waar ze gepicknickt hebben herken je aan de weggesmeten sardienenblikjes en lege literpakken wijn, en overal liggen oranje en blauwe hulzen, als gekleurde verjaardagstoetertjes die op de grond zijn achtergelaten, na zo’n feestje dat eindigt met een huilbui van de jarige.