Samenvatting

i Het doel van het Rapport over de ongelijkheid in de wereld 2018

 

Het Rapport over de ongelijkheid in de wereld 2018 is gebaseerd op een innovatieve methode om op een systematische en transparante wijze ongelijkheid in inkomen en vermogen te meten. Met dit rapport probeert het World Inequality Lab een democratisch tekort op te vullen en allerlei maatschappelijke actoren van de noodzakelijke gegevens te voorzien opdat zij op grond van goede informatie kunnen deelnemen aan publieke debatten over ongelijkheid.

 

• Het Rapport over de ongelijkheid in de wereld 2018 wil een bijdrage leveren aan een beter onderbouwd wereldwijd democratisch debat over economische ongelijkheid. Het doet dit door de publieke discussie te voeden met de meest recente en complete gegevens.

• Economische ongelijkheid is wijdverbreid en tot op zekere hoogte onvermijdelijk. Als de toenemende ongelijkheid echter niet op de juiste wijze wordt gesignaleerd en bestreden, kan dat naar onze overtuiging leiden tot politieke, economische en sociale rampen.

• Het is niet onze bedoeling iedereen tot dezelfde opvattingen over ongelijkheid te brengen. Dat zal nooit lukken om de eenvoudige reden dat er geen enkele wetenschappelijke waarheid bestaat over het ideale niveau van ongelijkheid, laat staan over de maatschappelijk meest wenselijke mix van beleidsinspanningen en instellingen om dit niveau te bereiken. Uiteindelijk is het aan het publieke debat en aan politieke instellingen en hun processen om besluiten over deze moeilijke kwesties te nemen. Dit proces vereist echter rigoureuzere en transparantere informatie over inkomen en vermogen.

• Om burgers in staat te stellen zulke beslissingen te nemen, proberen wij ook verbanden te leggen tussen macro-economische verschijnselen (zoals nationaliserings- en privatiseringsbeleid, kapitaalvorming en de ontwikkeling van staatsschulden) en micro-economische trends in ongelijkheid (zoals individuele inkomens en overheidsuitkeringen, privévermogen en -schulden).

• Het is niet eenvoudig om gegevens over macro-economische en micro-economische ongelijkheid met elkaar te verknopen. Veel landen publiceren, of produceren zelfs, geen gedetailleerde en consistente cijfers over inkomens- en vermogensongelijkheid. Standaardmaatstaven van ongelijkheid berusten vaak op huishoudbudgetenquêtes die doorgaans het inkomen en het vermogen van mensen boven aan de sociale ladder onderschatten.

• Om dergelijke beperkingen te omzeilen hanteren wij een baanbrekende methodologie, die op een systematische en transparante wijze alle gegevensbronnen die ons ter beschikking staan combineert: overzichten over nationaal inkomen en nationaal vermogen (inclusief schattingen van buitenlands vermogen, indien mogelijk); huishoudbudgetenquêtes; fiscale gegevens die ontleend zijn aan inkomstenbelastingen; gegevens over nalatenschap en vermogen (als ze bestaan); en vermogensranglijsten.

• De reeksen in dit rapport zijn gebaseerd op de collectieve inspanningen van meer dan honderd onderzoekers uit alle continenten, die bijdragen leveren aan de wid.world-database. Alle gegevens zijn online beschikbaar op wir2018.wid.world en zijn volledig reproduceerbaar. Daardoor kan iedereen zijn of haar eigen analyse uitvoeren en zich zelf een mening vormen over ongelijkheid.

 

ii Onze nieuwe bevindingen over wereldwijde inkomensongelijkheid

 

We tonen aan dat de inkomensongelijkheid in de afgelopen decennia vrijwel overal ter wereld is toegenomen, maar niet overal even snel. Het niveau van ongelijkheid kan van land tot land enorm verschillen, zelfs bij landen met een gelijk ontwikkelingsniveau. Dat benadrukt de belangrijke rol van nationaal beleid en nationale instellingen bij het ontstaan van ongelijkheid.

 

Inkomensongelijkheid varieert enorm van regio tot regio. Ze is het kleinst in Europa en het grootst in het Midden-Oosten.

• Wereldwijd verschilt de inkomensongelijkheid van regio tot regio enorm. In 2016 was het aandeel in het nationaal inkomen van alleen de 10% meest verdienende mensen van een land (het inkomensaandeel van de bovenste 10%) in Europa 37%, in China 41%, in Rusland 46%, in de vs-Canada 47% en in subsaharaans Afrika, Brazilië en India 55%. Het Midden-Oosten is volgens onze schattingen de meest ongelijke regio ter wereld; daar verdient de bovenste 10% 61% van het nationaal inkomen (figuur S1).

 

grafS1.eps

 

 

In de afgelopen decennia is de inkomensongelijkheid in vrijwel alle landen toegenomen, maar niet overal even snel. Dat doet vermoeden dat instellingen en beleid een rol spelen bij het ontstaan van ongelijkheid.

• Sinds 1980 is de inkomensongelijkheid snel toegenomen in Noord-Amerika, China, India en Rusland. De ongelijkheid is gematigd toegenomen in Europa (figuur S2a). Historisch gezien markeert deze groei van de ongelijkheid het einde van een naoorlogs egalitair regime, dat in deze regio’s verschillende vormen heeft aangenomen.

 

grafS2a.eps

 

• Er zijn uitzonderingen op het algehele patroon. In het Midden-Oosten, subsaharaans Afrika en Brazilië is de inkomensongelijkheid relatief stabiel gebleven, maar wel op een extreem hoog niveau (figuur S2b). Deze regio’s hebben nooit meegedaan aan het naoorlogse egalitaire regime; zij vormen mondiaal gezien het ‘voorland van de ongelijkheid’.

 

grafS2b.eps

 

• De diversiteit aan trends die we sinds 1980 wereldwijd zien, toont aan dat de dynamiek van de inkomensongelijkheid wordt bepaald door tal van nationale, institutionele en politieke contexten.

• Dit wordt geïllustreerd door de verschillende ontwikkelingen die de voormalig communistische of streng gereguleerde staten China, India en Rusland hebben doorgemaakt (figuur S2a en S2b). De ongelijkheid nam abrupt toe in Rusland, gematigd in China en relatief geleidelijk in India. Dat weerspiegelt de verschillende soorten van dereguleringsbeleid en economische opendeurpolitiek die deze landen in de afgelopen decennia hebben gevoerd.

• Vooral de ongelijkheidsniveaus van West-Europa en de vs zijn sterk uiteen gaan lopen. In 1980 waren de niveaus vergelijkbaar, maar nu verschillen ze fors van elkaar. Terwijl in 1980 het inkomensaandeel van de bovenste 1% in beide regio’s tegen de 10% was, was het in 2016 in West-Europa licht gestegen tot 12%, terwijl het in de vs omhoog was geschoten tot 20%. Intussen is in de vs het inkomensaandeel van de onderste 50% afgenomen van 20% in 1980 tot 13% in 2016 (figuur S3).

 

grafS3a.eps

 

 

grafS3b.eps

 

• De ontwikkeling van de inkomensongelijkheid in de vs is grotendeels het gevolg van een enorme ongelijkheid op onderwijsgebied in combinatie met een belastingsysteem dat steeds minder progressief werd, ondanks een stijging van de hoogste arbeidsinkomens in de jaren 1980 en van de hoogste kapitaalinkomens in de jaren 2000. In continentaal Europa nam de belastingprogressiviteit minder af, terwijl de loonongelijkheid ook werd getemperd door een onderwijs- en loonpolitiek die relatief gunstig was voor groepen met een laag of een middeninkomen. In beide regio’s is de inkomensongelijkheid tussen mannen en vrouwen afgenomen, maar in het bovenste deel van de distributie nog steeds groot.

 

Hoe heeft de ongelijkheid zich in de afgelopen decennia wereldwijd onder burgers ontwikkeld? Wij geven de eerste schattingen van de verdeling van de inkomensgroei sinds 1980 onder de wereldbevolking als geheel. Wereldwijd heeft de bovenste 1% tweemaal zoveel van die groei geprofiteerd als de onderste 50%. Het inkomen van de onderste 50% is niettemin sterk gestegen. De mondiale middenklasse (die de armste 90% van de inkomensgroepen in de eu en de vs omvat) is uitgeknepen.

 

Wereldwijd is de ongelijkheid sinds 1980 fors toegenomen, ondanks de sterke groei in China.

• De armste helft van de wereldbevolking heeft een significante inkomensgroei gekend dankzij de enorme groei in Azië (in het bijzonder in China en India). Vanwege de grote en nog groeiende ongelijkheid binnen landen heeft de bovenste 1% in de wereld sinds 1980 echter tweemaal zoveel groei gekend als de onderste 50% (figuur S4). De inkomensgroei is gering of zelfs nul geweest voor mensen met inkomens tussen de onderste 50% en de bovenste 1%. Hiertoe behoren alle Noord-Amerikaanse en Europese lagere en middeninkomensgroepen.

 

grafS4.eps

 

• De toename van de wereldwijde ongelijkheid is niet gestaag geweest. Terwijl het inkomensaandeel van de mondiale bovenste 1% steeg van 16% in 1980 tot 22% in 2000, is die daarna licht gedaald tot 20%. Het inkomensaandeel van de mondiale onderste 50% is sinds 1980 rond de 9% blijven hangen (figuur S5). De trendbreuk na 2000 is het gevolg van een afname van de gemiddelde inkomensongelijkheid tússen landen, terwijl de ongelijkheid bínnen de landen is blijven toenemen.

 

grafS5.eps

 

 

iii Het belang van de ontwikkeling van privé- en overheidskapitaalbezit voor ongelijkheid

 

Economische ongelijkheid ontstaat grotendeels doordat het kapitaal, dat ofwel in privébezit ofwel in handen van de overheid kan zijn, ongelijk verdeeld is. We tonen aan dat er sinds 1980 in vrijwel alle landen (zowel de rijke als de opkomende) zeer grote overdrachten van overheids- naar privévermogen hebben plaatsgevonden. Terwijl het nationaal vermogen substantieel is toegenomen, is in rijke landen het overheidsvermogen nu negatief of vrijwel nul. Dit beperkt uiteraard de mogelijkheden van regeringen om ongelijkheid aan te pakken; dat heeft belangrijke gevolgen voor de vermogensongelijkheid onder individuen.

 

In de laatste decennia zijn landen rijker geworden, maar regeringen armer.

• De verhouding tussen netto privévermogen en het netto nationaal inkomen geeft inzicht in de totale waarde van het vermogen waarover individuen in een land beschikken, in vergelijking met het overheidsvermogen van regeringen. De som van privé- en overheidsvermogen is gelijk aan het nationaal vermogen. De balans tussen privé- en overheidsvermogen is een cruciale factor om het niveau van ongelijkheid te bepalen.

• In de afgelopen decennia hebben we het netto privévermogen algeheel zien toenemen, van 200-350% van het nationaal inkomen in de meeste rijke landen in 1970 tot 400-700% vandaag de dag. De financiële crisis van 2008 en de vastgoedzeepbellen in landen als Japan en Spanje hadden hier nauwelijks invloed op (figuur S6). In China en Rusland is de groei van het privévermogen bijzonder sterk geweest; na hun overgang van een communistisch georiënteerde naar een kapitalistisch georiënteerde economie respectievelijk verviervoudigde en verdrievoudigde het privévermogen. De verhouding tussen privévermogen en inkomen in deze landen benadert de niveaus in Frankrijk, het vk en de vs.

 

grafS6.eps

 

• Daarentegen is het netto overheidsvermogen (overheidsactiva minus staatsschulden) sinds de jaren 1980 in vrijwel alle landen afgenomen. In China en Rusland daalde het overheidsvermogen van 60-70% van het nationaal vermogen tot 20-30%. Het netto overheidsvermogen is in recente jaren zelfs negatief geworden in de vs en het vk en is nog maar net positief in Japan, Duitsland en Frankrijk (figuur S7). Dit beperkt de mogelijkheden van een regering om de economie te reguleren, het inkomen te herverdelen en de groei van de ongelijkheid te matigen. De enige landen waar het overheidsbezit niet is afgenomen, zijn olierijke landen met sovereign wealth funds (staatsbeleggingsfondsen), zoals Noorwegen.

 

grafS7.eps

 

 

iv Onze nieuwe bevindingen over mondiale vermogensongelijkheid

 

De combinatie van grote privatiseringen en toenemende inkomensongelijkheid binnen landen heeft de groei van vermogensongelijkheid onder individuen gevoed. In Rusland en de vs is de groei van vermogensongelijkheid extreem geweest, terwijl die in Europa gematigder was. De vermogensongelijkheid is nog niet terug op het extreem hoge niveau van het begin van de twintigste eeuw in rijke landen.

 

Vermogensongelijkheid onder individuen is met verschillende snelheden sinds 1980 wereldwijd toegenomen.

• De toenemende inkomensongelijkheid en de grote overdrachten van overheids- naar privévermogen die we in de afgelopen veertig jaar hebben gesignaleerd, hebben geleid tot groeiende vermogensongelijkheid onder individuen. De vermogensongelijkheid heeft echter nog niet het niveau bereikt dat ze in het begin van de twintigste eeuw in Europa of de vs had.

• De toename van de vermogensongelijkheid is niettemin enorm geweest in de vs, waar het vermogensaandeel van de bovenste 1% steeg van 22% in 1980 tot 39% in 2014. De groei in ongelijkheid kwam grotendeels door de toename van de bovenste 0,1% van vermogensbezitters. De groei van het aandeel van de rijkste vermogensbezitters in Frankrijk en het vk was in de afgelopen veertig jaar gematigd, deels dankzij het temperende effect van het groeiende onroerend vermogen van de middenklasse en een geringere inkomensongelijkheid dan in de vs (figuur S8).

 

grafS8.eps

 

• Grote stijging van het vermogensaandeel van de rijkste mensen vond ook in China en Rusland plaats na hun overgang van het communisme naar een meer kapitalistische economie. Zowel in China als in Rusland verdubbelde tussen 1995 en 2015 het vermogensaandeel van de bovenste 1%, respectievelijk van 15% tot 30% en van 22% tot 43%.

 

v De toekomst en aanpak van de wereldwijde ongelijkheid

 

We berekenen de inkomens- en vermogensongelijkheid tot 2050 onder verschillende scenario’s. In een toekomst waarin de huidige ontwikkeling zich voortzet, zal de ongelijkheid wereldwijd verder toenemen. Als in de komende decennia echter alle landen Europa’s pad van gematigde ongelijkheid volgen, kan de wereldwijde inkomensongelijkheid worden verkleind; in dat geval kan er ook substantieel vooruitgang worden geboekt bij het uitbannen van wereldwijde armoede.

 

Als de huidige ontwikkeling zich voortzet, zal de mondiale middenklasse worden uitgeknepen.

• De toenemende vermogensongelijkheid binnen landen heeft mede geleid tot een toename van de wereldwijde vermogensongelijkheid. Als we ervan uitgaan dat China, Europa en de vs samen de wereldtrend vertegenwoordigen, is het vermogensaandeel van de rijkste 1% ter wereld gegroeid van 28% tot 33%, terwijl het aandeel van de armste 75% tussen 1980 en 2016 rond de 10% schommelde.

• Bij voortzetting van verleden trends in de vermogensongelijkheid zal het vermogensaandeel van de bovenste 0,1% van de vermogensbezitters wereldwijd rond 2050 het aandeel van de wereldwijde vermogensmiddenklasse bijhalen (waarbij China, de eu en de vs representatief zijn voor de wereld) (figuur S9).

 

grafS11.eps

 

 

Als de huidige ontwikkeling zich voortzet, zal ook de wereldwijde inkomensongelijkheid toenemen, zelfs bij optimistische aannamen over de groei in opkomende landen. Dit is echter niet onvermijdelijk.

• Wereldwijde inkomensongelijkheid zal ook toenemen als landen de ontwikkeling voortzetten die ze sinds 1980 volgen, zelfs bij voorspellingen van een relatief sterke inkomensgroei in landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië in de komende drie decennia. De wereldwijde inkomensongelijkheid zal verder groeien als alle landen de ontwikkeling volgen die de vs tussen 1980 en 2016 hebben doorgemaakt. De wereldwijde ongelijkheid zal echter matig afnemen als alle landen de ontwikkeling van de eu tussen 1980 en vandaag volgen (figuur S10).

 

grafS9-10.eps

 

• De dynamiek van de ongelijkheid binnen een land heeft een enorme invloed op het uitroeien van wereldwijde armoede. Afhankelijk van het soort ongelijkheidsontwikkeling dat landen volgen, kan het inkomen van de onderste helft van de wereldbevolking rond 2050 variëren met een factor twee (figuur S11), variërend van € 4500 tot € 9100 per jaar per volwassene.

 

grafS11.eps

 

 

De aanpak van de wereldwijde ongelijkheid in inkomen en vermogen vereist belangrijke verschuivingen in het nationale en mondiale belastingbeleid. In veel landen moet men het onderwijsbeleid, de corporate governance en de loonpolitiek heroverwegen. De transparantie van gegevens is ook cruciaal.

 

Belastingprogressiviteit is een beproefd instrument in de strijd tegen de groeiende inkomens- en vermogensongelijkheid aan de top.

• Uit onderzoek is gebleken dat belastingprogressiviteit een effectief instrument is in de strijd tegen ongelijkheid. Progressieve belastingtarieven verminderen niet alleen de ongelijkheid na belastingheffing, maar ook de ongelijkheid vóór belastingheffing doordat ze de topverdieners minder prikkels geven zich hogere aandelen in de groei toe te eigenen via agressieve onderhandelingen over loonsverhogingen en vermogensaccumulatie. In rijke en sommige opkomende landen is de belastingprogressiviteit tussen de jaren 1970 en halverwege de jaren 2000 sterk afgenomen. Sinds de wereldwijde financiële crisis van 2008 is de neerwaartse trend tot stilstand gekomen en in bepaalde landen zelfs omgekeerd, maar toekomstige ontwikkelingen blijven onduidelijk en zullen afhankelijk zijn van democratische discussies. Bovendien kennen opkomende landen met een grote ongelijkheid niet of nauwelijks erfbelasting; dat biedt ruimte voor belangrijke belastinghervormingen in deze landen.

 

Een wereldwijd financieel register waarin het eigendom van financiële activa is vastgelegd, zou een ernstige klap toebrengen aan belastingontduiking, het witwassen van geld en het vergroten van de ongelijkheid.

• Hoewel het belastingsysteem een cruciaal instrument is om ongelijkheid aan te pakken, kent het ook mogelijke obstakels. Een van de belangrijkste daarvan is belastingontduiking, zoals onlangs door de onthullingen van de Paradise Papers is geïllustreerd. Het vermogen dat in belastingparadijzen is gestald, is sinds de jaren 1970 aanzienlijk gegroeid en is momenteel goed voor meer dan 10% van het wereldwijde bbp. De groei van belastingparadijzen maakt het in de geglobaliseerde wereld moeilijk om vermogen en kapitaalinkomen goed te meten en te belasten. Registers voor grond en onroerend goed bestaan al eeuwen, maar bieden geen zicht op een groot deel van het vermogen dat huishoudens tegenwoordig hebben, aangezien vermogen steeds vaker de vorm aanneemt van financiële waardepapieren. Er bestaan allerlei technische opties om een wereldwijd financieel register op te zetten, dat nationale belastingautoriteiten vervolgens zouden kunnen gebruiken om fraude effectief te bestrijden.

 

Gelijkwaardiger toegang tot onderwijs en goedbetaald werk is cruciaal om de stagnerende of trage inkomensgroei van de armste helft van de bevolking aan te pakken.

• Uit recent onderzoek blijkt dat er een grote afstand kan bestaan tussen enerzijds het publieke debat over gelijke kansen en anderzijds de werkelijkheid van ongelijke toegang tot onderwijs. In de Verenigde Staten gaat bijvoorbeeld slechts 20-30% van de kinderen van ouders die behoren tot de slechtst betaalde 10% naar het hoger onderwijs, tegenover 90% van de kinderen van ouders die tot de best betaalde 10% behoren. Onderzoek toont echter ook aan dat elite-instituten voor hoger onderwijs die zich inspannen meer studenten met een arme achtergrond te werven hun resultaten niet hoeven te verslechteren om dat doel te bereiken. In zowel de rijke als de opkomende landen is het misschien noodzakelijk om niet alleen veranderingen in het financierings- en toelatingssysteem door te voeren, maar ook om transparante en verifieerbare doelen te stellen om gelijke toegang tot onderwijs mogelijk te maken.

• Algemene toegang tot onderwijs kan veel opleveren, maar zonder mechanismen die ervoor zorgen dat mensen aan de onderkant van de verdeling toegang hebben tot goedbetaald werk, zal onderwijs alléén de ongelijkheid niet kunnen verkleinen. Betere vertegenwoordiging van arbeiders in het bestuur van bedrijven en gezonde minimumlonen zijn belangrijke instrumenten om dit te bereiken.

 

Regeringen moeten investeren in de toekomst om de huidige inkomens- en vermogensongelijkheid aan te pakken en te voorkomen dat die verder groeit.

• Om de bestaande ongelijkheid aan te pakken en de verdere groei ervan te voorkomen moeten overheden investeren in het onderwijs, de gezondheidszorg en de milieubescherming. Dit is echter bijzonder lastig aangezien regeringen in rijke landen arm zijn geworden en veel schulden hebben. Het terugdringen van de staatsschuld is beslist geen gemakkelijke taak, maar er bestaan verschillende instrumenten om dit te doen, waaronder vermogensbelasting, schuldenverlichting en inflatie. Dergelijke opties zijn in het verleden vaak gebruikt wanneer overheden veel schulden hadden; zo konden zij jongere generaties stimuleren.