Proloog

Haar handen zijn achter de rugleuning getrokken en haar polsen zijn pijnlijk stevig tegen elkaar gedrukt en vastgebonden. Ze herinnert zich nog dat ze in een gevangeniswagen werd geduwd, op weg naar de rechtbank. Ergens onderweg stopte de wagen abrupt en volgde een schotenwisseling. Er moet verdovend gas naar binnen zijn gespoten, want dat is het laatste waarvan ze zich bewust was.

Ze voelt een snerpende pijn in haar schouders bij elke beweging die ze maakt en de bovenrand van de leuning snijdt in haar armen. Alleen als ze wat vooroverbuigt wordt de pijn enigszins draaglijk. Dat wordt echter bemoeilijkt door een touw dat meerdere keren rond haar bovenlichaam en de stoel is gewikkeld en strak is aangetrokken. Ze nemen geen enkel risico. Voor de zekerheid hebben ze zelfs haar enkels met touwen aan de stoelpoten vastgemaakt.

Waar is ze, en hoe hebben ze haar hier gekregen? De schemerige ruimte is koud en ruikt muf. Het lijkt een middeleeuwse cel, die dienst kan hebben gedaan als gevangenis of als kloostercel. Aan een kant zit hoog in de stenen muur een klein venster dat spaarzaam licht doorlaat, zodat ze zich een indruk van haar verblijf kan vormen. Het enige schijnsel dat het leven van de arme monnik verlichtte. Er moet toen een brits hebben gestaan en een tafeltje om een kan water op te zetten. Nu is de ruimte leeg en kaal.

Naderende voetstappen onderbreken haar gedachten. Er wordt aan de klink gemorreld en vervolgens zwaait de zware deur open. De man die als eerste binnenkomt houdt een halogeenlamp omhoog. Van achter een masker nemen kille ogen haar op. Hij stapt opzij om zijn twee metgezellen binnen te laten. Net als hij zijn ze gekleed in een zwarte monnikspij. De achterste man heeft ook een lamp bij zich, die hij vlak voor haar op de vloer zet.

Met z’n drieën staan ze haar zwijgend op te nemen. Ook al is ze wel wat gewend en is ze tijdens haar opleiding op dit soort intimidaties voorbereid, de dreiging die van het zwijgende drietal uitgaat mist haar uitwerking niet. Ze beseft dat ze machteloos is overgeleverd aan de grillen van die mannen met hun bizarre maskers op.

Is dit een eerste krachtmeting? Wie als eerste zijn mond opendoet heeft verloren? Zij heeft in elk geval weinig te zeggen, dus dat kan lang gaan duren.

De middelste man beweegt. Van onder zijn pij haalt hij een rubberen knuppel tevoorschijn, of nee, een stroomstootwapen! Ze voelt het bloed wegtrekken uit haar gezicht en haar spieren verkrampen. Dit wordt heel zwaar.

Hij verbreekt het stilzwijgen. Het masker dempt zijn stem, maar kan niet verhullen dat die hees klinkt. ‘Je kent de regels. Verraad wordt maar op één manier bestraft.’ Hij slaat met het wapen in de palm van zijn vrije hand, zoals ze een op actie beluste agent weleens met zijn gummiknuppel heeft zien doen.

Zou hij haar net zo lang met het stroomstootwapen bewerken tot ze eraan bezwijkt? Of wordt het een afschuwelijke, langdurige doodsstrijd terwijl ze levend wordt gevild, de straf die in de statuten van het Genootschap wordt aanbevolen. De kilte van de vloer kruipt haar botten binnen, de greep van de angst omknelt haar keel.

‘Hiermee?’ Hij houdt het stroomstootwapen omhoog. ‘Denk je dat?’

De rotzak heeft haar reactie geregistreerd. Ontspannen, geen emoties tonen, vooral geen angst. Pijn komt veel minder hard aan als al je spieren ontspannen zijn. Haar leermeester had makkelijk praten, die zat niet in een kleine ruimte met drie griezels, van wie er een een scherp mesje met een rood heft vasthoudt en het haar toont.

‘Wat ons betreft mag je het zelf doen, want je hebt bewezen dat je hier onnavolgbaar dodelijk mee kunt uithalen,’ zegt hij, bewondering veinzend. Hij doet een stap naar voren en legt het mesje naast de lamp op de vloer.

De man heeft een hoge, bijna vrouwelijke stem, met een merkwaardige intonatie. Ze prent hem in haar geheugen. Zowel de hese stem als deze intonatie zal ze voortaan overal herkennen, mits ze hier tenminste wegkomt.

‘Het zal daarna een passende grafgift zijn, kenmerkend voor de overledene,’ voegt hij eraan toe.

De derde man doet ook een stap naar voren en legt een pistool en een mobieltje aan de andere kant van de lamp. ‘En deze twee maken het votief compleet,’ zegt hij. ‘Kijk er maar eens goed naar. Ze hebben je goede diensten bewezen, en de recherche in Rome heeft ze graag aan ons afgestaan toen we de eindbestemming vermeldden.’ Hij heeft een neutrale stem.

Het zwijgen begint weer, alsof het onderdeel is van een ritueel. Zij heeft als enige nog niets gezegd. Dat spel heeft ze in elk geval gewonnen, al zal ze het niet kunnen navertellen. Ze willen dus dat ze zichzelf voor hun ogen de keel doorsnijdt. Zouden ze daar soms op kicken? En hoe willen ze haar zover krijgen? Haar zoveel ondraaglijke pijn bezorgen dat die ene haal met het vlijmscherpe mes een gelukzalige ontsnapping is?

Er lijkt een eeuwigheid verstreken als de middelste man vlak voor haar komt staan. Hij haalt diep adem voordat hij begint te spreken.

‘Wie zich aan de regels houdt en waardevol is voor onze zaak heeft niets te vrezen.’ Hij kijkt haar indringend aan. ‘Helaas zijn we er niet zeker meer van of je de regels niet overtreedt.’

‘Welke regels bedoelt u?’ Haar eerste woorden, en ze ziet kans ze rustig te laten klinken.

‘Geen eigenbelang, geen eigenrichting, onze zaak is jouw zaak, volledige openheid,’ somt hij op.

‘Daar heb ik me toch aan gehouden?’

Het stroomstootwapen schiet naar voren en raakt haar in de hals. Er ontploft iets in haar, het lijkt alsof ze met stoel en al van de vloer wordt getild en terug gesmeten. Ze hapt naar adem, ziet even niets meer.

‘Dit zal de beloning zijn voor elke nieuwe leugen. Je bent taai, maar niemand houdt dit lang vol,’ waarschuwt hij. ‘Je hebt je niet aan alle regels gehouden, maar wellicht ben je toch nog van waarde voor ons.’

‘Een twijfelgeval,’ oordeelt de man van het mesje.

‘Daarom stellen we je nog een aantal vragen,’ vervolgt de middelste man.

Zijn ogen boren zich in de hare, en het kost haar moeite om ze niet neer te slaan.

‘Wat was je werkelijke reden om je bij ons aan te sluiten? Wraak op de Kerk omdat een vunzige paap je broertje op jonge leeftijd heeft misbruikt? Hulp om geld van het Vaticaan los te krijgen voor de brieven van Michelangelo die je zo slim hebt gestolen? Of was er meer? Denk goed na voor je antwoord geeft.’ Het stroomstootwapen komt dreigend omhoog.

Kennelijk heeft ze nog een kans. Dat is het eerste wat door haar heen schiet, maar dan mag ze geen fouten maken. Ze haalt diep adem, haar hersens werken koortsachtig.

‘Hoe bedoelt u, of er meer was?’

Zijn linkerhand gaat omhoog naar het masker. Waarschijnlijk wil hij aan zijn neus of op een andere plek op zijn gezicht krabben, maar is hij even vergeten dat het masker dat belemmert. Dan wisselt hij een snelle blik met de man links van hem.

‘Je hebt Lucio Padovani vermoord. Was dat een persoonlijke wraakneming of eigenrichting?’

‘Was hij soms ook waardevol voor jullie?’

‘Ik stel hier de vragen, jij geeft antwoord,’ klinkt het scherp.

‘Hij was de enige die kon weten dat ik die brieven, waarvoor losgeld van het Vaticaan werd geëist, in mijn bezit had. Hij wilde die brieven hebben om zelf het geld op te kunnen strijken. Daarna zou hij mij uit de weg hebben geruimd. Ik was hem alleen voor. Geen wraak of eigenrichting. Ik noem het zelfbescherming.’

Zijn ogen nemen haar niet onwelwillend op. Het wapen komt niet verder omhoog.

‘Waarom heb je de brieven indertijd niet aan ons afgestaan?’

‘Ze waren mijn eigendom. De regels schrijven niet voor dat leden van het Genootschap hun eigendommen moeten afstaan.’

‘Dat is juist. Daarom hebben we je er ook niet toe gedwongen. We wisten toen alleen nog niet wat er werkelijk in die brieven stond.’

Ze veinst verbazing, kijkt hem vragend aan. ‘Wat bedoelt u?’

‘Ik bedoel dat je ons niet alles hebt verteld.’

‘In de ene brief schrijft Michelangelo aan paus Julius II hoe hij de Kerk en het geloof heeft geprovoceerd met zijn beschildering van het plafond van de Sixtijnse Kapel.’

‘Dat weten we nu wel.’ Hij klinkt geïrriteerd. ‘Het gaat niet om die brief, maar om die andere, uit 1537, aan Vittoria Colonna.’

‘Die was voor mij vooral van belang omdat Michelangelo daarin bekent dat hij een zoon heeft die zal gaan trouwen.’

‘Van belang voor jouw stamboom, dat heb je ons ook al verteld. Maar het belangrijkste heb je verzwegen. Vertel wat er nog meer in die brief staat, Lucrezia.’ Het wapen in zijn hand wijst in haar richting.

‘En vertel ons waar we die brief kunnen vinden,’ voegt de man met de vrouwenstem eraan toe.

Ze sluit haar ogen, doet of ze heel diep nadenkt. ‘Het enige belangrijke wat daarin staat is Michelangelo’s mededeling over zijn zoon.’

‘Belangrijk voor jou misschien. Maar je bent te intelligent om zoiets te missen.’

‘Zoiets?’ Ze fronst haar wenkbrauwen en kijkt hem zo onnozel en onwetend mogelijk aan. Intussen malen haar hersens. Waar zijn ze precies achter gekomen? Niemand, behalve zij, heeft die brief gelezen.

‘Wat zou ik dan gemist hebben?’

‘Weleens van Siricus gehoord?’

‘Nee, dat zegt me niets.’

Sneller dan ze van iemand met zijn postuur had verwacht, schiet het stroomstootwapen naar voren en raakt haar hals. De schokgolf is heftiger dan de vorige, haar hoofd lijkt te barsten als de ontploffing erdoorheen jaagt en ze het bewustzijn verliest.

Om haar heen heerst de stilte van een verlaten en mistig strand op een windstille dag. Uit de mist doemen drie zwarte gestaltes op, met bizarre maskers voor hun gezicht. Een van de gestaltes buigt zich naar voren en voelt haar pols.

‘Dat was stevig,’ hoort ze een hoge stem zeggen. ‘Maar ze is er nog.’

‘En ze komt snel weer bij. Kun je me horen?’

De hese stem. Ze heeft die eerder gehoord. Een belangrijke persoon binnen het Genootschap, herinnert ze zich opeens.

De mist trekt verder op, al blijft haar zicht wazig.

‘Kun je me horen?’ herhaalt de man.

Ze knikt, buigt een beetje voorover om de pijn in haar armen en schouders te verlichten.

‘Ik hoef dit niet te doen, maar dan moet je wel de waarheid vertellen. Ik zal je een beetje op weg helpen. Siricus was de eerste bisschop van Rome die zich paus noemde. In zijn brief aan Vittoria Colonna schrijft Michelangelo over een bijzonder voorwerp dat van die paus is geweest. Wat precies?’

Doodsbang staart ze hem aan. Nog zo’n schok kan blijvende schade aanrichten, als ze die al overleeft.

‘Het spijt me,’ fluistert ze. ‘Ik heb wat u bedoelt misschien wel gelezen, maar ik herinner me er niets van omdat ik naar iets heel anders op zoek was. Daarom vond ik het waarschijnlijk niet van belang.’

De drie staan haar zwijgend op te nemen.

‘Het zou de waarheid kunnen zijn,’ meent de man die het pistool en haar mobiel voor haar heeft neergelegd.

‘Zou kunnen, ja. We gaan maar eens kijken of een ander deel van je geheugen meer prijs wil geven.’ Hij slaat weer met het stroomstootwapen in zijn handpalm. ‘Waarom denk je dat we je hebben bevrijd voordat er een proces tegen je is begonnen?’

‘Ik weet te veel over jullie.’

‘Niet slecht. En je weet vooral hoe we die brieven, of kopieën ervan, in ons bezit kunnen krijgen.’

‘Er is maar één kopie van de brief uit 1509. Die wilde ik gebruiken om het Vaticaan onder druk te zetten. Een kopie van de tweede brief heb ik nooit gemaakt.’

‘Het gaat ons juist om die tweede brief. Je laatste kans, Lucrezia. Waar is die?’

‘Als jullie me nu elektrocuteren, dan zal niemand dat ooit te weten komen.’ Een gok! Dit soort mannen wordt niet graag uitgedaagd. Maar ze zullen ook beseffen dat ze letterlijk voor een dodelijk dilemma staan.

‘Als je bereid bent om ons dat goedschiks te vertellen, en als blijkt dat je ons niet bedonderd hebt, krijg je je vrijheid terug, met al die voor jou belangrijke attributen.’ Hij gebaart naar het mesje en haar andere bezittingen.

Goed gegokt! Ze heeft de situatie voldoende beïnvloed om voorzichtig eisen te kunnen stellen.

‘Ik weet nog steeds niet precies waar dit over gaat, maar het is míjn brief. Als het Genootschap uit iets wat erin staat voordeel weet te behalen, dan heb ik het recht daarin te delen.’

‘Recht?’ zegt de man met de neutrale stem scherp. ‘Je hebt informatie voor ons achtergehouden, je bent zonder overleg tot verregaande actie overgegaan. Daarmee heb je alle recht verspeeld.’

‘Het is maar de vraag of u daarin gelijk hebt.’ Het lukt haar om hem min of meer uitdagend aan te kijken.

‘En het Genootschap verplicht zijn leden niet om hun bezittingen af te staan,’ zegt de middelste ongeduldig. ‘Dat weten we nu wel. Geen herhalingen alsjeblieft. Er rest nog één vraag: hoe komen we aan die brieven?’

Als ze blijft zwijgen maakt ze het voor zichzelf onnodig moeilijk. Uiteindelijk krijgen ze het er toch wel uit.

‘Als jullie goed hadden opgelet, hadden jullie dat geweten.’

‘Dus toch! Die Nederlandse. We vermoedden al dat ze kopieën uit je appartement had opgehaald. Dat zijn dus de originelen?’

Lucrezia knikt kort. ‘Onbegrijpelijk dat jullie nog niet geprobeerd hebben ze van haar af te pakken.’

‘Alles heeft zijn moment, en dat was nog niet gekomen. Weet je waar ze die brieven heeft verstopt?’

‘We hebben afgesproken dat ze de brieven alleen aan mij persoonlijk zou teruggeven, en ze intussen op een onvindbare plek zou bewaren.’

‘Kom nou! En als je plotseling een ernstige ziekte zou krijgen? Of zou doodgaan? Dan zou zíj de eigenaar zijn? Jullie hebben vast iets afgesproken waardoor ze de brieven ook aan iemand anders zou kunnen afstaan.’

‘Ik zou in dat geval een speciale code hebben bedacht,’ oppert de stroomstootman.

Ze doet haar best om neutraal te blijven kijken. ‘Niet aan gedacht,’ zegt ze, maar zonder de overtuiging die ze had gewild. ‘We gingen ervan uit dat ik ze ooit zelf zou ophalen. Ik heb ze meer dan twintig jaar geleden gestolen en er nu pas iets mee gedaan. Nog eens twintig jaar maakt dan ook niet uit.’ Zwak, ze voelt het, ze merkt het aan de reactie van de mannen.

Ze rapen het mesje, het pistool en haar mobiel weer op.

‘De ultieme behandeling?’ vraagt de man die het mesje vasthoudt.

‘Dat wil ze blijkbaar,’ antwoordt de stroomstootman. ‘Maar wel met een fotograaf erbij. De beelden moeten zo angstaanjagend bloedig zijn, dat niemand het nog in zijn hoofd zal halen om ons tegen te werken.’