11
Dezelfde taxichauffeur als eerder op de avond pikt me weer op bij het Amstelstation. Hij is in een uitstekend humeur en verklaart opnieuw dat hij hoopt vaker bij dit soort spelletjes betrokken te worden. Hij is nieuwsgierig naar de regels, en vraagt zich af waarom ik nu in mijn eentje ben. Is mijn zus afgevallen doordat ze iets fout heeft gedaan, of word ik juist naar huis gestuurd omdat ik door de meerderheid ben weggestemd? Ik laat hem maar in zijn spelletjeswaan. Via de tv komt het ene na het andere onzinnige spelprogramma met nietszeggende BN’ers de huiskamer binnen, dus zo’n mysterietrip sluit naadloos aan bij het referentiekader van de kijkers.
Hij zet me op mijn aanwijzing vlak bij ons huis af, maar wil niet beloven dat hij op me zal wachten. Als hij zijn instructies niet heel precies opvolgt, kan hem dat geld kosten, beweert hij. Ik dring niet aan. Wie betaalt, bepaalt. Een cliché en dooddoener, maar wel toepasselijk.
Nu wordt het lastig. Hoe moet ik mijn moeder uitleggen dat ik, na gezellig met mijn zus uit eten te zijn geweest, om even na tien uur ’s avonds alleen thuiskom?
‘Hé, waar is Julia?’ is dan ook het eerste wat ze vraagt. ‘Jullie zouden toch samen ergens gaan eten?’
‘Klopt.’ Ik geef haar een zoen. ‘Ze liep een paar studievrienden tegen het lijf, en die vroegen of ze meeging om nog ergens wat te gaan drinken.’
‘En jij mocht niet mee?’ Ze kijkt me ongelovig aan.
‘Jawel hoor,’ zeg ik luchtig. ‘Ik kom alleen even iets ophalen.’
‘Ga je zo weer terug dan?’
‘Ja. Ik heb iets aan Vicky beloofd, en dat heeft ze morgen nodig. Ik vind het niet erg om even op en neer te fietsen voor wat extra beweging.’ Shit, mijn fiets staat nog bij het restaurant, hopen maar dat ze me niet nakijkt.
Om nieuwe vragen voor te zijn haast ik me naar mijn kamer, trek de la open en pak er het tijdschrift met de opengeritste omslag uit.
Wat nu? Als ik het zo aan ze geef, zullen ze zich afvragen waarom ik die brief er heb uitgehaald. Om er een kopie van te maken wellicht? Wacht, ik heb vast nog wel ergens een doorzichtig plastic hoesje. Haastig doorzoek ik mijn bureaulades. Er zit een geschikte hoes om mijn verzekeringspolissen, compleet met een scheurtje en kreukels.
Wanneer ik de brief er voorzichtig in heb geschoven en de hoes heb dichtgeplakt, met een extra stuk plakband over het scheurtje, probeer ik het met hun ogen te bekijken. Acceptabel, lijkt me. Roept geen argwaan op.
Hoe waanzinnig is dit? Waar ben ik mee bezig? Een brief, geschreven door een zestiende-eeuwse beroemdheid, met een waarde van waarschijnlijk meer dan twee ton, in een knullig plastic hoesje! Zo kan ik er echt niet mee over straat.
Ik trek een zwaar platenboek over Piranesi uit mijn boekenkast en leg het hoesje erin. De tekeningen en etsen van interieurs, meubels en gebruiksvoorwerpen maken maar een klein deel uit van Piranesi’s oeuvre, maar volstaan om een studente industrieel ontwerpen te inspireren. En een studente kunstgeschiedenis is uiteraard mega geïnteresseerd in zo’n boek. Hiermee kan ik meteen mijn moeders nieuwsgierigheid bevredigen naar wat ik zo nodig voor Vicky moest ophalen.
‘Mam, heb jij misschien een stevige tas voor me om dit in mee te nemen?’ vraag ik voor ik wegga.
‘Voor zo’n zwaar boek?’
‘Ja. Vicky heeft het nodig voor haar scriptie.’
‘Doe haar de groeten,’ zegt mijn moeder nadat ze me een tas heeft gegeven.
‘Doe ik.’ Ik prent me in om Vicky te zeggen dat ze een scriptie over Piranesi en zijn tijd aan het schrijven is.
Als ik buitenkom en de straat af tuur, flitsen er twee koplampen op. Wat een geluk, de taxichauffeur staat er nog.
‘Verrassing,’ zegt hij als hij het portier opendoet. ‘Ze zeiden dat het niet lang zou duren voordat je weer naar buiten kwam, en dat ik moest wachten.’ Hij kijkt naar mijn tas. ‘Een atlas om het vervolg van je route te kunnen uitstippelen? Blijven jullie in Nederland of gaan jullie naar een of ander ver land om levende sprinkhanen te eten, of door een grot vol spinnenwebben te lopen en gillend megagrote spinnen uit je haar te plukken.’ Hij lacht aanstekelijk. ‘Jammer dat ze mij nooit voor zoiets vragen.’
‘Je hebt veel fantasie,’ zeg ik maar. ‘Atlas of niet, ik heb er geen idee van waar je me nu naartoe gaat brengen.’
‘Niet spectaculair. Jammer genoeg niet naar Schiphol. Maar je kunt er wel lekker eten, dat weet je zelf beter dan ik.’
‘Toch niet terug naar Ristorante Peppino?’
‘Hoe raad je het? Ik moest je zeggen dat je binnen moet wachten. Het kan namelijk even duren.’
‘En wat doe jij daarna? Hoe krijg je al die ritten betaald?’
‘Contant, via een koerier. Het grootste deel heb ik al binnen, dus dat komt helemaal goed.’
‘En jij vindt dit allemaal normaal?’
‘Ach, wat is normaal?’ Hij trekt zijn schouders op. ‘Je moest eens weten wat voor mafkezen ik soms vervoer, en wat ze van me willen. Dit is wel relaxed zo.’
‘Hoe heet je eigenlijk?’
Hij opent een dashboardkastje en haalt er een kaartje uit. ‘Alsjeblieft, mijn naam en telefoonnummer voor als je nog eens met me mee wilt rijden.’
‘Ik wil je iets vragen, Elroy,’ zeg ik naar het kaartje kijkend. ‘Hoe weet jij zo zeker dat dit een spel is?’
‘Is dat dan niet zo?’
‘Nee, en ik mag hopen dat op dit moment alles goed is met mijn zus.’
‘Je bent serieus, hè?’ Zo te horen schrikt hij er toch van. ‘Dan bel je haar toch op.’
Zoiets simpels. Ik was zo met die brief bezig, dat ik daar niet eens aan heb gedacht.
‘Doe ik meteen.’ De kiestoon gaat een paar keer over, dan Julia’s stem: ‘Ben even niet te bereiken. Bel je terug als je iets inspreekt.’
‘Haar voicemail,’ zeg ik. ‘Ik probeer het nog een keer.’ Na een paar vergeefse telefoontjes stuur ik een appje.
Ik kom eraan. Alles goed? Laat dat alsjeblieft meteen weten!’
Mijn hand met het mobieltje erin trilt, ik voel dat mijn hart sneller slaat.
‘Geen antwoord?’ vraagt Elroy na een paar minuten. ‘We zijn er bijna. Zal ik je voor de deur afzetten?’
Hij kan me ook meteen naar het hoofdbureau van de politie brengen. Zo ver is dat hier niet vandaan. Maar help ik Julia daarmee, help ik iemand daarmee? Misschien is er niets aan de hand en hebben ze haar alleen opgedragen haar mobiel uit te schakelen. Ze heeft mijn appje nog niet geopend, zie ik.
‘Doe maar.’
‘Hoe heet jij eigenlijk?’ vraagt hij terwijl hij zijn auto voor het restaurant tot stilstand brengt.
‘Emilia.’
‘Misschien tot ziens, Emilia.’
Er zitten nog maar een paar mensen in het restaurant. Het meisje dat ons vanavond bediende herkent me en komt op me af.
‘We gaan straks sluiten, hoor,’ zegt ze terwijl ze me bevreemd opneemt.
‘Ik heb hier met iemand afgesproken. Alleen een glas muntthee graag.’
‘Dat kan. Komt eraan.’
Het tafeltje waaraan ik met Julia heb gezeten is vrij. Zittend onder het geschilderde uitzicht probeer ik nog een keer of ik haar kan bereiken. Geen reactie. Een berichtje naar het Genootschap dan.
Krijg geen contact met mijn zus. Dat wil ik nu hebben, app ik.
Pas na een tweede poging komt er een antwoord.
Geduld. Ben je al afgezet bij het restaurant?
Voor ik kan antwoorden gaat mijn mobiel over. Julia, zie ik op het schermpje. Goddank.
‘Hi Julia. Alles goed met je?’
‘Nee, ja. Waar ben je nu?’ Haar stem klinkt angstig.
‘Terug bij Peppino. Wat is er?’
‘Maak dat je daar wegkomt en geef die brief niet af. Ga naar Vicky. Ze weet ervan.’
‘Wat is er met je, Julia?’ Ik moet me beheersen om niet te gaan schreeuwen, en vecht tegen de paniek.
‘Ik ben ontsnapt.’
Opluchting. Dit is het laatste wat ik had verwacht. ‘Ontsnapt? Maar is alles goed met je?’
Gasten in restaurant kijken verstoord in mijn richting.
‘Zorg dat ze je niet te pakken krijgen.’ Ze dempt haar stem. ‘Ze zijn vlakbij en mogen me niet horen. Ik moet afbreken.’
‘Gaat het wel met je?’ vraagt het meisje dat het glas thee voor me neerzet.
‘Niet echt. Hebben jullie een achteruitgang?’ vraag ik gejaagd. ‘Ik moet hier weg. Mijn afspraak kan gewelddadig worden.’
‘Nee toch?’ Ongerust kijkt ze me aan. ‘Betaal je wel je thee?’
‘Kom ik morgen doen.’ Ik steek twee vingers omhoog. ‘Ik zweer het. Alsjeblieft, wijs me de achteruitgang.’
Ze moet de paniek in mijn ogen zien, want ze vraagt niets meer. ‘Door het gangetje achter de toiletten. De deur is niet op slot. Moet van de brandweer.’
‘Dank je wel. Zeg alsjeblieft tegen niemand dat ik hier ben geweest,’ smeek ik.
‘Doe ik. Sterkte.’
Ik ren door de gang en open de achterdeur. Buiten kijk ik beide kanten van de straat af. Geen auto’s, wel wandelaars. Snel loop ik naar mijn fiets onder het straatnaambordje. Ongeduldig zoek ik in mijn broekzakken naar het sleuteltje van mijn kettingslot. Waar is dat ding? Kalm blijven! Als ik het heb gevonden en het slot geopend heb, blijft het achter de regenpijp klemmen, hoe ik er ook aan ruk. Dan maar zonder slot. Nog steeds stopt er geen auto voor het restaurant, zie ik niets bedreigends. Ik fiets zo onbeheerst weg, dat de tas met het boek tussen de spaken van het voorwiel komt. Waarom heb ik die niet onder de snelbinder gestopt? Geen tijd meer voor. Zo hard ik kan fiets ik de Leidsekruisstraat uit. Bij de Prinsengracht sla ik links af. Over mijn schouder werp ik nog een blik de straat in. In de verte, voor Ristorante Peppino, wordt een zilvergrijze auto op de stoep geparkeerd.