STURMIUS STAPTE DOOR KASTEELDEUREN NAAR BUITEN, hij ademde de frisse lucht diep in terwijl hij wachtte op de page die hem zijn paard zou brengen. De jongeman spoedde zich naar hem toe met zijn trouwe ros, maar gaf de abt nog steeds de kans het uur dat hij net had doorgebracht met de koningin en haar adviseur te overdenken.
Bertrada zat er niet naast met haar oordeel dat de jonge koning Karel dag en nacht verschilde van de jongen die hij was geweest in zijn jeugd; een tijd waarin de jonge prins advies had gevraagd aan hem en vele anderen. Hij was een vrolijk kind, altijd bereid om te leren en te spelen, en had vele harten veroverd door een allemansvriend te zijn, en een ieder die het nodig had een helpende hand te bieden.
Dat was echter allemaal voordat de kroon op zijn hoofd was geplaatst. Sindsdien was de man in hem ontwaakt. De man die doelbewust plannen maakte, die daadkrachtig was en snel besluiten nam. Hij was onvermoeibaar tijdens de jacht, bij wapenoefeningen en in het veld als hij zijn vijanden op hun hielen zat; geen risico leek te groot voor zijn niet-aflatende moed. Deze jonge koning overwon honger en dorst. Hij was onverslaanbaar in de strijd en een meedogenloze tegenstander. Hij kon stil zijn als dat nodig was, maar hij was ook hoogdravend, met een alledaagse houding, bijna zoals een Frankische landarbeider, maar hij bleef altijd de koning.
Gods instrument, dacht Sturmius, een vreemd instrument, en toch op die leeftijd opgeroepen om te regeren.
De jonge page arriveerde eindelijk met zijn paard en hield hem zo vast dat hij de abt kon helpen met opstijgen. Het belemmerende en zware maliënkolder vereiste een grotere inspanning van de zware man, die het uiteindelijk voor elkaar kreeg om zichzelf op de rug van de robuuste hengst te zwaaien. Hij bedankte de jongeman voor zijn hulp voordat hij zijn paard richting de poorten draaide en een draf inzette.
De abt stopte even bij de vestingmuren, de frisse lucht afkomstig van de velden en de bossen diep inademend. Voor het kleine stadje, iets ten westen van de uit steen opgetrokken huizen, strekten zich de Meivelden uit, waar de graven en edelen van het Frankische Rijk, door de koning opgeroepen om zich te melden voor de strijd, hun kampen hadden opgezet.
Kleurrijke vaandels fladderden in de wind. De troepen van elke graaf of edelman bij elkaar, waardoor ze hun eigen groeperingen vormden. Itherius had het bij het goede eind gehad toen hij zei dat het leger verdeeld was.
Hoewel het bij aankomst het beste had geleken om gewoon een plek uit te zoeken om het kamp op te zetten, was de verdeling onder de mannen nu zo vanaf het kasteel bekeken duidelijk te zien.
Sturmius spoorde zijn paard nogmaals aan in draf te gaan lopen en vervolgde zijn weg naar zijn broeders. De geur van brandend hout, geroosterd vlees en vers gebakken brood hing zwaar in de lucht toen hij de rand van het kamp bereikte. Het geluid van hamers die neerkwamen op metaal, steeds opnieuw, klonk alom terwijl ijzersmeden en wapenmakers de wapenuitrusting verzorgden voor hen die hun diensten nodig hadden.
Met de plotselinge toestroom van mensen naar de regio, hadden de koopmannen en handelaren uit het stadje het beste van de situatie gemaakt. Velen van hen hadden hun waren nabij het kamp uitgestald en waren hard bezig met het verkopen van hun goederen of met het uitvoeren van reparaties aan beschadigde of kapotte materialen.
Het lawaai en de gesprekken zwollen aan en de abt liet zijn paard zijn gang vertragen tot stap, terwijl de mensen ruimte maakten om hem door te laten. Zo nu en dan hoorde hij gefluister van de een of andere krijgsman tegen een andere, ‘De abt van Fulda, een machtig voorvechter van de Heer!’, en schudde eenvoudig zijn hoofd. Hoewel hij een geestelijke was, was hij net zo menselijk als zij, zijn enige voordeel was dat hij ervaring had in de strijd. Hij had echter al vele winters meegemaakt en was niet langer zo vlug en lenig als de jonge ridders.
Hij wierp een blik op de uitgestalde waren; er lagen stijgbeugels en sporen, deskundig ingelegd met zilver om ridders en edellieden aan te trekken. Zadels en harnassen voor allerlei doeleinden waren te koop, maar ook voldoende vers fruit en vers gebakken waren, die werden rondgedragen aan stokken om zo zelfs de meest zuinige mensen te verleiden.
Krijgsmannen en ridders van eerder tegen elkaar strijdende gemeenschappen en districten waren met elkaar aan het duwen en trekken, elkaar uitdagend hun vaardigheden op het gebied van vecht- of paardrijdkunst te tonen. En als er ergens gebakkelei ontstond over vaardigheden vormde zich een massa om levendige meningen te uiten over wie er volgens hen beter was, waardoor de sfeer eerder weghad van een toernooi dan van voorbereiding op een oorlog.
Uitdagingen werden naar voren gebracht en geaccepteerd, waarna de vaardigheden werden vertoond, vaak tot de verrukking van de dames en jongens, die de door hen gekozen helden vol aanbidding aanschouwden. Sturmius bracht zijn paard tot stilstand en keek toe hoe twee mannen aan het worstelen waren; beide waren ze in uitstekende vorm, ze anticipeerden elkaars bewegingen en vertoonden de vaardigheden van mannen die zijn opgeroepen voor de strijd.
Sturmius spoorde zijn paard weer aan, met het voornemen een bezoek te brengen aan de smidse; zijn paard had hoefijzers nodig en er moesten reparaties worden uitgevoerd aan de wapenuitrusting en het materiaal van enkele van zijn broeders. Zijn ogen bewogen zoekend over de groepen mensen die zich van hot naar her haastten. Onder hen bevonden zich edellieden, op zoek naar strijdbijlen of zwaarden voor hun krijgers. Er werd levendig onderhandeld over de prijzen en velen keerden terug naar hun tent met hun aankopen. Soldaten en dienstboden zaten aan ruw bewerkte tafels, sommigen hieven hun pullen terwijl anderen hun bouillon oplepelden uit aardewerken kommen. De schrille uitroepen van vrouwen in de armen van ruwe mannen vermengden zich met het gelal van de dronkaards.
Zijn oren ontwaarden vele vloeken of spottende schreeuwen, onchristelijke bezweringen en smerige grappen, maar zijn gezicht vertoonde geen emotie terwijl hij langzaam door de mensenmassa reed.
Sturmius liet zijn paar halt houden en keek naar de modderige aarde onder de voeten van het paard. Hij besloot dat het beter was op zijn paard te blijven zitten toen de leerjongen van de smid naar hem toekwam om zijn paard over te nemen. Hij schudde zijn hoofd toen de jongeman naar voren reikte om de teugels van het paard te nemen.
‘Waar is je meester?’ vroeg hij de jongeman, die vervolgens in de richting van een kolossale man wees. ‘Roep hem eens voor mij.’ De jongen knikte en vond zijn weg naar de man, die eerst naar de jongen keek en toen in de richting van de abt, zijn hand heffend in een groet voordat hij naar de abt toekwam.
‘Vader Sturmius!’ begroette de man hem warm toen hij dichtbij genoeg was om over het lawaai van de massa te worden gehoord.
‘Filip,’ antwoordde Sturmius met warme stem, ‘ik had kunnen weten dat jij hier zou zijn.’
‘De koning heeft ons gevraagd met de artillerie te marcheren; de meeste van mijn knapen zijn prima in staat een zwaard te zwaaien, mocht dat nodig zijn.’
‘Ik ben er zeker van dat het meer hun vaardigheden als smid zijn waarin hij interesse heeft.’
‘Wel, dat mag dan zo zijn, maar het zal hen geen kwaad doen hun handen uit de mouwen te steken in de strijd. Welnu vader, hoe kan ik u van dienst zijn?’
‘U zult zien dat de wapenuitrusting van enkele van mijn mannen reparaties en verbeteringen behoeven, breng dus maar één of twee van je assistenten mee; je bent welkom bij ons aan te schuiven voor het avondeten.’
‘Ik zal wat mensen sturen, dank u,’ antwoordde de potige man en knikte heftig voor hij afscheid nam.
Sturmius zette zijn weg voort, tot hij tegen werd gehouden door een dichte massa toeschouwers, die hem dwong zijn paard een halt toe te roepen. Hij stond op uit zijn zadel om over de mensen heen te kijken, nieuwsgierig naar de reden van deze bijeenkomst.
Zijn blik bleef rusten op een vreemd uitziende man, gezeten op de stronk van een omgevallen boom. De eigenaardige man leek bijna onmogelijk dun en lang, met een smal, aristocratisch gezicht dat werd gedomineerd door een flinke haakneus. Hij had schichtige grijze ogen en een spottende uitdrukking boven ernstige, dunne lippen die half verscholen lagen onder een hangende blonde snor. Zijn lange, blonde haar wapperde licht in de wind. Hij was gekleed in een eenvoudige leren wambuis, die elke vorm van decoratie ontbeerde, net als zijn losgeknoopte beenbeschermers.
De man hield een harp van aanzienlijk formaat in zijn arm. Vaardig plukte hij aan de snaren met zijn lange, slanke vingers. Hij zong met een zachte, welluidende stem die de abt greep. Het lied ging over Hildebrand, die door de koppigheid van zijn zoon zichzelf gedwongen zag zijn enige bloedeigen nageslacht te vermoorden. Het was geen christelijk lied dat een monnik zou zingen, maar de bekende, doordringende versregels en de kracht van de voordracht van de minstreel ontroerden Sturmius enorm.
Toen het lied afgelopen was, gooide de abt een goudstuk over de hoofden van de toeschouwers naar de zanger, maar de magere man negeerde het en liet hem liggen in het gras. De blik die hij de geestelijke toewierp was er een van trots vermengd met heimelijke minachting.
Maar voordat de woede van Sturmius over het brutale gedrag van de man kans kreeg volledig de kop op te steken, klonk er plots gelach en geroep om hem heen. Heel eventjes werd hij van de wijs gebracht door het verwerpelijk gedrag van de mensenmassa, maar hij wist snel zijn gemoed onder controle te krijgen en liet zijn blik in de richting van die van de toeschouwers dwalen.
Hij schudde zijn hoofd en een glimlach brak door op zijn gezicht toen hij een grote ronde bal van vachten de groep zag naderen. Van een afstand waren alleen de korte benen zichtbaar. Pas toen de man dichtbij genoeg was, kon men de koopman onderscheiden van zijn pelzen.
‘Dierhuiden, pelzen! Koop mijn prachtige vachten! Wolf, haas of vos! Otter en marter, zelfs onze koning Karel draagt geen beter bont! Dierhuiden! Pelzen! Koop mijn prachtige vachten!’ De diepe stem van de man was onverwacht, gezien zijn korte, weldoorvoede figuur; en toch kwam hij de abt ontzettend bekend voor.
‘Vertel mij eens, koopman, waarom zou men vachten nodig hebben voor een zomercampagne?’ bespotte een van de soldaten hem. ‘In de strijd kan ik het niet gebruiken.’
‘Ah, goede heer, deze pelzen zijn niet alleen om te dragen, maar zijn ook zeer goed om onder te slapen.’
‘Goed om onder te slapen, hè? Je krijgt het daaronder zo heet in de zomer, dat je botten zullen smelten. En ik eindig liever niet als een kleine, rondbuikige praatjesmaker als jij. Ik zou niet eens een zwaard meer kunnen hanteren.’
De kleine, waterige ogen van de koopman vernauwden zich enigszins toen hij zijn blik snel en schichtig over de mensenmassa liet gaan. Toen zijn blik eenmaal stilhield bij de abt, opende hij zijn ogen weer helemaal, maar hij antwoordde de man. ‘Dwaas dat je bent. De kou van de herfst zal je inhalen voor je teruggekeerd bent.’ De man verschoof even onder de pelzen en bewoog zich toen verder onder de mensen, luid roepend ‘Pelzen! Prachtige pelzen! Zeer de moeite waard, heer! Koop mijn otter-, marter-, haas- en vossenpelzen! Dezelfde als worden gedragen door de koning!’
Heen en weer geduwd door de menigte, probeerde de kerel een buiging te maken voor de eerbiedwaardige abt, maar struikelde en rolde over de grond, tot groot vermaak van de omstanders. Met verbazingwekkende verve stond hij echter snel weer op beide korte benen, terwijl de dierhuiden vrijwel niet van plaats waren verschoven.
Sturmius moest de neiging om ook mee te lachen onderdrukken, terwijl broeder Franciscus, de meest handige en levendige van al zijn monniken, zich zorgvuldig een weg naar hem toe baande. De monnik, door de broeders toegenegen broeder Buikje genoemd, want de kloosterkeuken moest voor hem extra porties opscheppen, leek tijdens zijn afwezigheid nog lijviger te zijn geworden. Het was een slimme man en hij wist de door hem gekozen rol tot in perfectie te spelen; dat is waarom Sturmius hem naar het noorden had gestuurd, naar het land van de Saksen.
‘Pelzen, prachtige pelzen! Weledele heer, de Heilige Kerk is rijk. Koop mijn otter- en marterpelzen. U kunt het u veroorloven, zeer eerbare abt; zelfs als u slechts een tiende van mijn vachten neemt als uw tiendheffing!’
De omstanders beloonden deze woorden met een volgend salvo luidruchtig schatergelach.
Inspelend op het sarcasme keek Sturmius eerst naar de pelzen die te koop waren en zei vervolgens tegen hem ‘Wat die andere man zei is waar; ik heb dergelijke goede pelzen niet nodig bij het oorlogvoeren.’ Net toen broeder Franciscus op het punt stond iets te zeggen, vervolgde Sturmius, ‘Het klooster kan echter wel wat nieuwe pelzen gebruiken, breng dus maar een tiende deel van je voorraad naar mijn tent en je krijgt het dubbele bedrag terug in goud.’
‘Dank u, weledele heer, ik zal ze bij uw tent afleveren.’
En daarmee draaide Sturmius zijn paard weg van de menigte en zette, in plaats van rechtstreeks naar de sectie te gaan waar zijn broeders hun kamp hadden opgezet, af richting het kamp van de koning.
Rood, geel en blauw gestreepte tenten glansden in de ondergaande zon. In tegenstelling tot de chaotische opstelling van de handelaren, ambachtslieden en arbeiders, vertoonde het kamp van de koning de strenge discipline van een leger dat gewend is aan het opvolgen van bevelen. De lichtingen van elk van de koninklijke domeinen hadden hun vaste plekken die aan hen werden toegewezen in het kamp, met hun karren gestald achter de tenten.
Achter de tenten stonden provisorische omheiningen gemaakt van palen en touwen waarbinnen de paarden, koeien en ossen stonden. Bewapende mannen bewaakten de omheinde terreinen, terwijl de naar hout ruikende rookpluimen van de kampvuren op verschillende plekken de lucht in stegen.
Sturmius reed het kamp binnen en hield alleen stil om de bijeengekomen graven en magnaten te spreken. Al snel werd duidelijk dat het merendeel van het leger dat vanuit verschillende delen in het koninkrijk was samengesteld al aanwezig was. Zelfs de edellieden van het verafgelegen Aquitanië waren present.
De enige graven die er niet waren, waren zij die behept waren met het beschermen van de grenzen van het rijk, tegen de Moren in het westen, de Longobarden in het zuiden, en de Avaren en de Slaven in het oosten. De Beierse hertog Tassilo was ook afwezig, aangezien de koning hem had opgedragen de oostelijke moeraslanden te beschermen.
In de komende dagen zouden ze zich bij de graven in het noorden voegen, die de verantwoordelijkheid hadden gekregen het Frankische Rijk te beschermen tegen een Saksische inval.
Toen Sturmius het kamp van zijn broeders eenmaal had bereikt, stapte hij van zijn paard en overhandigde de teugels aan een jonge page voordat hij zijn aandacht verplaatste naar de prior van het klooster, Ratgar, en de broeders die hij opdracht had gegeven de uitrusting en voorraden te verzorgen, welke allen naar voren waren gekomen bij zijn aankomst. Sterk gewend aan het nauwkeurig in de gaten houden van zijn ondergeschikten, maar ook omdat hij afwezig was geweest toen het kamp werd opgezet, controleerde de abt eerst de tenten van zijn broeders en soldaten, vervolgens de wagens en tot slot de wachten bij de dierenweide. Pas toen hij tevreden was dat alles in orde was, ging hij met zijn prior Ratgar naar zijn eigen tent, waar ze plaatsnamen voor het avondmaal.
Toen de zon eenmaal onder was, was het krijgslawaai dat de tenten omringde weggestorven. Sturmius en Ratgar zaten in de met kaarsen verlichte tent van de abt te praten. Beide mannen gehoorzaamden de Kerk in Rome en waren trouwe volgelingen van de Heilige Vader; bereid om te sterven voor de leer van Jezus. Ze dienden echter ook het Frankische Rijk en diens koning; wat op zichzelf een controversiële situatie was geworden sinds het vroegtijdige overlijden van koning Pepijn. Het was snel duidelijk geworden dat de Paus en Karel niet met elkaar op goede voet stonden. Ze bleven ruziemaken, niet over geloofskwesties, maar over land en inkomsten.
Desalniettemin had zowel Sturmius als Ratgar gezworen de twee dominante figuren zelf tot een overeenkomst te laten komen. Ze zouden de Paus laten ontdekken hoe hij zijn schip tussen de twee kliffen genaamd Desiderius en Karel zou moeten doorsturen, want hun prioriteiten bleven bij de aanwezigheid van de Heilige Kerk in het land van de Franken, en dan met name het klooster in Fulda; waarbij beiden bereid waren een standpunt in te nemen, mochten de ruzies deze op welke manier dan ook bedreigen.
Sturmius gaf een kort verslag van zijn gesprek met de koningin en haar adviseur, daarbij tussen en neus en lippen door hun zorgen voor wat betreft Karels neiging om ten strijde te trekken tegen de koning van de Longobarden noemend, alvorens het gesprek zich richtte op de aanstaande campagne. ‘Naar alle waarschijnlijkheid is de koning van plan het leger naar het noorden te leiden, tegen de Saksen; maar ik ben echter niet zeker van zijn bedoeling. Hoewel de heidenen niet een verenigd volk zijn, is er niet genoeg tijd om zelfs maar een klein deel van Saksen te veroveren voor de winter zijn intrede doet.’
De prior knikte instemmend voordat hij antwoordde ‘Terwijl u, Eerwaarde Vader, in het kasteel was, heb ik het Meiveld verkend, waarbij mij opviel dat de graven, edellieden, ridders en bisschoppen die hier bij elkaar zijn gekomen, net als wij, slechts voor drie maanden voedsel en andere voorraden hebben meegebracht.’
Sturmius was een moment lang verzonken in gedachten voor hij zijn hoofd schudde en zijn aandacht op Ratgar vestigde. ‘Kun jij raden wat de reden is voor deze korte militaire expeditie? Waarom zou hij zich nu in een dergelijke zinloze strijd storten?’
Ratgar schudde zijn hoofd in antwoord.
De stilte rekte zich enige tijd uit, terwijl Sturmius in de kaarsvlam voor hem staarde. Plots, alsof hij tegen zichzelf sprak, mompelde hij ‘Ben ik te zelfzuchtig of geobsedeerd om hier de logica van in te zien? Een veldslag met de Saksen die onze Kerk niet dient, daar begrijp ik gewoon niks van. Vooral niet omdat de snelle opmars van de Angelsaksische missionarissen mijn werk hier bedreigen.’ Steeds meer in beslag genomen door het onderwerp, vervolgde hij, met luidere stem nu, ‘De toekomst van de Frankische kerk staat op het spel als de koning zijn zwaard alleen tegen de heidenen trekt om politieke redenen. Begrijp je wat ik zeg, Ratgar?’
De prior, in eerste instantie enigszins voorzichtig, antwoordde ‘Ik begrijp heel goed wat u bedoelt en ben het met u eens, Eerwaarde Vader. Als die missionarissen, die worden gestuurd door Britse bisschoppen en die bloedverwanten zijn van de Saksen, kans zien de heidenen te bekeren, zullen die kerken, kloosters en bisdommen niet gehoorzamen en tiendheffing betalen aan de Frankische kerk. De Angelsaksen weten dit, en dat is waarom zij ook zo hard werken.’
‘Vergeet niet dat zij daarbij nog steeds onze Here God dienen,’ bracht Sturmius hem in herinnering, wetende dat de prior slechts zijn gedachten aan het verwoorden was. Het ging echter niet alleen om tiendheffing en gehoorzaamheid aan het Frankische Rijk. Als de abt, was hij in alles boven anderen geplaatst, zo ook in kwesties van het geloof. En daarom kon hij zulke openlijke woorden niet ongestraft voorbij laten gaan.
Ratgar aanvaardde de berisping met christelijke nederigheid, kerkmagnaten en hun gedrag begrijpend, en ook wetend hoe belangrijk het voor hooggeplaatste geestelijken was om niet alleen hun waardigheid te beschermen, maar ook blijk te geven van hun macht en middelen – vooral als ze wilden dat de raadsheren van de wereldlijke leiders en prinsen naar hen zouden luisteren.
Na een moment van reflectie pakte Sturmius de draad van het gesprek weer op. ‘Het was de Heilige Bonifatius die ons de taak gaf de opstandige Saksen te bekeren. We moeten alles doen wat in onze macht ligt. Daarbij moeten we echter geen verkeerd beeld geven van het werk van de Angelsaksische missionarissen en hun werk tenietdoen.’ Waarop Ratgar instemmende knikte.
Sturmius vervolgde ‘Het is onze plicht om tijdig voordeel uit deze campagne te halen voor onze kerk, mocht koning Karel optrekken tegen de Saksen. Wat de mannen uit het noorden bereiken door te leren en te preken, moeten we met het zwaard zeker stellen en verstevigen. Deze bewapende expeditie kan een heilige oorlog worden als dat de wil van God is. De zwaarden van de Franken zullen bewijzen dat God sterker is dan Odin, Thor en alle anderen. We moeten de heilige idolen van de Saksen omver werpen om ze te laten beseffen hoe machteloos die zijn. Bonifatius deed dit en velen kwamen tot hem om gedoopt te worden. Het is mijn wens om al mijn broeders voorbereid te zien om zijn voorbeeld te volgen. Breng de broeders op de hoogte, Ratgar, en herinner ze eraan dat ze mijn bevelen moeten volgen.’
Een van de monniken betrad de tent van de abt en sprak nederig, ‘Eerwaarde Vader, er is een bonthandelaar die beweert dat u hem heeft opgedragen zichzelf in het kamp te presenteren. Hij vraagt dringend om een audiëntie.’
Ratgar stond op het punt de broeder te vertellen dat de koopman de volgende ochtend maar terug moest komen, toen Sturmius opstond uit zijn zetel en opdracht gaf de man toe te laten treden.
Sturmius lachte naar Ratgar, toen hij de verwarring van de man bemerkte en voegde toe ‘Je zult snel oog in oog staan met een oude bekende, hoewel ik betwijfel of je hem zult herkennen.’
Even later klonk er een gefrustreerde grom vanuit de ingang van de tent, meer het geluid van een everzwijn dan dat van een mens, en de panelen voor de ingang werden geopend om een weldoorvoed harig beest toe te laten in het licht. Sturmius observeerde de verbazing van Ratgar, enkele ogenblikken voordat de pelzen en dierhuiden die het vreemde figuur omhulden allemaal ineens op de vloer werden gegooid, daarmee het gezicht en lichaam van een bekende vriend onthullend.
‘Broeder Franciscus!’ riep de verraste prior uit.
Met een ‘Vrede zij met u, zeer weledele abt en prior,’ groette Franciscus hen nederig, terwijl hij de zweetdruppels van zijn voorhoofd veegde met een punt van zijn mantel. ‘Vergeef me dat ik niet sneller ben gekomen. Ik moest voorzichtig zijn, er zijn verderop in het kamp mannen waarover ik me zorgen maakte. Ik vermoed dat het Longobardische of Saksische spionnen zijn, wat de oorzaak is dat ik deze verschrikkelijke kledij draag,’ hij schopte tegen de stapel dierhuiden die om hem heen lagen, ‘en niet het habijt, zoals gepast zou zijn geweest. Ik heb helse kwellingen ondergaan onder deze vachten, genoeg om al mijn zonden en die van vele anderen teniet te doen. Mijn lichaam is zo geslonken dat ik mezelf bijna niet meer herken,’ klaagde de kleine man terwijl hij troosteloos neerkeek op zijn wambuis, het enigszins naar voren trekkend als om zijn woorden te benadrukken.
‘Zo erg kan het niet zijn,’ sprak de prior met een lach, ‘je draagt nog steeds meer vet met je mee dan twee koks, en krijgt snel de kans om te herstellen van je inspanningen.’
Sturmius wuifde naar de twee mannen, ten teken om te gaan zitten, voor hij uiteenzette. ‘Vertel eens, broeder Franciscus, wat heb je gezien en gehoord sinds je het klooster hebt verlaten?’ Hij reikte naar zijn bokaal en vulde het voor hij deze Franciscus aanreikte. ‘En neem dit om je stembanden te smeren.’
De monnik bracht zijn verslag uit. Hier en daar brak zijn stem als hij sprak over de veelvuldige gevaren en moeilijkheden die hij had moeten doorstaan. Op sommige momenten weidde hij uitvoerig uit over de details en de abt moest hem hier en daar onderbreken om hem terug naar het onderwerp te brengen.
Het was ver in de avond toen de mannen eindelijk afscheid van elkaar namen. Een van de dienstbodes van het klooster sjouwde de pelzen op een kar, waarop ze terug naar het klooster konden worden gestuurd als het leger eenmaal op weg was.
Sturmius bleef achter met zijn gedachten, en kwam uiteindelijk tot de slotsom, na het relaas van broeder Franciscus te hebben aangehoord, dat het van essentieel belang was geworden om van de campagne tegen de Saksen een heilige oorlog te maken. De Frankische staat zou bedreigd worden als de Saksische stammen zich zouden verenigen met hun overzeese broeders, het doel dat de Angelsaksische monniken leken na te streven.