Het jaar 775
HET FRANKISCHE LEGER had zijn kamp opgeslagen langs de Oker. Achter hen markeerde een meer dan anderhalf kilometer breed spoor van verbrande boerderijen en velden hun route. De stank die werd afgescheiden door opgeblazen dierkarkassen verontreinigde de lucht, terwijl de glazige ogen van de vermoorde boeren nietsziend de verte in staarten, hun bloed de grond in sijpelend.
Bij deze tweede campagne tegen de Saksen had Karel alle verschrikkingen van oorlog losgelaten op de Saksische landen. Zijn ridders hadden zijn instructies met onstuimig enthousiasme opgevolgd: een ieder en alles dat op hun weg kwam afslachten. Maar met het verstrijken van de weken hadden zelfs zij op een gegeven moment geen plezier meer beleefd aan het afbranden van huizen en het nutteloze uitmoorden van de Saksische bevolking.
De campagne had echter alle verwachtingen overtroffen. Ze hadden de vijand overvallen en kasteel Sigiburg aan de Rijn ingenomen met een gedurfde aanval, en waren op geen enkele weerstand gebotst toen ze door de zuidelijke domeinen van Westfalen trokken.
Widukind was de strijd niet aangegaan, maar de koning had al zoveel verwacht. Het Angrivarische leger werd geneutraliseerd bij een hevig veldslag, kort nadat het zich geformeerd had nabij het kasteel van de hertog op de Brunsberg. De festiviteiten voor de overwinning van de Franken waren echter van korte duur, want Karel beval hen de Wezer over te steken en Oostfalen in te trekken. Daar troffen ze slechts lichte weerstand van kleine groepjes slecht bewapende boeren die achter waren gebleven om te vechten. Het bloeddorstige Frankische leger had hen opgejaagd, en ze hadden zich snel verspreid, waardoor de cavalerie van de koning slechts kleine verliezen had geleden.
De voorraad was overvloedig en van goede kwaliteit, met een overdaad aan vlees en brood, en de koning was gul met bier en wijn. Daardoor konden de soldaten en bedienden hun buiken naar hartenlust vullen en werd de sfeer in het tentenkamp met de dag beter.
Aan de Oker stonden ze te wachten op de aantocht van hertog Hassi, die zijn eerste overgave al aan Karel had gesignaleerd. Het leger had voor het vaste kamp de gevechtsformatie aangenomen. Cavalerietroep na cavalerietroep stond naast elkaar, hun wapens schitterend in het licht van de zon, hun helmen, schilden en bepantsering glanzend in de zon. Een felgekleurde wimpel wapperde voor elke troep in de zomerwind.
De koning liet voor de troepen zijn paard halt houden. Hij was een goede kop groter dan de mannen om hem heen. Hij zat rechtop en trots op zijn zwarte paard, dat versierd was met alle insignia van koninklijke macht en kracht. De met goud ingelegde delen van zijn helm en pantser schitterden in de zon en het zonlicht reflecteerde vanaf de edelstenen op de pommel van het gevest van zijn zwaard. De koninklijk paarse mantel was over zijn schouders gedrapeerd, de randen geborduurd met gouddraad.
Uit de randen van het bos, slechts op enkele boogschoten afstand, kwam een groep ridders tevoorschijn. Hertog Hassi reed voorop, met zijn blauwe hertogelijke mantel, geborduurd met zilverdraad, achter hem aan wapperend. In navolging van hem kwamen de Oostfaalse edelen, ten minste honderd, of zelfs meer. Achter hen volgden de Oostfaalse soldaten, te voet of te paard, een schamele twee à drieduizend. De hertog trok voor de Frankische koning de teugels van zijn paard aan en zwaaide uit het zadel en legde zijn wapens op de grond, voordat hij zichzelf op één knie liet zakken. De andere edelen en mannen volgden zijn voorbeeld.
Karel liet zijn blik over de gebogen hoofden en lichamen glijden voordat hij zijn oog op Sturmius richtte en hem het overeengekomen signaal gaf. De abt stapte naar voren en werd gevolgd door een entourage van geestelijken en monniken die grote ketels droegen, gevuld met water, die ze in een lange rij voor de knielende Oostfalen neerzetten.
Aangespoord door de koning begaf hertog Hassi zich naar de ketel waar Sturmius naast stond. De abt hief zijn handen omhoog, ‘Zweer je de duivel en alle duivelsoffers af?’
‘Die zweer ik af,’ antwoordde de Oostfaalse hertog, zijn stem verheffend.
‘Zweer je Thor, Odin, Saxnot en al hun andere demonische metgezellen af?’
‘Ik zweer Thor, Odin, Saxnot en al hun andere demonische metgezellen af,’ kwam er van de lippen van de hertog. Er klonk echter een lichte aarzeling in zijn stem.
‘Geloof je in God, de Almachtige Vader?’
‘Ik geloof in Hem.’
‘Geloof je in Jezus, de Zoon van God?’
‘Ik geloof in Jezus, de Zoon van God.’
‘Geloof je in de Heilige Geest?’
‘Ik geloof in hem.’
‘Zweer je trouw en gehoorzaam te zijn aan de Heilige Kerk en aan koning Karel, haar zwaard en beschermheer?’
‘Dat zweer ik.’
De abt dompelde zijn handen in het gewijde water en besprenkelde de knielende man ermee.
Na de doop van Hassi stapte de koning van zijn paard en verzamelde de wapens van de hertog en gaf ze aan hem terug, want hij was gedoopt en had trouw gezworen aan het Frankische Rijk en zijn koning.
‘Neem je zwaard, speer, schild en helm en draag ze in dienst van mij. Als je je houdt aan wat je hebt gezworen, behoud je al je rechten en macht over je landerijen, net als tevoren.’ Vervolgens omhelsde Karel hem en plaatste de vredeskus op zijn voorhoofd.
De edelen en hun volgelingen vormden rijen voor de doopvonten en stapten één voor één naar voren om te worden gedoopt. De woorden van de vele monniken en priesters echoden over de uitgestrekte velden terwijl de mannen voor hen hun hoofden bogen en hun goden afzwoeren.
‘Zweer je de duivel en alle duivelsoffers af?’
‘Zweer je Thor, Odin, Saxnot en al hun andere demonische metgezellen af?’
‘Geloof je in God, de Almachtige Vader?’
‘Geloof je in Jezus, de Zoon van God?’
‘Geloof je in de Heilige Geest?’
‘Zweer je trouw en gehoorzaam te zijn aan de Heilige Kerk en aan koning Karel, haar zwaard en beschermheer?’
De antwoorden van de mannen kwamen luid of ingetogen. De stemmen van de mannen die de doop ondergingen uit trouw voor hun leider trilden terwijl ze neerknielden voor de koning van de Franken en zijn leger. Ze werden gedwongen te kiezen tussen hun toewijding aan Thor, Odin en Saxnot en hun loyaliteit aan hun leiders.
Voor velen leek het niet juist, en in strijd met hun aard. Ze wisten dat de goden genoegdoening zouden zoeken voor hun ontrouw, een daad die werd uitgevoerd louter uit loyaliteit aan een edelman. De Oostfalen, die voor de eerste keer hun hoofden bogen voor vreemde priesters, hadden geen kans om hun twijfels weg te nemen. Toen de duizendvoudige doop nog maar nauwelijks achter de rug was, zetten de priesters de hoge hymne Te Deum Laudamus in, waarbij het volledige Frankische leger inviel. Gevangen in het moment voegden ook de Saksische krijgers zich bij de mannen van de koning en hieven hun wapens te hemel.