13

Fairfax County, Virginia

In de drukkende stilte van de warme ochtend duwde Austin zich af van de steiger, sloeg zijn stevige vingers om de handgrepen van de roeispanen van koolstofvezel en trok zijn ranke wedstrijdskiff met een lange, strakke haal het glinsterende water van de Potomac op.

Dit roeien op de Potomac was een dagelijks ritueel dat Austin als hij niet onderweg was zorgvuldig instandhield. Zoals de dokter hem dringend had aangeraden, had hij de linkerkant van zijn lichaam enige tijd rust gegund. Zodra de hechtingen waren genezen, was hij met behulp van de gewichten en apparaten in zijn eigen fitnesszaal en de dagelijkse baantjes in zijn zwembad aan een eigen conditietraining begonnen. De belasting van zijn lichaam had hij geleidelijk opgevoerd tot hij voelde dat hij zonder gevaar voor spierblessures kon gaan roeien.

Het moment om te testen of hij zijn vertrouwde ritueel weer op kon nemen brak aan op een bijzonder mooie dag toen de lokroep van de rivier echt onweerstaanbaar werd. Hij haalde zijn slanke zeseneenhalve meter lange Maas Aero wedstrijdskiff van de eerste verdieping in het botenhuis dat hij had omgebouwd tot een gerieflijke woning aan de voet van de kliffen in Fairfax County. Om de lichte roeiboot van de kant in het water te krijgen was niet moeilijk. Instappen zonder dat de ranke boot omsloeg was daarentegen lastiger.

Zijn eerste poging om weer te roeien werd een regelrechte ramp. De Concept II kunststof riemen waren vederlicht, maar door de lengte van bijna twee meter waren het gewicht en de druk van de bladen in het water toch zo aanzienlijk dat Austin al na een paar pijnlijke slagen badend in het koude zweet terugkeerde. Zijn linkerbil gloeide alsof er een vleeshaak aanhing. Hij legde de roeiboot bewust ondersteboven op de oever, strompelde het huis in en in de spiegel van de medicijnkast bekeek hij zijn asgrauwe gezicht terwijl hij pijnstillers slikte die de stekende pijn echter maar ten dele wegnamen. Na een paar dagen wachten, probeerde hij het opnieuw. Hij haalde de meeste kracht uit zijn rechterarm en door de ongelijke slagen volgde de skiff een kronkelige koers van aaneengeregen bogen, maar hij kwam tenminste vooruit. Al na enkele dagen was de pijnlijke trek om zijn mond verdwenen.

Geleidelijk werd ook de stijfheid steeds minder. Vandaag herinnerde alleen de pijnscheut tijdens de strekoefeningen van de warming-up hem nog aan het geluksschot van de moordenaar. Hij voelde zich lekker vanaf het moment dat hij op het bankje gleed, zijn voeten in de klompen stak die op de voetsteunen waren gemonteerd, en het bankje een paar keer op de beide glijders heen en weer duwde om de buikspieren wat los te maken. Hij stelde de 'knoppen', ofwel de sluitmoeren op de klampen van de roeidollen, zo af dat hij uit iedere slag de maximale kracht kon halen.

Voorovergebogen liet Austin de uiteinden van de riemen in het water zakken om vervolgens de grepen naar zich toe te halen waarbij hij zijn lichaamsgewicht het werk liet doen. De skiff schoot als een waterwants over de waterspiegel. Dit was zijn beste dag tot nu toe. Het laatste restje pijn ging verloren in het heerlijke gevoel weer in een normaal ritme te kunnen roeien. Hij zat rechtop en roeide ontspannen met de handen over elkaar heen geslagen. In een aanvankelijk rustig tempo roeide hij met een gemiddelde voorwaartse slag en een lange haal. Na iedere haal sneed hij de riemen; hield hij ze vrijwel horizontaal om de luchtweerstand zo laag mogelijk te houden, terwijl de bladen van de riemen op slechts een paar centimeter boven het wateroppervlak naar voren scheerden. Hij gromde tevreden, hij roeide heerlijk.

De skiff gleed zacht lispelend stroomopwaarts langs de oude landhuizen op de oevers. De nevelige, naar bloemen geurende rivierlucht die zijn longen binnenstroomde was als het parfum van een oude liefde. Wat in zekere zin ook waar was. Voor Austin was roeien meer dan zijn belangrijkste conditietraining. Door zijn voorkeur voor techniek boven pure kracht was deze samenwerking van lichaam en geest een soort zenmeditatie. Nu volledig geconcentreerd verhoogde hij het tempo van de slagen en voerde geleidelijk ook de kracht uit zijn brede schouders op tot de slagenteller vlak boven zijn voeten aangaf dat hij in zijn vertrouwde tempo van achtentwintig slagen per minuut roeide.

Onder de klep van zijn turkooisgroene NUMA-honkbalpet parelden dikke zweetdruppels, zijn rugbyshirt was op de rug drijfnat en uit zijn zitvlak was ondanks de zachte voering van de wielrenbroek alle gevoel weggetrokken. Maar zijn zintuigen lieten hem weten dat hij leefde. De ranke boot vloog over de rivier alsof de riemen vleugels waren. Hij wilde zo drie kwartier doorgaan en dan omkeren voor een rustige terugtocht met de trage stroming mee. Het had geen zin om onnodige risico's te nemen.

Plotseling trok een felle lichtflits vanaf de oever zijn aandacht. De zon weerspiegelde in het glas van een verrekijker op een statief. Erachter zat een man op een vouwstoeltje door de lens te turen. Hij had een witte, diep over zijn voorhoofd getrokken katoenen pet op en de rest van zijn gezicht ging achter de kijker schuil. Austin had de man enkele dagen eerder voor het eerst opgemerkt en gedacht dat het een vogelaar was. Maar één ding klopte er niet: de kijker was steeds op Austin gericht.

Een paar minuten later bereikte Austin zijn voorgenomen keerpunt. Toen hij bij de vogelaar terug was, haalde hij de riemen binnen, het zich door de stroom meevoeren en zwaaide in de hoop dat de man zijn pet zou afnemen. Maar deze hield zijn oog aan de kijker geklonken. Terwijl de skiff geruisloos voorbijgleed, nam Austin de vogelaar aandachtig op. Daarna nam hij met een grijns en hoofdschuddend de riemen weer op en vervolgde zijn weg naar huis.

Het in Victoriaanse stijl gebouwde botenhuis had vroeger tot een groot aan de oever gelegen landgoed behoord. Met de vaalblauwe klapdeuren en het mansardedak met torentje was het afgezien van aanpassingen in het interieur een verkleinde weergave van het hoofdgebouw. Austin stuurde de boot naar de kant, stapte op de steiger en trok de skiff op tot onder het botenhuis. Daar tilde hij hem op een rek naast een ander geliefd speeltje van hem, een kleine glijboot met buitenboordmotor. Austin bezat nog twee andere vaartuigen, een zesenhalve meter lang catship en een grote raceboot die in de jachthaven van Chesapeake Bay lagen.

Hij hield van de klassieke vorm en de historische achtergrond van het katschip en van het feit dat ze ondanks de plompe romp en het enkele zeil toch snel was, vooral dankzij de aanpassingen van zijn hand waardoor ze grotere en rankere schepen over het algemeen het nakijken gaf. De cat was ook zeewaardig en puur voor de kick wenste hij dat af en toe onder de meest extreme weersomstandigheden en over lange afstanden uit te testen. Doordat Austin van de geestelijke uitdaging van het roeien genoot en vrijwel vanaf het moment dat hij kon lopen ook het zeilen beheerste, had hij al heel jong een passie voor snelheid ontwikkeld en nam hij sinds zijn tiende aan speedbootwedstrijden deel.

Nadat de skiff was opgeborgen, liep hij via een binnentrap naar de woonverdieping en vandaar over een tweede, korte trap naar de slaapkamer in het torentje. Hij gooide zijn roeikleding in een wasmand en spoelde de inspanningen van die ochtend weg onder een warme douche. Terwijl hij zich voor de spiegel staand afdroogde, bekeek hij de kogelwond. Het rood van de ontsteking was weggetrokken en rozig geworden. Binnenkort zou het nog slechts een van de vele bleke littekens zijn die tegen zijn walnootbruine huid afstaken. Stuk voor stuk souvenirs van een gewelddadig treffen. Er waren momenten dat hij zich afvroeg of zijn lichaam soms als een soort magneet vliegende en scherpe voorwerpen aantrok.

Gekleed in een schone broek en T-shirt liep hij naar de keuken, zette een halve pot sterke Keniaanse koffie en bakte in een pan een portie eieren met spek. Met het dienblad in zijn hand liep hij door een schuifdeur naar een terras met uitzicht op de Potomac en keek tijdens het ontbijt naar het voorbijglijdende water. Nog nagenietend van deze cholesterolbom, schonk hij zich een tweede mok koffie in en ging naar zijn gecombineerde werk-hobbykamer. Hij zette een cd van Coltrane op, nestelde zich in een zwartleren fauteuil en luisterde hoe het door Anton Sax uitgevonden instrument klanken voortbracht die de uitvinder zelfs in zijn stoutste dromen niet voor mogelijk had geacht. Het was niet verwonderlijk dat Austins muzikale voorkeur naar moderne jazz uitging. In zekere zin weerspiegelde de in zijn uitbreide platenverzameling ruim vertegenwoordigde muziek van Coltrane, Oscar Peterson, Keith Jarrett, Bill Evans en anderen Austins eigen karakter: een stalen koelheid waarachter een intense energie en dadendrang schuilgingen, plus een opmerkelijk improvisatietalent en het vermogen om diep in zijn ziel te duiken wanneer er bovenmenselijke inspanningen vereist waren.

De inrichting van het ruime vertrek was een eclectische harmonie van oud en nieuw, van authentiek hardhouten koloniale meubels en moderne kunst aan strakke, witte muren. Vreemd genoeg was er voor iemand die met en rond de zee was opgegroeid en een groot deel van zijn leven op en onder water had doorgebracht maar weinig dat aan de zeevaart herinnerde: een primitief schilderij van een zeilende klipper dat in opdracht van een op China varende kapitein door een Hong-Kongse Picasso was gemaakt, een negentiende-eeuwse kaart van de Stille Oceaan, een paar scheepsbouwkundige werktuigen, een foto van zijn katschip en een schaalmodel van zijn raceboot.

Op de boekenplanken stonden de in leer gebonden zeeromans van Joseph Conrad en Herman Melville, en tientallen oceanologische werken. Maar de zichtbaar meest gelezen boeken waren werken van schrijvers als Plato, Kant en andere beroemde filosofen. Austin was zich bewust van het dualisme in de collectie, maar vond dat niet vreemd. Meer dan eens had een zeekapitein zich na een lange carrière op het zilte nat op het land teruggetrokken. Austin was nog niet zover dat hij naar Kansas wilde verhuizen, maar de zee was een woeste en veeleisende maïtresse en dit toevluchtsoord bood de broodnodige rust om op gezette tijden van haar verpletterende omhelzing bij te komen.

Terwijl hij zijn koffie dronk, viel zijn oog op het rek met de Mantons dat boven de open haard aan de muur hing. Austin bezat een verzameling van bijna tweehonderd sets duelpistolen. De meeste lagen in een vuurbestendige kluis en alleen de meest recente aanwinsten bewaarde hij in het botenhuis. Hij was niet alleen gefascineerd door het vakmanschap en de dodelijke schoonheid van de pistolen, maar ook door de onvermoede invloed die één welgemikt schot op een stille ochtend op het verdere verloop van de geschiedenis kon hebben. Hij vroeg zich af hoe het de republiek was vergaan wanneer Alexander Hamilton niet door Aaron Burr was gedood. De Mantons deden hem weer aan de gebeurtenissen op de Nereus denken. Wat een merkwaardige nacht! Vrijwel iedere dag sinds hij hier terug was, had Austin aan de aanval teruggedacht. Steeds weer zag hij de beelden aan zich voorbijgaan, spoelde hij ze als in een videorecorder snel vooruit of speelde ze juist vertraagd af om ze ten slotte weer terug te spoelen.

Na het gevecht was Austin door uitputting en het bloedverlies ingestort. Hij zette nog een stuk of tien passen, kon toen niet meer en was als in slowmotion op de grond gezakt waar hij als versteend was blijven zitten. Kapitein Phelan had de bemanning verteld dat alles veilig was. Ze waren uit hun schuilplaats naar boven gekomen, hadden Austin en Zavala van het dek opgeraapt en op brancards naar de ziekenboeg gebracht. Onderweg kwamen ze langs het lichaam van de aanvaller die Austin met één schot uit zijn duelpistool had uitgeschakeld. Op Austins verzoek waren ze blijven staan en had een van de bemanningsleden het masker van de dode man weggetrokken. Ze zagen het gezicht van een ongeveer dertig jarige man met een donkere huid, een forse, zwarte snor en, afgezien van het ronde gat in het voorhoofd, verder weinig opvallende gelaatstrekken.

Zavala zat recht overeind op de brancard en floot tussen zijn tanden. 'Ga me nou niet vertellen dat je een lazervizier op die oude donderbus hebt gemonteerd. Een bewegend doel in het donker! Als ik het niet met eigen ogen had gezien, had ik zo'n schot nooit voor mogelijk gehouden.'

'Het is ook niet mogelijk,' zei Austin met een zelfgenoegzaam lachje. 'Ik heb op safe gespeeld en op zijn lichaam gericht.'

Terwijl hun verwondingen vakkundig werden verzorgd, legde hij aan Zavala uit dat zijn griezelige precisieschot niets met zijn trefzekerheid of de beruchte trek in de loop van het pistool te maken had. In zijn haast had Austin het bijstelschroefje naast de trekker de verkeerde kant opgedraaid en de trekker zo op zeer gevoelig ingesteld. Godzijdank had Manton die voor iedere gek hanteerbare topzwaarte van de loop ingebouwd.

Na een noodoproep via de radio had een helikopter van een oliemaatschappij de beide gewonde mannen en Nina Kirov van de Nereus opgepikt en hen in Tarfaya aan land gezet. Kapitein Phelan weigerde zijn schip te verlaten en was nadat de doktersassistente zich ervan had vergewist dat hij binnen een paar dagen in staat zou zijn althans in beperkte mate zijn werk weer op te nemen, aan boord gebleven om met de Nereus naar Yucatan te varen. Binnen enkele uren bevonden Austin en Zavala zich aan boord van een speciaal vliegtuig van de NUMA dat op de terugweg van Rome naar de VS een omweg over Marokko had gemaakt. Nina liftte mee in het vliegtuig naar Dulles Airport. De pijnstiller die Austin had gekregen, was als een mokerslag aangekomen en hij had vrijwel de gehele vlucht geslapen. Van de terugtocht herinnerde hij zich zo goed als niets meer, alleen dat hij droomde dat hij door een blonde engel op zijn wang werd gekust. Toen hij wakker werd, was hij in Washington. Nina was weg; ze was op een lijntoestel naar Boston overgestapt. Hij vroeg zich af of hij haar ooit terug zou zien. Na een verblijf van enkele dagen in het ziekenhuis waren hij en Zavala naar huis gestuurd met het dringende advies trouw hun medicijnen te nemen en hun lichaam de voor de genezing noodzakelijke rust te geven.

Het gerinkel van de telefoon wekte Austin uit zijn mijmeringen. Hij nam op en hoorde een zelfverzekerde stem. 'Goedemorgen, Kurt, hoe gaat 't met je?'

'Met mij gaat het heel redelijk, admiraal Sandecker. Dank u voor de belangstelling. Maar ik moet toegeven dat ik me een beetje begin te vervelen.'

'Blij dat te horen. Want met die verveling is het voorlopig afgelopen. Morgen om negen uur komen we bij elkaar om te zien of we iets aan die Marokkaanse kwestie kunnen doen. Ik zorg dat Zavala er ook is. Hij is in Arlington in zijn cabriolet gesignaleerd, dus ik neem aan dat ook bij hem de verveling heeft toegeslagen.'

Zavala, die in een Corvette uit 1961 reed omdat dat het laatste model met een grote kofferbak was, had zijn vrije tijd voornamelijk knutselend in zijn kelder doorgebracht, waar hij mechanische apparaten repareerde en nieuwe onderwaterapparatuur ontwikkelde. Zodra hij weer enigszins stabiel op zijn benen stond, begon hij aan een trainingsprogramma in een boksschool. Joe verveelde zich geen moment wanneer er vrouwen in de buurt waren en hij wist de gevoelens van medeleven die zijn wond bij hen opwekten optimaal uit te buiten.

Austin had diverse keren telefonisch contact met Zavala gehad. Hoezeer Joe zich ook vermaakte, zijn vingers jeukten om weer aan de slag te gaan. Austin had het dan ook bij het rechte eind toen hij zei: 'Ik weet zeker dat hij staat te trappelen om de handen weer uit de mouwen te steken, admiraal.'

'Uitstekend. Tussen twee haakjes, ik heb begrepen dat je ondertussen fit genoeg bent voor kwalificatie voor de Olympische ploeg.'

'Als stuurman misschien. Maar mag ik u een raad geven. Als u in het vervolg weer eens iemand aanstelt om voor vogelaar te spelen, moet u er wel op letten dat hij geen lakschoenen en kniekousen aantrekt.'

Stilte. 'Ik hoef je er toch niet op te wijzen dat de NUMA niet over eenzelfde onuitputtelijk arsenaal aan heimelijke speurneuzen beschikt als je Langley-buren. Ik heb Joe McSweeney, een van de cententellers op de financiële administratie van de NUMA, gevraagd om eens onopvallend uit te zoeken hoe het er met je voorstond. Op weg naar zijn werk rijdt hij langs je huis. Dit klinkt alsof hij door een James Bond-virus is gegrepen en dat hij de opdracht serieuzer neemt dan ik me had voorgesteld. Ik hoop dat je je er verder niet aan hebt gestoord.'

'Nee hoor. Ik waardeer je bezorgdheid. Het is beter dan dat je dagelijks door het hoofdkwartier wordt gebeld.'

'Ik dacht al dat je er zo over zou denken. Overigens, Mac weet echt alles van vogels, hoor.'

'Dat zal best,' zei Austin. 'Tot morgen, admiraal.'

Austin hing op, grinnikte om Sandeckers vaderlijke zorg en zijn oneerlijke uitval aan het adres van de CIA, waarvan het hoofdkantoor zich op nog geen anderhalve kilometer van zijn botenhuis bevond. De organisatie van de admiraal was in de eerste plaats wetenschappelijk georiënteerd, maar de projecten die als de onderwatertegenhanger van de NASA werden uitgevoerd, waren van nature een vorm van inlichtingeninwinning die niet onderdeed of zelfs verderging dan het beste werk dat de 'Company' kon leveren.

Sandecker was jaloers op het onbeperkte budget van de CIA en de geringe verantwoording die ze erover hoefde af te leggen, hoewel hijzelf ook dapper zijn mannetje stond bij het lospeuteren van geld van het Congres. Hij wist zich verzekerd van de financiële steun van twintig belangrijke hogescholen met faculteiten voor zeewetenschappen en een reeks grote ondernemingen. Met zo'n vijfduizend wetenschappelijke, technische en andere medewerkers, de lopende onderzoeken op het gebied van de diepzeegeologie en onderwatermijnbouw, hydrobiologie, onderwaterarcheologie en klimatologie, en haar tot in de verste uithoeken van de wereld gestationeerde vloot van onderzoeksschepen en vliegtuigen had het werkterrein van de NUMA zich over de hele aardbol verspreid.

Met het wegkapen van Austin bij de CIA had Sandecker een belangrijke slag geslagen. Austin was langs een ingewikkelde omweg bij de NUMA terechtgekomen. Hij was als systeemanalist afgestudeerd aan de Universiteit van Washington en had een vooraanstaande duikschool in Seattle bezocht. Hij was tot een manusje van alles voor onderwaterzaken opgeleid, wat inhield dat hij basisvaardigheden als lassen, de omgang met explosieven en het duiken in modderig water tot in de puntjes beheerste. Hij had zich gespecialiseerd in drijftechnieken, het optakelen van zware objecten van de zeebodem en diepzeeduiken met een korte decompressie tijd onder diverse omstandigheden, waarbij van persluchtmengsels en duikerklokken gebruik wordt gemaakt. Nadat hij een aantal jaren op booreilanden in de Noordzee had gewerkt, keerde hij terug naar de bergingsmaatschappij van zijn vader waar hij na zes jaar werd weggelokt om voor een onbekende afdeling van de CIA te gaan werken die in de onderwaterklussen van de inlichtingendienst was gespecialiseerd. Hij was assistent-projectleider bij de geheime berging van een Russische onderzeeboot en het onderzoek naar en de berging van een Iraans containerschip met kernwapens aan boord dat in het geheim door een Israëlische duikboot tot zinken was gebracht. Ook had hij diverse onderzoeken geleid naar vrachtvliegtuigen die onder mysterieuze omstandigheden boven zee waren neergeschoten, waarbij de wrakken gelokaliseerd, onderzocht en geborgen moesten worden.

Toen er een eind aan de Koude Oorlog kwam, had de CIA de afdeling voor onderwateronderzoek gesloten. Austin was waarschijnlijk naar een ander segment van de CIA overgeplaatst als hij niet door admiraal Sandecker was aangetrokken om leiding te geven aan speciale onderwaterprojecten die zich veelal aan het toeziend oog van de overheid onttrokken. Sandecker kon zoveel kankeren en met jaloerse vingers op Langley wijzen als hij wilde, maar aan avontuurlijke operaties had hij zeker geen gebrek.

Austin keek op zijn horloge. Tien uur. Dan was het zeven uur in Seattle. Hij pakte de telefoon en toetste een nummer in. Aan de andere kant klonk een stem als een cirkelzaag.

'Goedemorgen,' zei Austin. 'Met je lievelingszoontje.'

'Het werd wel weer eens tijd dat je belde, joh.'

'Ik heb je gisteren nog aan de lijn gehad, pa.'

'In vierentwintig uur kan een hoop gebeuren,' antwoordde Austins vader op een niet onaardige manier knorrig.

'Zo? Wat dan?'

'Nou, het binnenhalen van een miljoenencontract met de Chinezen bijvoorbeeld. Niet slecht toch voor zo'n ouwe sul als ik.'

Het was duidelijk dat Austin zijn forse postuur en koppigheid van zijn vader had geërfd. Nu hij bijna vijfenzeventig was, begonnen de brede schouders van de oude Austin iets te krommen, maar hij maakte nog regelmatig werkdagen waar menige jonge vent binnen de kortste keren aan onderdoor zou gaan. Met zijn bergingsmaatschappij in Seattle was hij schatrijk geworden. Toch bleef hij actief in de zaak, vooral sinds het overlijden van Austins moeder een paar jaar geleden. Zoals bij zoveel selfmade mannen het geval is, ging het hem voornamelijk om het spel en niet meer om de knikkers.

'Gefeliciteerd, pa. Maar het verbaast me niets. En een ouwe sul ben je ook niet echt, dat weet je best.'

'Verspil je tijd nou maar niet aan dat geslijm. Praatjes vullen geen gaatjes. Wanneer kom je langs zodat we dat met een fles Jack Daniel's kunnen vieren?'

Daar zit ik nou net op te wachten, dacht Austin. Een nachtje doorzakken met zijn stevig doordrinkende vader was de beste manier om hem in het ziekenhuis terug te krijgen. 'Voorlopig even niet. Ik ga weer aan het werk.'

'Hoog tijd, joh. Je hebt 'm al weer veel te lang gedrukt.' Er klonk teleurstelling in zijn stem door.

'Je hebt zeker met de admiraal gesproken. Hij zei vrijwel precies hetzelfde.'

'Nee, ik heb belangrijkere dingen te doen.' Austins vader meende dit maar ten dele. Hij had een diep respect voor Sandecker. Tegelijkertijd zag hij hem als een rivaal wat zijn zoon betreft en hij had nooit de hoop opgegeven dat Kurt nog eens tot bezinning kwam en toch zou besluiten de leiding over het familiebedrijf op zich te nemen. Austin had soms het idee dat die hoop zijn vader op de been hield.

'Ik ga eerst eens horen wat hij van me wil. Dan neem ik wel weer contact met je op.'

Een diepe zucht. 'Goed, doe maar wat je niet laten kunt. Moet neerleggen. Er wordt gebeld op de andere lijn.'

Austin staarde naar de plotseling stille hoorn en schudde zijn hoofd. Hij had er wel eens over nagedacht wat er zou gebeuren wanneer zijn beerachtige vader op de vuist zou gaan met de tengere, maar weerbarstig taaie Sandecker. Op de afloop zou hij niet durven wedden, maar één ding wist hij zeker: als het gebeurde wilde hij er niet bij zijn.

De cd van Coltrane was afgelopen. Austin verwisselde hem door een plaat van Gerry Mulligan en liet zich breed glimlachend achterover in zijn stoel zakken en nam zich voor de laatste uren vrije tijd die hem nog gegund waren voordat hij waarschijnlijk weer voor weken aan de slag moest, ten volle uit te buiten. Hij was blij dat Sandecker had gebeld en zijn vakantie er bijna op zat. Dat had niet alleen met verveling te maken. De admiraal was niet de enige die wat hij 'de Marokkaanse kwestie' had genoemd graag tot op de bodem wilde uitzoeken.