Smartine
Het begon toen Martine twee jaar was. Altijd was er een sok weg. Haar moeder dacht dat ze overboord spoelden, haar vader dat Martine ze opat. Opa dacht er misschien ook wel iets over, maar bromde alleen ‘Grmpfff’. Dat deed hij vaak. Als hij honger had, zich verveelde of gewoon zin had om te grmpfffen. Martine moest daar altijd om lachen, omdat zijn baard dan trilde als de vleugels van een meeuw op de reling van hun schip. Er zaten bijna altijd meeuwen daar, een mooi plekje om uit te rusten terwijl de boot rustig voortsputterde over de rivieren. Een haven in om te lossen en te laden, en dan weer verder.
Martine zelf begreep er niks van en eigenlijk kon het haar ook niet schelen. Ze haalde gewoon twee sokken uit de mand en trok ze aan, of ze nou bij elkaar pasten of niet. Steeds vaker waren ze verschillend en dat deed ze niet eens expres. Het gebeurde gewoon.
De enige keer dat ze moeite deed om twee dezelfde sokken te vinden, was voor de begrafenis van opa. Onder de parasol, liggend in zijn favoriete dekstoel, was hij zomaar doodgegaan.
“Het is beter op deze manier,” had mama gezegd met snikken in haar stem. “Hij was oud. Op.”
Martine begreep niet hoe iemand op kon zijn en al helemaal niet waarom het beter op deze manier was, maar ze zocht sokken en vroeg niet verder. Het lukte bijna, de kleur was hetzelfde alleen was de één kort en de ander lang. Martine rolde de lange op en zag er prachtig uit volgens haar vader.
“Opa zou trots op je zijn geweest,” zei hij en hij aaide over haar korte haren.
Na de dood van opa veranderde alles voor Martine. Ze werd vier, moest naar school en dat kan niet zo makkelijk als je vaart. Haar vader en moeder praatten avondenlang. Over een andere baan, een schippersinternaat, vader varen en moeder aan de wal, moeder varen en vader aan de wal…Ze vonden alle oplossingen niet goed genoeg. Er moest iets anders bedacht worden. En dat gebeurde ook.
Martine ging bij oom Jurre, tante Jet en neef Job wonen. Ook op een boot, maar dan één die stillag. Altijd. Een woonboot in Oud Jork, de drukke hoofdstad waar trams tringelend door de straten knarsten, taxi’s toeterend over zebrapaden sjeesden en fietsers levensgevaarlijke stunts uithaalden om zich snel, sneller, snelst door het verkeer te wurmen.
Ze moest een tijdje wennen, maar al snel vond Martine het geweldig. Met Job lachte ze de postbode uit als Sint hem weer pestte, om dan met zijn drieën de bosjes in te duiken, stoeiend en lachend.
In het begin vergiste ze zich nog wel eens en noemde oom Jurre papa en tante Jet mama, of andersom. Dat vonden ze niet erg. Iets anders wel:
“Pfff, ik word gestoord van dat ge-oom en getante. Noem ons maar gewoon Jet en Jurre,” zei oom Jurre op een dag. Daarna ging beter, Martine vergiste zich haast nooit meer. Job noemde zijn ouders ook steeds vaker bij hun voornaam en zij vonden het wel best.
“Wel zo gezellig,” zei Jet.
“Ik voel me stukken jonger,” grinnikte Jurre.
En Martine zelf kreeg ook een andere naam. Dat begon op school.
“Kijk Martine gaan, ze heeft weer twee verschillende sokken aan.”
“Hihi, ze lijkt Pipi Langkous wel.”
“Nee, ze is net een smartie!”
En vanaf die tijd heette Martine Smartine. Afgekort Smartie. Die naam paste zo goed bij haar dat zelfs Job, Jurre en Jet, haar ouders en de juf haar zo gingen noemen. En al snel was iedereen vergeten dat ze eigenlijk Martine heette. Al zes jaar.