5

Lege Uitgekookte…

“Jaja, ik hoor jullie wel.” Met een brede grijns vouwde Jurre zijn handen om zijn oren. “Wat een kippenhok, wat een gekakel! Ik zal over een bootop-stapje voor Sint nadenken als jullie nu je kleren aantrekken.”

Binnen een paar tellen stonden Smartie en Job weer naast hem. “Weet je het al?” vroeg Smartie.

Jurre grinnikte. “Ik kan niet heksen. En ik moet toch ook eerst kijken hoe het er precies uitziet daar? Even wachten tot die man weg is. Heeft u alles?” riep hij hard naar de boot.

Smartie legde haar hand in die van Jurre en kneep heel hard. Van opwinding, spanning, leukigheid, heimwee naar haar ouders, die rare, nare Herman, jarig zijn: alles tegelijk.

“Meneer, kunt u het allemaal vinden?” riep Jurre weer, omdat Herman maar geen antwoord gaf.

Het bootje wiebelde, rukte aan de touwen waarmee het vastgebonden lag aan de kade toen Herman uit het roefje omhoog klom. “Wat mot je?” vroeg hij.

“Pardon?” zei Jurre vragend. Hij wrong zijn hand los en deed een stap naar voren. De zon scheen op hem als een toneellamp, felgele verfspatters lichtten op in zijn bruine haren. Ook zijn wijde bloes zat helemaal onder en op zijn blote knieën zaten bruine moddervegen.

“Ben je aan het oefenen voor giraf?” grinnikte Job.

Jurre keek hem niet-begrijpend aan en Job zuchtte. Geen zin om het uit te leggen, dan waren grapjes niet leuk meer.

Herman snapte de humor vast ook niet, want het enige wat hij deed, was kwaad kijken. Onder zijn pet waren zijn ogen tot spleetjes geknepen en zijn lippen waren zo stijf op elkaar geperst dat het leek of ze aan elkaar waren vastgenaaid. Nijdig keek Herman naar Job, naar Smartie, naar Jurre. Naar hem keek hij wel het allerkwaadst.

“Ik vroeg of het allemaal lukte, of u alles heeft,” zei Jurre vriendelijk, alsof hij niet merkte dat Herman hem bekeek alsof hij een drol op de stoep was.

“Dacht het wel,” antwoordde Herman nors. Hij stapte de kuip in en hees een grote blauwe plunjezak op zijn schouder. Precies dezelfde kleur als zijn pet. Hoorde vast ook bij zeemanskleding. In zijn handen had hij nog een tas. Job liep naar hem toe om te helpen, maar Herman sprong al handig van de boot en liep de tuin in.

“Nou, da’s mooi dan,” zei Jet die net met een dienblad naar buiten was gekomen. Sint volgde haar als een schaduw, zijn neus opgeheven naar alle lekkere luchtjes die van het blad afkwamen. De oceaantaart, een bordje met kaas en worst, chips. Glazen rinkelden, cassis en wijn flonkerden rood. “Het is eigenlijk koffietijd, maar ik dacht, ik maak het extra feestelijk vandaag,” zei Jet terwijl ze het dienblad op de deur zette die ze als tuintafel gebruikten. Jurre had hem zelf in elkaar geknutseld: deur, acht korte balkjes eronder – vier op de hoeken en dan nog vier vlak bij elkaar in het midden – likje verf en klaar. Jet veegde haar hand af aan haar rok en stak hem daarna uitnodigend uit. “Jet Broeke,” stelde ze zich voor.

Het leek erop dat Herman gewoon weg zou lopen, maar toen zette hij toch de tas op de grond en greep haar vingers. “Herman Ouwuhavun.”

“Ouwewat?” vroeg Jet.

Herman slikte, slikte nog eens en antwoordde: “Oudehaven.” Het kostte hem duidelijk moeite om zo netjes te praten.

“Aha, Oudehaven,” zei Jet peinzend. “Hebben we elkaar eerder ontmoet?”

Herman schudde zijn hoofd. “Dacht het niet.”

“Hm, nee, volgens mij ook niet. Maar ik ken uw naam wel. Waarvan dan toch?” Een diepe frons tussen Jets wenkbrauwen verraadde dat ze diep nadacht. Haar ogen gleden langs Hermans gezicht en ze tuitte haar lippen.

“Maham, laat toch,” zei Job. Hij schaamde zich rot. Ze zag eruit als een zoenvis en hij was die nare Herman liever ook kwijt dan rijk.

“Neenee,” zei Jet, “ik heb het! Die naam stond in de krant een maand of wat geleden. Die oude man die was overleden, weet je nog, Jurre? Ik weet niet meer wat precies, maar het was zo’n spannend verhaal, net een boek. Over een zoon die in de gevangenis had gezeten en een buit van een diefstal die verdwenen was. Ja, u lijkt wel wat op zijn foto, was die man familie van u?”

“En wat dan nog?” reageerde Herman nors. Hij zette zijn handen in zijn zij en keek Jet met gefronste wenkbrauwen aan. “Bemoei je met je eigen zaken.” Zijn stem klonk schor en rauw.

Sint hief zijn kop op en sprong blaffend tussen Jet en Herman in. Hij keek de man aan, ontblootte zijn tanden en gromde. Zijn staart, die normaal vrolijk heen en weer zwiepte, wees nu als een zwarte speer strak naar achteren.

Herman staarde naar Sint, zijn wangen trilden en zijn mond hing half open. Schuifelend zette hij een stapje achteruit, terwijl hij de hond angstig aan bleef kijken.

Sint gromde weer. Laag. Dreigend.

Herman zei niets, hij draaide zich om en ging ervandoor. Zigzaggend verdween hij tussen de bomen en bosjes in het parkje.

Job wilde Sints halsband pakken, maar de hond spurtte er al vandoor. “Sihint!” riep Job. “Kom! Nu!”

Een kort blafje in de verte verraadde waar Sint was, maar hij kwam niet terug.

“Jeminee, wat een gedoe. Ik bedoelde er niets mee, vond het alleen zo toevallig dat ik dat in de krant had gelezen. En nou is hij in de haast ook zijn tas nog vergeten.” Jet zuchtte. “Wat een…wat een…”

“Ja, wat een wat?” giechelde Smartie.

“Eikel, zak, lu…”

“Job!” zei Jet vermanend. “We snappen het, we weten het wel. Genoeg!” Ze plofte neer in de zitzak en schonk een glas wijn in.

“L,” maakte Job zacht het woord af. Hij lette er goed op dat Jet het niet zou horen. Ze kon veel hebben, maar aan schelden had ze een ontiegelijke hekel. In kleermakerszit ging hij met zijn rug tegen de stam van de appelboom zitten. Zijn favoriete plekje, vooral als het warm was. Uren kon hij daar zitten, lekker in de schaduw. Beetje lezen, bootjes kijken tussendoor of stokken gooien die Sint dan opviste.

Jurre hurkte naast hem neer en knipoogde. “Luidruchtige Uien Liefhebber, dat bedoelde je toch?”

“Nou nee, eerder een Lege Uitgekookte Lomperik,” lachte Job.

“Ook goed,” zei Jurre. “Kijk, daar heb je Sint weer. Die heeft lekker gerend, moet je’m zien.”

Hijgend ging de hond naast Job in het gras liggen en sloot zijn ogen.

Job aaide tussen de wollige oren. “Wat doen we nou met die tas van Herman?”

“Die bewaar ik voor hem natuurlijk,” antwoordde Jurre.

“Nou, ik ben blij dat hij weg is,” zei Smartie.

Jurre knikte. “Dat geloof ik, gezellig is anders. Maar dat heb je wel vaker met die oude zeemannen, die zijn soms wat typisch. Komt vast door die eenzame jaren op de woelige baren.”

“Zo oud is hij toch niet,” zei Jet. “Jaartje of vijftig schat ik zo.”

“Da’s stokoud,” zei Smartie.

Jurre grinnikte en hield het glas omhoog dat Jet hem aangaf. “Nog veertig jaar, dan is het bij jou ook zover. Proost, meid. Op de volgende tien!”

“Proost,” zei iedereen en met een vrolijk getinkel tikten de glazen tegen elkaar.

“Ik heb nog iets voor je, Smartie,” zei Jet en ze haalde onder het dienblad een kaart tevoorschijn. Een foto van vrolijk gekleurde ballonnetjes tegen een helblauwe lucht stond op de voorkant.

Smartie pakte de kaart aan en vouwde hem open.

Lieve, lieve Smartie, lieve grote dochter,

Gefeliciteerd met je tiende verjaardag! Ontzettend jammer dat we niet bij je kunnen zijn, we hadden ook graag je gezicht willen zien toen je ons cadeau kreeg. Ben je er blij mee? Het is wel een beetje stout van ons om je zo’n boot te geven, eigenlijk moet je twaalf zijn. Wij vinden dat grote onzin eerlijk gezegd, je vaart je hele leven al. Maar je moet dus wel een beetje opletten met de waterpolitie, het is beter om niet tegen ze aan te varen :-)

We hopen dat je er veel plezier mee zult hebben.

Behouden vaart!

Dikke knuffelkus van papa en mama

Xxxxxxx knuffel xxxxxx

Smartie drukte een zoen op de kaart. “Ik bel ze even, oké?”

“Daar had ik al op gerekend,” zei Jet. Ze viste de telefoon uit de zak van haar bloes en gaf hem aan Smartie.

Haastig toetste Smartie de knopjes in, meteen werd er aangenomen.

Job probeerde niet af te luisteren, maar dat was onmogelijk. Smartie jubelde zo hard dat de hele stad zowat kon meegenieten.

“Superblij, echt gaaf. En niet gevaarlijk dat ik nog geen twaalf ben? Zeker weten? Komen jullie gauw?” Na een paar minuutjes hing ze op en keek van de telefoon naar Jet. “Gek hè, ik mis ze heel erg, maar toch ben ik blij.”

Jet glimlachte. “Logisch juist. Zo’n mooi cadeau krijg je niet elke dag, dat is zo bijzonder dat het je andere gevoel een beetje wegdrukt.”

“Ja, dat is het,” zei Smartie. “Ik kan het gewoon niet geloven, ik heb helemaal zo’nyes-gevoel.”

“Dat hebben we gemerkt, je zegt zowat niks anders meer,” zei Jurre grinnikend.

Smartie deed net of ze hem niet had gehoord. “YES!” schreeuwde ze extra hard en daarna zei ze: “Drink eens door.” Met haar voet stootte ze Job aan. “Ik wil binnen kijken.”

In één grote slok werkte Job de cassis naar binnen en trok een vies gezicht. “Getverrr, dat spul prikt in je neus als je snel drinkt.”

“Watje,” lachte Smartie hem uit. “Had je maar appelsap moeten nemen. Kom!” Met grote sprongen, als een hordeloper, rende ze naar haar boot en klom aan boord.

Job stond op en volgde haar snel. “Er moet wel een hoop aan gebeuren, hè,” zei hij. “Best oud en beschadigd allemaal.”

“Maakt niet uit, eigenlijk juist leuk. Kan ik het helemaal maken zoals ik wil,” antwoordde Smartie. Ze streelde met haar vingers over de metalen reling. “Misschien doe ik ook wel allemaal verschillende kleurtjes, net als jullie boot.”

“Jurre heeft verf zat. Lijkt me tof, ziet iedereen ook meteen dat ze bij elkaar horen,” zei Job.

“Zullen we beneden kijken?”

“Is goed. Dames eerst.” Job maakte een buiging en deed zijn arm uitnodigend opzij.

Elegant knikte Smartie met haar hoofd en ze wuifde met haar hand. Dat had ze de koningin ook zien doen, in de gouden koets. Maar haar deftigheid was snel verdwenen, ze rukte het deurtje open en met een harde indianenkreet slingerde ze zichzelf de trap af.