De schoolfotograaf
Een van de huizen waar de brief van generaal Isimo op de deurmat plofte, was de woning van de familie De Wit. Een keurig gezin dat op tijd belasting betaalde en nooit een maand huur achterliep.
Het was mevrouw De Wit die de brief uit de gang opraapte. ‘Aan de bewoners van dit pand’, stond er op de envelop, die geen afzender vermeldde. Mevrouw De Wit fronste haar wenkbrauwen en liep de kamer in waar opa Van Zanten op een meter afstand van de televisie naar het bordje ‘storing’ zat te kijken.
Hij draaide zich om naar zijn dochter en zei: “Wat doe je geheimzinnig, wat heb je daar?”
“Niets, vader. Gewoon een brief.”
“Een brief? Voor mij?”
Het leven van opa Van Zanten bestond uit nog maar twee dingen: televisiekijken en wachten op bericht van Huize Avondrood, het bejaardentehuis waar hij twee gelukkige jaren had doorgebracht. Van de ene op de andere dag was daarin verandering gekomen. Het tehuis werd gesloten, tijdelijk naar men zei. En de bejaarden werden zolang ondergebracht bij hun naaste familieleden. Na een kort verblijf bij zijn oudste zoon, die ‘doodziek werd van die ouwe’, was opa Van Zanten bij zijn dochter geparkeerd. Hij voelde zich in het gezin als het vijfde wiel aan de wagen en hij wantrouwde alles en iedereen.
De eerste dagen had hij geweigerd ook maar iets te eten, uit angst dat er vergif in zijn warme prak was gedaan. Pas toen hij scheel zag van de honger, had hij een paar voorzichtige hapjes durven nemen, maar niet voordat hij iedereen uit dezelfde pan had zien opscheppen.
Mevrouw De Wit legde de brief op tafel. Opa Van Zanten ging verzitten. Hij kneep zijn ogen samen tot smalle spleetjes.
“Je houdt iets voor me achter, stiekemerd,” gromde hij.
Mevrouw De Wit zuchtte. “Niemand houdt hier iets voor u achter,” zei ze. Maar haar vader luisterde al niet meer. Op de televisie was zojuist een tekenfilm begonnen.¬
De rust in huize De Wit werd op een aangename manier verstoord door Paul. Fluitend kwam hij thuis van school. Zo kende mevrouw De Wit haar zoon niet.
Paul had een vreselijke hekel aan school. Niet zozeer aan het onderwijs als wel aan zijn klasgenoten, die zijn leven behoorlijk zuur konden maken. ‘Jumbo’, werd hij door hen genoemd en dat had alles te maken met de omvang van zijn oren: twee enorme flappen waar een olifant jaloers op kon zijn.
“Dag mam, dag opa,” groette Paul alsof hij hen in geen tijden gezien had. “Ik ben thui-huis,” zong hij.
“Ik heb het in de gaten,” zei mevrouw De Wit en ze schonk haar zoon een kopje thee in.
Zonder van de televisie op te kijken hield opa Van Zanten demonstratief zijn lege kopje omhoog.
Mevrouw De Wit negeerde haar vader en wendde zich tot haar zoon, die tussen het slurpen van zijn thee door begon te vertellen wat hem die dag was overkomen.
Alle kinderen van alle klassen van de hele school moesten zich voor de aanvang van de les verzamelen op het plein. Niemand wist wat er ging gebeuren. Op het dak van de school verscheen een man met een fototoestel. Hij gebaarde de kinderen stil te staan en naar hem omhoog te kijken. Toen dat eindelijk wilde lukken, stelde hij de camera scherp en begon te fotograferen. Nog geen uur later hing de mooiste foto uitvergroot aan een muur van de hal. Ruim driehonderd ogen keken vanaf de foto de hal in. Sommige met een twinkeling van spot, andere met een zweem van angst (of was het verlegenheid?), maar verreweg de meeste argeloos stralend. Een klein aantal kinderen op de foto was naderhand door de fotograaf met viltstift omcirkeld. Deze kinderen werden ieder apart nog eens door de man op de foto gezet. Paul was een van hen.
“Ze waren allemaal jaloers op me,” zei Paul glunderend.
Mevrouw De Wit vond het maar een vreemd verhaal. Van vroeger, toen ze nog een meisje was, wist ze zich nog wel te herinneren dat er eens in het jaar een fotograaf op school kwam. Maar die klom niet op het dak, die maakte gewoon een foto van de klas met de juf of de meester erbij. Als het goed was, had ze nog wel een paar van die klassenfoto’s liggen. En wat was dat voor flauwekul om eerst de hele school te fotograferen en daarna een paar kinderen apart?
“Wie mochten er nog meer op de foto?” wilde ze weten. Paul haalde zijn schouders op. Daar had hij niet op gelet. Hij was veel te blij dat de fotograaf hem had uitgekozen.¬
Wat later op de dag kwam Judith de Wit met hetzelfde verhaal als haar broer thuis. Ook bij haar op school was een fotograaf op bezoek geweest om een groepsfoto te maken.
“En heeft-ie daarna ook een foto van jou alleen gemaakt?” vroeg Paul. “Van mij wel,” voegde hij er trots aan toe.
“Echt waar?” vroeg Judith.
“Echt waar!” herhaalde Paul.
“Vreselijk,” zei Judith. Ze sloeg haar hand voor haar mond. “Vreselijk,” zei ze nog een keer.
“Ik snap er niks meer van,” zei moeder. “Wat is dat toch voor een raar gedoe met die foto’s?”
Judith trok haar moeder bij de arm de keuken in. Verbaasd bleef Paul staan.
“Ze is jaloers,” dacht hij. “Stikjaloers, omdat ik op de foto mocht en zij niet.”
Maar Judith was niet jaloers. Judith was bang. In de keuken, veilig buiten het bereik van Pauls oren, vertelde ze haar moeder waarvoor ze bang was.
“Generaal Isimo,” fluisterde Judith.
“Wat heeft die er in vredesnaam mee te maken?” vroeg moeder.
“Alles,” zei Judith.
Judith had meteen achterdocht gekregen toen de fotograaf beweerde dat hij foto’s kwam nemen voor een of ander tijdschrift. Waarom noemde hij niet gewoon de naam van het tijdschrift? En toen hij zijn fototas opendeed om zijn camera eruit te halen, wist ze zeker dat hij had staan liegen. ‘Staatseigendom’, stond er op de binnenkant van de tas gestempeld. De fotograaf werkte helemaal niet voor ‘een of ander tijdschrift’. Hij werkte in opdracht van generaal Isimo!
“Nou en,” zei moeder toen Judith haar dit allemaal uitgebreid had verteld. “Wat steekt daar nu voor kwaad achter?”
Dat was nu precies wat Judith ook wilde weten. Ze vertelde moeder dat ze minutenlang voor de uitvergrote foto had staan kijken, terwijl ze haar hersens afpijnigde met vragen als: Waarom zijn die gezichten toch omcirkeld? Waarom juist die gezichten? Wat is de overeenkomst tussen al die gezichten? En wat is het verschil met de gezichten die niet zijn omcirkeld? En wat heeft generaal Isimo hiermee te maken?
Turend naar de foto, had Judith een voor een de namen opgenoemd van de omcirkelde kinderen: Harrie, Abdoel, Cora, Zi-ta, Joke, Aad, Wim, Rita, Sjaak en Jeanne. Verder kwam ze niet. De rest van de kinderen kende ze alleen van gezicht, zoals dat meisje uit de vierde klas met dat rode haar, of die jongen met die grote neus en die puistenkop, linksonder aan de foto. Rood haar? Grote neus? Puisten?
Ineens was het Judith volkomen duidelijk. De komst van de fotograaf vandaag op school had alles te maken met het bevel van generaal Isimo, een maand geleden op de tv. Het kon toch geen toeval zijn dat de fotograaf uitsluitend lelijke kinderen had omcirkeld?
“Begrijp het nou,” zei Judith tegen moeder die hoofdschuddend naar het verhaal van haar dochter had geluisterd. “Generaal Isimo is bezig lelijke kinderen op te sporen.”
“Nee,” zei moeder, “nee, dat kan niet waar zijn. Je vergist je.”
“Waarom denk je dan dat Paul gefotografeerd is?”
Moeder haalde haar schouders op.
“Omdat Paul lelijk is, omdat-ie flaporen heeft, daarom,” gaf Judith zelf antwoord op haar vraag.
“Houd je mond!” zei moeder streng. “Ik wil niet dat je zo over je eigen broer praat.”
Moeder wilde er niets meer over horen. “Ik ga maar eens aan het eten beginnen,” zei ze.
Judith draaide zich om en wilde de keuken uit lopen, maar moeder hield haar tegen.
“Je moet niet meteen het ergste denken, Judith,” zei ze en ze gaf haar dochter een zoen in de hals.
Judith zuchtte. “Ik houd mijn mond al,” zei ze.¬
Die avond toen Paul en Judith naar bed waren en opa Van Zanten naar het zoveelste tv-programma zat te kijken, opende mevrouw De Wit de brief die ze die ochtend uit de gang had opgeraapt.
“Waarde landgenoten,” luidde de aanhef van de brief. Mevrouw De Wits ogen snelden over het papier. De inhoud van de brief deed haar hart bonzen. “Judith heeft gelijk,” dacht ze. “Generaal Isimo is écht van plan alle lelijke kinderen van het land op te pakken.” Dit was de brief die haar hart en vele harten van moeders en vaders elders in het land deed bonzen:
Waarde landgenoten,
Het zal u niet ontgaan zijn dat ik, generaal Isimo, een maand geleden in een extrajournaal beloofd heb het land te ontdoen van alle lelijke kinderen.
Welnu, de tijd is aangebroken om dit voornemen ook daadwerkelijk uit te voeren. Belofte maakt schuld, nietwaar?
Bij deze passage in de brief hielden veel ouders even op met lezen. “Belofte?” dachten ze. “De generaal had toch een bevel gegeven? Sinds wanneer is een bevel hetzelfde als een belofte?” Met opgetrokken wenkbrauwen lazen ze weer verder.
Voor het welslagen van mijn plan, doe ik een dringend beroep op uw aller medewerking.
Ingesloten treft u een vragenformulier aan, dat u per kerende post, volledig en naar waarheid ingevuld, dient op te sturen naar de Schoonheidscommissie in uw woon- of verblijfplaats. Een postzegel is niet nodig.
U kunt op mij rekenen, kan ik op ú rekenen?
Met vriendelijke groeten,
Generaal Isimo
P.S. Wacht rustig verdere instructies af.
Mevrouw De Wit bleef een tijdje diep in gedachten verzonken naar de brief zitten kijken en pakte toen het vragenformulier uit de envelop. Met stijgende verbazing las ze de vragen. Ze had in haar leven al heel wat formulieren ingevuld, maar deze lijst was de wonderlijkste die ze ooit onder ogen had gehad. Wat moest ze hier nu mee? Invullen of niet? Ze had er niet veel zin in. Wat zou er gebeuren als ze het formulier weg zou gooien? Mevrouw De Wit schrok van haar eigen gedachte. Zoiets mocht ze toch niet denken. Het formulier was afkomstig van generaal Isimo, de machtigste man van het land. Mevrouw De Wit pakte een pen en wilde aan vraag één beginnen. Ze aarzelde.
“Wat zou Henk gedaan hebben?” dacht ze. Henk was haar man, de vader van Judith en Paul. Vijfjaar geleden was hij gestorven, net in de tijd dat generaal Isimo aan de macht kwam.
Mevrouw De Wit herinnerde zich wat haar man had gezegd toen generaal Isimo voor het eerst een toespraak op tv had gehouden.
“Die generaal Isimo,” had Henk gezegd, “zou wel eens precies de man kunnen zijn die ons land nodig heeft.”
Mevrouw De Wit zette de pen op het papier en begon met het invullen van de vragen.♦