9

Op het plein

Sinds het vertrek van opa Van Zanten, nu al meer dan een week geleden, bestond het leven van mevrouw De Wit uit wachten, wachten en nog eens wachten. Gek werd ze ervan. Ze kon er niet van slapen en haar humeur werd er ook niet beter op. Ze wilde iets doen, maar wat? In huis hield ze het niet uit en op straat maakte ze het net iets te vaak mee dat ze gesprekken opving waarin waardering werd uitgesproken voor generaal Isimo. Hadden die mensen dan zelf geen kinderen? Hadden ze geen hart in hun lijf? In wat voor wereld leven we eigenlijk?

Ook de geruchten die in het land de ronde deden, waren mevrouw De Wit niet ontgaan. Generaal Isimo zou kattenvoer van de lelijke kinderen laten maken. Hij zou ze voor grof geld verkopen aan de hamburgerindustrie. De generaal zou dit. De generaal zou dat. En dan waren er nog mensen – en dat waren verreweg de meesten – die zwegen en die zich verscholen achter de uitspraak: bevel is bevel.

Veel had mevrouw De Wit deze mensen niet te verwijten. Was het lange tijd niet ook haar houding geweest? Pas toen het te laat was, pas toen Paul was opgepakt, had ze haar mond open durven doen. Maar tegen wie? Ze had de directeur van Pauls school opgebeld. Dat was alles.

In een opwelling pakte mevrouw De Wit pen en papier en schreef een woedende brief aan generaal Isimo waarin ze hem verzocht, nee, van hem eiste, alle zogenaamd lelijke kinderen onmiddellijk vrij te laten, met hatelijke groeten, mevrouw De Wit (moeder van twee kinderen!).

“Belachelijk,” dacht ze toen ze de brief in een envelop stopte.

Dacht ze nu werkelijk dat generaal Isimo zich ook maar iets van haar brief zou aantrekken? Het was nog gemakkelijker een mummie nieuw leven in te blazen, dan generaal Isimo van gedachten te doen veranderen.

Nu ja, ze had in ieder geval haar hart even gelucht. Ze verscheurde de briefen trok haar jas aan. Ze ging maar weer even naar buiten, boodschappen doen. De post was toch al geweest.¬

 

In het winkelcentrum werd haar aandacht getrokken door een jonge man die stiekem kranten uitdeelde aan het winkelende publiek. Hij haalde de kranten vanonder zijn lange leren jas vandaan, alsof hij er liever niet mee gezien wilde worden. Steeds als hij een paar kranten had uitgedeeld, liep hij een stukje verder, keek dan goed om zich heen en deelde vervolgens weer wat kranten uit.

Mevrouw De Wit liep wat dichter naar hem toe. Zijn gezicht kwam haar bekend voor. Ze zocht haar geheugen af en ineens wist ze op wie hij leek: op de journalist die tijdens de persconferentie op tv generaal Isimo beschuldigd had van discriminatie. Zou hij het echt zijn? Ze liep naar hem toe en kreeg een krant in haar handen gedrukt. Hun blikken ontmoetten elkaar.

“Ik wil met u praten,” hoorde mevrouw De Wit zichzelf zeggen. “Over mijn zoon. Hij is ontsnapt.”

De man keek schichtig om zich heen. “Niet hier. Niet op straat.” Hij noemde de naam en het adres van een café. “Daar kunnen we veilig praten,” zei hij bijna fluisterend. “Over een uurtje, kan dat?”

Mevrouw De Wit knikte, waarna zij beiden weer doorliepen.

De man was inderdaad de journalist van de tv, Dik Rooskens. De dag na de persconferentie had hij zijn ontslag gekregen, zogenaamd vanwege bezuinigingen, maar Rooskens wist wel beter. Hij was te kritisch. Samen met een aantal bevriende journalisten, schrijvers, dichters en andere kunstenaars, had hij een nieuwe krant opgericht: De Blikopener, die op verschillende plaatsen in het land stiekem werd verspreid.

Veel van wat Dik Rooskens tegen mevrouw De Wit zei in het café, ging langs haar heen. Zijn pleidooi voor de nieuwe mens in een totaal andere samenleving ging haar ene oor in en haar andere oor meteen weer uit. Mevrouw De Wit was wat aardser ingesteld en zou het al heel wat vinden als de lelijke kinderen weer vrij zouden zijn.

“Misschien kunt u samen met de andere moeders wat organiseren,” raadde Rooskens haar aan. “Een handtekeningenactie of zo.”

Mevrouw De Wit dacht aan de brief die ze zo-even had geschreven. Was een handtekeningenactie niet net zo zinloos?

“Wat u ook onderneemt,” zei Dik, “ik beloof u dat wij erover zullen schrijven in De Blikopener.”

Mevrouw De Wit nam afscheid van de journalist en sprak af hem op de hoogte te houden van haar plannen. Ze haastte zich naar huis waar Judith doodongerust voor het raam op haar stond te wachten.

“Waar zat je nou?” vroeg Judith. “Is er nieuws over Paul?”

Moeder liet haar het exemplaar van De Blikopener zien en vertelde Judith over haar ontmoeting met de journalist.

“Ik ben het wachten zat, Judith,” zei moeder. “We moeten iets doen.”

Tot ‘s avonds laat bedachten moeder en Judith de meest wilde plannen, van een demonstratieve hongerstaking tot een moordaanslag op generaal Isimo. Uiteindelijk besloten ze tot iets heel anders. Van een oud laken maakten ze een spandoek en schreven daar met grote verfletters op: WAAR IS PAUL? Morgen zouden ze met dat spandoek op het plein gaan staan, recht onder de regeringsflat waar generaal Isimo op de bovenste verdieping zijn werkkamer had. Elke dag zouden ze daar gaan staan met het spandoek.

Voor het eerst sinds dagen sliep mevrouw De Wit weer eens lekker. Ze had die dag eens iets anders gedaan dan alleen maar wachten.¬

 

De eerste dag van hun actie stonden Judith en haar moeder enigszins verloren op het grote plein voor de regeringsflat. Zo nu en dan bleven er mensen staan die schouderophalend weer verder liepen. Het kon mevrouw De Wit niets schelen.

“We gaan door,” zei Judith.

De dag erop stonden ze er weer met hun spandoek. Na een minuut of vijf kregen ze onverwachts steun van een paar andere vrouwen die ook een spandoek hadden meegebracht. Ook zij wilden weten waar generaal Isimo hun kinderen had opgesloten. Binnen een week was de groep uitgegroeid tot ruim vijftig mensen, voor het merendeel moeders van opgepakte kinderen.

WAAR IS THIJS? vroegen de spandoeken. WAAR IS KAREN? WAAR IS MARGARET?

Ook een aantal zwangere vrouwen sloot zich bij de demonstratie aan. Hun baby’s, die nu nog veilig in de moederschoot zaten, liepen straks ook het gevaar door generaal Isimo lelijk gevonden te worden.

De moeders op het plein trokken met hun spandoeken steeds meer aandacht van het publiek. Sommige mensen spraken openlijk hun waardering uit voor hun moed, maar er waren er ook die de demonstrerende vrouwen uitscholden voor ‘vieze wijven’ en ‘lelijke trutten’. Meer dan eens gebeurde het dat ze plotseling bekogeld werden met rotte tomaten of rauwe eieren.

De pers deed net of de demonstratie niet bestond. Alleen De Blikopener publiceerde in elke editie foto’s en verhalen van de moeders op het plein.

De politie liet hen, na overleg met generaal Isimo, gewoon hun gang gaan.

“Dwazen, zijn het,” zei de generaal. “Dat houden ze een maand vol en dan zie je ze niet meer.”

Wat generaal Isimo meer zorg baarde was het feit dat nog niet alle lelijke kinderen waren opgepakt. Twee kinderen waren er tijdens het vervoer naar het opvangcentrum ontsnapt en een groter aantal kinderen had hij niet te pakken kunnen krijgen omdat de ouders hen direct na het uitzenden van het extra journaal op tv ergens veilig hadden ondergebracht.

“Waar zijn de laatste lelijke kinderen?” vroeg generaal Isimo zich af.