Nogmaals café-restaurant Boschlust
Opa Van Zanten zat in de stationsrestauratie en dronk een kopje koffie. De obers balanceerden met volle dienbladen langs de tafeltjes. Haastige reizigers knipten met hun vingers in de lucht. In hun witte overhemd onder hun zwarte pak leken de obers op gedresseerde pinguïns. “Ik kom er zo aan,” riep er een, terwijl een ander vroeg: “Mag ik misschien meteen met u afrekenen?” Een derde prees de kwaliteit van het appelgebak aan dat vandaag in de reclame was. Tijd om een praatje te maken was er niet. De secondewijzer op de grote stationsklok stond geen moment stil.
Bijna twee weken was opa Van Zanten nu al op zoek naar zijn kleinzoon. Zonder enig resultaat. Om moedeloos van te worden. Somber staarde hij naar de treinen die kwamen en gingen. Opa Van Zanten verbaasde zich erover dat het leven gewoon doorging, alsof er niets was gebeurd. De treinen reden keurig op tijd. De mensen gingen gewoon naar hun werk. De zon kwam elke dag op en ging elke dag weer onder.
Opa Van Zanten moest onwillekeurig terugdenken aan de dag waarop zijn vrouw was gestorven, jaren geleden. Ook toen had hij zich erover verwonderd dat het leven om hem heen gewoon doorging. Daar was hij destijds meer verbaasd over dan over de dood van zijn vrouw. Dat alles ooit een keer ophoudt, kon hij begrijpen ook al vervulde het hem met verdriet. Maar dat alles tegelijkertijd doorgaat, nee, daar kon hij met zijn verstand niet bij.
Nu op dit moment zaten, de hemel mag weten waar, duizenden kinderen opgesloten als dieren en hier in de stationsrestauratie was het appelgebak in de reclame. Het waren twee zaken die voor hem niet met elkaar te rijmen waren.
Opa Van Zanten dronk zijn koffie op en liep de restauratie uit. Bij de deur kreeg hij terloops een krant in zijn handen gedrukt die hij gedachteloos in zijn zak stopte. De trein stond er al. Hij stapte in en zocht een zitplaats uit in een lege coupé. Hij had geen zin in mensen om zich heen.
Toen de trein het station achter zich had gelaten en opa Van Zanten een sigaar op wilde steken, viel de krant die hij in de stationsrestauratie had gekregen uit zijn zak. Zijn aandacht werd getrokken door een spotprent op de voorpagina. Hij raapte de krant op. Het was een exemplaar van De Blikopener, een krant waar hij nog nooit van had gehoord.
“Kijk uit voor de kinderverslinder,” luidde het onderschrift bij de spotprent die een reus voorstelde die een kind opat. Opa Van Zanten zag meteen wie er met de reus werd bedoeld: generaal Isimo. Nieuwsgierig begon hij te lezen.
De Blikopener stond van de eerste tot en met de laatste bladzij vol met artikelen, tekeningen en gedichten waarin felle kritiek werd geleverd op generaal Isimo. Onderaan op elke pagina stond in vette letters gedrukt: “Al is de leugen nog zo snel, De Blikopener achterhaalt haar wel!”
“Zou dan toch niet alles gewoon doorgaan?” dacht opa Van Zanten, terwijl hij de krant zorgvuldig opborg tussen de kleren in zijn rieten koffer. In ieder geval voelde hij zich na het lezen van De Blikopener niet meer zo alleen als hij zich de afgelopen week had gevoeld.
De trein denderde over een spoorbrug. Opa Van Zanten trok alvast zijn jas aan. Over enkele minuten zou de trein het station binnenrijden waar hij eruit moest. Vandaar moest hij nog een eindje met de bus en dan hoopte hij op de plaats te zijn waar hij zijn kleinzoon voor het laatst had gezien; op het terras van café-restaurant Boschlust, met een glas chocomel en een kroket, zwaaiend naar de camera van het Jeugdjournaal.
Meer dan hoop was het niet. Er waren meer café-restaurants met de naam Boschlust. Opa Van Zanten had er al drie bezocht. Het eerste had geen terras, het tweede was al meer dan een maand gesloten en het derde bleek bij navraag geen bezoek gehad te hebben van een van de touringcars van generaal Isimo. Misschien had hij vandaag meer geluk.
De bus sloot meteen aan op de trein en na een half-uur stond opa Van Zanten met zijn koffer langs de weg waaraan café-restaurant Boschlust lag. Het café was open en er was een terras. De voortekenen waren gunstig. Het was mooi weer, dus hij besloot buiten te gaan zitten. Hij wenkte de ober en bestelde een pilsje. Ondertussen nam hij de omgeving in zich op. Hier zou hij wel eens goed kunnen zijn.
De ober kwam terug aan zijn tafel en zette een glas bier voor hem neer. Opa Van Zanten besloot meteen maar eens te informeren.
“Is dit niet het café dat onlangs op tv is geweest?” vroeg hij. “Op het Jeugdjournaal?”
De ober knikte en zei trots: “Ja, ja meneer. Dat heeft u goed gezien, dat was ons café.” Opa Van Zanten zat op het goede spoor, maar hij wilde toch nog wat meer zekerheid. “Waar ging dat toen ook weer over?” zei hij.
De ober veegde met een doekje over de tafel. “Dat was in verband met die lelijke kinderen,” zei hij.
“O ja,” zei opa Van Zanten. “Nu herinner ik het me weer. Tja, dat was wat, hè?”
“Zeg dat wel,” zei de ober. “Wat een organisatie moet dat zijn geweest. Ja, generaal Isimo weet wat aanpakken is.”
Opa Van Zanten bespeurde waardering in de stem van de ober. Hij voelde dat hij op zijn tellen moest passen.
“Er schijnt een kind de benen te hebben genomen,” zei hij langs zijn neus weg.
De ober zette een voet op een stoel en steunde met zijn elleboog op zijn knie. “Twee!” zei hij als een man die de feiten kent. “Twee van die lelijkerds zijn er ontsnapt. Een jongen en een meisje.”
“Wie zou dat meisje zijn?” dacht opa. “Een jongen én een meisje, zegt u?” zei opa.
“Een jongen met flaporen,” zei de ober, “en een meisje zo kaal als een biljartbal. Waarschijnlijk zijn ze met zijn tweeën ervandoor.”
“Juist ja,” zei opa. “Goh, waar zouden die twee nu uit kunnen hangen?”
De ober zette zijn voet weer op de grond en zei: “Ik wou dat ik het wist, meneer.” Hij boog zich voorover en fluisterde: “Als ik ze vind en ik geef ze aan, dan staat er voor deze jongen een flinke beloning te wachten.” Hij wreef met duim en wijsvinger over elkaar.
Opa Van Zanten kookte inwendig, maar bleef uiterlijk heel kalm.
“Ja,” zei hij. “Rijk worden willen we allemaal wel.” Op dat moment kwam de bestelauto van mevrouw Van Soest het terrein oprijden.
“Daar zal je de verse eitjes hebben,” zei de ober. Het liefst was opa Van Zanten zonder te betalen weggelopen. Hij kon die ober wel wurgen. Dat zo’n vent ‘s morgens in de spiegel durft te kijken. Opa Van Zanten achtte hem ertoe in staat om zijn bloedeigen moeder te verkopen. Aan dat soort mensen had hij misschien nog een grotere hekel dan aan types als generaal Isimo. Opa Van Zanten had er een vieze smaak van in zijn mond gekregen, die hij met een flinke slok bier probeerde weg te spoelen. Mevrouw Van Soest bracht de eieren de keuken van het restaurant in en gaf de ober de rekening.
“Jij wordt ook steeds duurder, Beppie,” zei de ober toen hij het bedrag onder ogen kreeg.
“Het kippenvoer ook,” zei mevrouw Van Soest die gewend was aan zijn gezeur over geld.
De ober pakte zijn portemonnee en betaalde.
“Je hebt anders geen klagen,” zei mevrouw Van Soest. “Je portemonnee is bijna net zo vet als je pens. Heb je die twee kinderen soms gevonden?”
Opa Van Zanten was niet de eerste in wiens oren de ober had gefluisterd dat er met het vinden van Paul en Ellen geld viel te verdienen. De ober vertelde het aan wie het maar wilde horen.
“Begin jij nu ook al over die twee lelijkerds?” zei de ober.
“Wie dan nog meer?” vroeg mevrouw Van Soest licht geschrokken.
De ober knikte met zijn hoofd in de richting van opa Van Zanten.
“Wat zou die oude man nu over Paul en Ellen willen weten?” dacht mevrouw Van Soest. Ze besloot voor ze weer terugging naar de boerderij een praatje met hem te maken.
“Heb je niet een lekker colaatje voor me?” zei ze tegen de ober. “Ik ga even bij die oude man aan tafel zitten.”
Opa Van Zanten had geen bezwaar dat mevrouw Van Soest bij hem aan tafel plaatsnam.
“We leven in een vrij land,” zei hij cynisch. Mevrouw Van Soest wachtte tot de ober haar cola had gebracht voor ze een praatje met opa Van Zanten aanknoopte.
“Op reis?” zei ze vragend en ze wees op de rieten koffer naast zijn stoel.
“Zo zou je het kunnen noemen,” zei opa Van Zanten. Na het gesprek met de ober had hij zich voorgenomen wat voorzichtiger te zijn.
“En waar gaat de reis heen?” vroeg mevrouw Van Soest belangstellend.
Opa Van Zanten haalde zijn schouders op. “Waar mijn schoenen mij naartoe brengen,” zei hij. “Wat wil dat mens toch van me?” dacht hij.
Mevrouw Van Soest begreep dat ze op deze manier nog wel uren door kon babbelen, zonder erachter te komen waarom de man met zijn rieten koffertje zo geïnteresseerd was in Paul en Ellen. Ze besloot het hem dan maar recht op de man af te vragen.
“Bent u soms op zoek naar die twee ontsnapte kinderen?”
“Ik kan wel wat geld gebruiken,” zei opa Van Zanten. Hij vertrouwde dat mens voor geen cent. “Die speelt vast onder één hoedje met die ober,” ging het door hem heen.
Mevrouw Van Soest viel kwaad tegen hem uit: “Zo, dus meneer kan wel wat geld gebruiken? Bent u er zo eentje? U lijkt de ober wel. Dat is ook zo’n geldwolf!” Ze keek opa Van Zanten recht in de ogen.
Opa smolt bijna onder haar blik. In tijden had hij niet meer zo erg gebloosd. Hij voelde zijn gezicht van oor tot oor gloeien.
Mevrouw Van Soest schoof haar stoel wat dichter bij de zijne en zei op zachte toon: “Ik geloof er niets van dat u zo’n geld-wolf bent.”
“Dat mens kijkt dwars door me heen,” dacht opa Van Zanten. Even aarzelde hij nog. Toen haalde hij uit de binnenzak van zijn jas een pasfoto te voorschijn.
“Paul!” flapte mevrouw Van Soest eruit.
“Mijn kleinzoon,” zei opa Van Zanten. “Kent u hem? Weet u waar hij is?”
Mevrouw Van Soest knikte. Ze schoof haar stoel wat dichterbij. Ze keek over haar schouder en toen ze zag dat de ober ver genoeg van hen vandaan was begon ze fluisterend tegen hem te praten.
“Ik ga meteen met u mee,” zei opa toen ze had verteld hoe Paul bij haar op de boerderij terecht was gekomen. Mevrouw Van Soest was het daar natuurlijk mee eens, maar ze vond het niet verstandig om onder het oog van de ober van Boschlust samen in de bestelauto weg te rijden. Ze spraken af dat opa Van Zanten alleen zou vertrekken. Zij zou een minuut of vijf later weggaan en hem dan langs de kant van de weg oppikken.
Opa Van Zanten had geen seconde geduld meer. Hij legde geld voor zijn biertje op tafel en wandelde met zijn rieten koffertje het terras af. Vijf minuten later zat hij naast mevrouw Van Soest in de bestelauto, op weg naar zijn kleinzoon.♦