Een heerlijk etentje
Het weerzien met Paul was ontroerend. Zijn kleinzoon viel hem om de hals, sloeg als een aap zijn benen om zijn middel en zoende hem links en rechts op de wangen.
Ellen, mevrouw Van Soest en Van Dijk lieten het tweetal even alleen, zodat ze rustig met elkaar konden praten. Nadat ze allebei hun verhaal hadden gedaan, vroeg Paul: “Neem je me mee naar huis?”
Paul vond mevrouw Van Soest een hele lieve vrouw, met Van Dijk kon hij vreselijke pret maken, Ellen beschouwde hij als zijn tweede zus en met de gans was hij inmiddels de beste maatjes geworden, maar toch: er ging niets en niemand boven zijn eigen moeder.
Opa Van Zanten was door de vraag van zijn kleinzoon in verlegenheid gebracht. Hij zette zijn alpinopet recht en zei: “Dat zal niet gaan, jongen. Generaal Isimo is nog steeds naar je op zoek. Hier ben je veilig.”
“Maar ik kan toch hier niet altijd blijven wonen?” zei Paul.
“We vinden er wel wat op,” antwoordde opa Van Zanten, ook al zag hij op dat moment in de verste verten geen enkele oplossing. Hij had zijn kleinzoon dan wel gevonden, Paul was dan wel veilig, maar hoe het nu verder moest? Al sloeg je hem dood, hij wist het niet.
In de tussentijd was het eten klaar. Het was die dag de kook-beurt van Van Dijk, die zich ter ere van de komst van opa Van Zanten flink had uitgesloofd. Hij had voor de gelegenheid de mooiste borden uit de kast gehaald en de fijnste glazen op tafel gezet.
“Volg mij, ik val aan,” gaf hij het startsein, nadat hij eerst de glazen had volgeschonken met ‘een brutaal wijntje uit de kelders van Van Dijk’.
Even later zat het gezelschap te smullen van de overheerlijke maaltijd: sla met bruine bonen en gebakken aardappeltjes en voor iedereen een scherp gekruide gehaktbal.
“Van Dijk,” zei mevrouw Van Soest, “hoe krijg je dat toch elke keer weer voor elkaar? Goddelijk smaakt het, ik kan niet anders zeggen.”
Van Dijk glunderde over zijn hele gezicht. “Heel eenvoudig, Beppie,” zei hij terwijl hij een aardappel aan zijn vork prikte. “Ik leg mijn hele gevoel erin als ik sta te koken. Dat is wat het zo lekker maakt. Ik kook mijn gevoel mee.”
Mevrouw Van Soest bloosde ervan. Paul stootte opa aan die zojuist zijn tanden in de gehaktbal wilde zetten.
“Ze zijn verliefd,” zei Paul.
De gehaktbal vloog van opa’s vork en landde met een boog op het bord van Ellen.
“Hoeft u niet meer?” vroeg ze, waarop iedereen begon te lachen. En vanaf dat moment was het feest in de boerderij. Er werden verhalen verteld, moppen getapt, liederen gezongen en er werd gelachen, veel gelachen. Even leek het erop alsof er geen generaal Isimo bestond.
Na het eten presenteerde Van Dijk opa een sigaartje, terwijl mevrouw Van Soest afwaste en Paul en Ellen afdroogden.
Ze hadden zo lang getafeld, dat de kinderen na de afwas direct naar bed gingen. De volwassenen bleven nog even op en zaten bijeen in de woonkamer. De vrolijke stemming van zoeven leek met de kinderen mee naar bed te zijn gegaan. Opa Van Zanten probeerde de vlucht van een van de talloze vliegen te volgen. Van Dijk had nog maar eens een sigaar opgestoken, waarmee hij onophoudelijk kringetjes zat te blazen. Door een van die kringetjes keek hij naar Beppie die een muts zat te breien voor Paul. Haar wenkbrauwen bewogen rusteloos op en neer en haar lippen prevelden onverstaanbare woorden, alsof ze een gesprek met zichzelf zat te voeren.
Sinds de komst van Paul en Ellen vond Van Dijk haar veranderd. Ze maakte een verstrooide, afwezige indruk alsof ze met haar gedachten heel ergens anders was. Een paar keer had Van Dijk haar gevraagd wat haar zo bezighield, maar daar was ze niet op ingegaan.
Mevrouw Van Soest was hem nog steeds een raadsel. Eenjaar of vier geleden zocht ze een knecht en Van Dijk was bij haar op de boerderij komen wonen. Het was liefde op het eerste gezicht, ook al wilde de een dat niet voor de ander laten blijken. Een half jaar lukte het om net te doen alsof ze voor elkaar niets anders waren dan bazin en knecht, totdat ze op een droevig mooie herfstavond elkaar plotseling in de keuken stonden te zoenen. Minstens een uur hadden ze zo gestaan, waarna ze allebei naar hun eigen kamer verdwenen. De dag erop verliep tergend langzaam. Geen van beiden sprak met een woord over het gebeurde in de keuken, maar toen het eindelijk tijd werd om eens te gaan slapen, kropen ze samen in één bed. En vanaf die dag woonden ze samen en maakten ze om de zoveel tijd ruzie over de vraag wie er toen in de keuken als eerste was begonnen met zoenen.
Van Dijk, die zich nota bene had voorgenomen zijn hele leven vrijgezel te blijven, vond het jammer dat hij zijn Beppie niet veel en veel eerder had ontmoet. Wat had hij haar graag als jong meisje gekend. Hoe zou ze er toen hebben uitgezien? Foto’s kon mevrouw Van Soest hem niet laten zien. Die had ze niet, zei ze. Haar verleden was voor Van Dijk taboe. Niets liet ze los over haar vroegere leven.
“Hou maar op, Van Dijk,” zei ze altijd als hij ernaar informeerde, “ik zeg toch niks. Mijn ogen zitten in mijn hoofd en niet in mijn rug. Ik kijk vooruit en niet terug.”
Van Dijk stond op. Zijn gedachten hadden hem onrustig gemaakt. Hij ging voor het raam staan en staarde de zwarte nacht in. Mevrouw Van Soest liet haar breiwerk rusten en opa Van Zanten nam afscheid van de vlieg die na een heftige doodsstrijd roerloos aan de kleefstrip onder de lamp zat vastgeplakt.
“Ja, ja,” zei opa Van Zanten.
Van Dijk draaide zich om en keek van opa Van Zanten naar mevrouw Van Soest. Het drietal begreep dat het gesprek over hoe het nu verder moest met de kinderen niet langer meer kon worden uitgesteld. Paul en Ellen waren dan wel ontsnapt, maar waren ze ook vrij, vroeg opa Van Zanten zich af.
“Ze kunnen niet naar huis,” zei hij. “En hier blijven, kan ook niet. Als ik ze kan vinden, dan kan generaal Isimo dat zeker.”
“Het is toch te gek voor woorden,” zei Van Dijk. “Dat één zo’n vent een heel land naar zijn hand kan zetten!”
“Ach,” zei opa Van Zanten. “Elk volk krijgt de Jan Klaassen die het verdient.”
Mevrouw Van Soest, die zich nog nauwelijks in het gesprek had gemengd, zei: “Ik zit er al een paar dagen aan te denken, maar nu heb ik mijn beslissing genomen. Ik ga naar hem toe. Ik ga met hem praten.”
“Met wie ga jij praten?” vroeg Van Dijk.
“Met generaal Isimo natuurlijk,” antwoordde ze. Van Dijk liep met uitgestoken hand op haar toe en zei met overdreven hoge vrouwenstem: “Mag ik me even voorstellen, meneer Isimo. De naam is Van Soest, maar zeg maar Beppie. Wilt u zo vriendelijk zijn om de lelijke kinderen weer vrij te laten. Ja? Dank u vriendelijk. Had u misschien nog wat eieren willen kopen?”
“Van Dijk, ga zitten,” zei mevrouw Van Soest. Haar stem klonk zo streng dat Van Dijk gehoorzaamde.
“Ik ga niet als Beppie,” zei mevrouw Van Soest. “Ik ga als koningin.”
Opa Van Zanten keek mevrouw Van Soest onderzoekend aan.
“Beppie, wat heb je?” zei Van Dijk. “We zitten hier over serieuze dingen te praten en dan begin jij ineens van die onzin uit te kramen!”
“Ik praat geen onzin,” zei mevrouw Van Soest. “Ik ben de koningin.”
Ze stond op en verliet de kamer, opa Van Zanten en Van Dijk in sprakeloze verbazing achterlatend.
Even later kwam ze terug. Ze droeg een hermelijnen mantel om haar schouders en op haar loshangende haar schitterde een gouden kroon met ingelegde briljanten. Met een hete-aardap-pel-stem sprak ze de woorden die ze vijf jaar geleden, staande naast generaal Isimo, op de tv had uitgesproken: “Ik trek me terug op het platteland en draag de macht over aan generaal Isimo. Hij zoekt het maar uit! Bonjour allemaal.”
Opa Van Zanten en Van Dijk keken haar aan alsof ze water zagen branden. Ze was écht de koningin.
De koningin, alias Beppie van Soest, ging zitten en begon te vertellen over haar saaie, vervelende leven als prinsesje en later als koningin en hoe zij kans had gezien om met de komst van generaal Isimo aan dit leven te ontsnappen en hoe ze aan een nieuw leven op de boerderij was begonnen met wat kippen, een paar varkens en een moestuin. De eerste tijd was ze bang geweest om herkend te worden, tenslotte stond haar afbeelding op elke munt en elke postzegel. Al snel bleek deze angst ongegrond. Niemand vermoedde in Beppie van Soest de voormalige koningin. Zonder make-up en in eenvoudige kleding zag ze eruit als een gewone huis-, tuin- en keukenvrouw. Bovendien had ze haar haar geblondeerd en laten groeien, zodat ze het in een vlecht of staart kon dragen.
Mevrouw Van Soest vertelde dat ze hier op de boerderij gelukkig was, zeker toen Van Dijk zijn intrek bij haar had genomen. Alsof ze een hoekje van het paradijs bewoonde, waar berichten uit de buitenwereld niet konden doordringen. Radio en tv kwamen het huis niet in, net zomin als kranten en tijdschriften.
“Niets wilde ik meer met politiek te maken hebben, zo zat was ik het,” zei mevrouw Van Soest. “Generaal Isimo moest maar zien wat hij deed, dacht ik. Zolang als ik hier op mijn boerderijtje maar een beetje rond kon scharrelen, vond ik alles best.” Ze hield even op met praten en vervolgde: “En toen kwamen Paul en Ellen. Vanaf die dag heb ik geen nacht meer rustig geslapen. Uiteindelijk ben ik het geweest die generaal Isimo destijds aan de macht heeft geholpen.”
Ze sloeg haar ogen neer en wriemelde wat aan haar breiwerk.
Van Dijk wilde van alles vragen, maar er kwam geen stom woord over zijn lippen. Hij kon het nog niet echt geloven. Zijn Beppie die hij in de keuken had gekust en met wie hij nu al vier jaar in één bed sliep, zijn Beppie was koningin!
“Weet generaal Isimo waar je woont en onder welke naam?” wilde opa Van Zanten weten.
Mevrouw Van Soest knikte. “Hij is de enige,” zei ze. “En jullie tweeën dus.”
“Maar dan zijn we klaar,” zei opa Van Zanten. “Hier zal generaal Isimo Paul en Ellen nooit zoeken.”
“En die andere kinderen dan? Wou je die opgesloten laten zitten?”
“Hoe wou je generaal Isimo dan zover krijgen dat hij ze loslaat?” vroeg opa Van Zanten.
“Dat weet ik nog niet,” antwoordde mevrouw Van Soest. “Ik ga in ieder geval met hem praten. Zo snel mogelijk.”
Ze stond op. “En nu ga ik naar bed,” zei ze. “Ik ben op. Kom je ook zo, Van Dijk?”
Van Dijk mompelde iets van ja, maar bleef toch zitten. Hij stak de vlam in het laatste sigaartje uit zijn doos. Voor hij naar bed ging, moest hij eerst het verhaal van Beppie goed tot zich door laten dringen.
Opa Van Zanten hield het voor vandaag ook voor gezien en verdween naar de achterkamer waar mevrouw Van Soest een bed voor hem had opgemaakt.
Van Dijk rookte diep in gedachten verzonken zijn sigaar op tot hij er zijn vingers aan brandde. Hij liet het stompje sigaar doven in de asbak, deed het licht uit en liep de trap op naar boven. Een streep licht bescheen de drempel van de slaapkamer. Zou Beppie nog wakker zijn? Besluiteloos drentelde hij de donkere gang op en neer.
“Ben jij dat, Van Dijk?” hoorde hij Beppie zeggen.
“Ja, ja,” zei Van Dijk, “ik kom al.” Hij opende de slaapkamerdeur en begon zich langzaam uit te kleden.
“Wat treuzel je nu,” zei mevrouw Van Soest. “Kom toch in bed!”
Van Dijk begon te hakkelen en te stotteren dat hij misschien maar beter beneden op de bank kon gaan slapen.
Mevrouw Van Soest schoot overeind. “Omdat ik koningin ben?”
Van Dijk struikelde over zijn woorden. “Ik ben maar een gewone boerenknecht en jij, u…”
“Van Dijk,” zei mevrouw Van Soest. “Stel je niet zo aan. Je slaapt al vier jaar bij me. Licht uit en je nest in.”
Van Dijk schoot uit zijn kleren, knipte de lamp uit en kroop naast haar in bed.
“Van Dijk,” zei mevrouw Van Soest. “Ik ben gewoon Beppie voor jou, begrepen?” Ze sloeg haar armen om hem heen, zoende hem op de mond en fluisterde hem in zijn oor: “En jij, jij bent mijn keukenprins!”♦