Dineren met Isimo
Vijf dagen later stapten mevrouw Van Soest en opa Van Zanten in de bestelauto. Mevrouw Van Soest moest Van Dijk met de hand op haar hart beloven voorzichtig te zijn, niet te hard te rijden maar ook weer niet te langzaam, want dat was ook gevaarlijk. Zo’n honderd kilometer per uur leek hem wel veilig, op de snelweg dan, binnen de bebouwde kom was vijftig kilometer per uur echt snel genoeg. En Beppie moest vooral goed op de weg letten, want voor ze het wist stak een koe of het een of ander de weg over en Van Dijk moest er niet aan denken wat er dan allemaal met zijn Beppie zou kunnen gebeuren…
Mevrouw Van Soest had Van Dijk al die tijd vertederd aangekeken. “Wat houdt die malle Van Dijk toch veel van me,” dacht ze. Ze startte de auto en ze reden weg, nagezwaaid door Van Dijk, Paul en Ellen.
Mevrouw Van Soest en opa Van Zanten zeiden niet veel tegen elkaar tijdens de autorit. Allebei waren ze met hun eigen gedachten bezig. Opa Van Zanten was blij zijn dochter en kleindochter te kunnen vertellen dat hij Paul gevonden had. Maar hoe zou hij hen ervan kunnen overtuigen dat het beter was dat hij voorlopig niet kon zeggen waar Paul was en bij wie?
Mevrouw Van Soest was met haar gedachten bij generaal Isimo. Zou hij haar willen ontvangen? Lang had ze met Van Dijk en opa Van Zanten en de kinderen overlegd wat ze tegen hem ging zeggen. Uiteindelijk hadden ze besloten dat het weinig zin had hem te vragen de lelijke kinderen vrij te laten. Daar zou hij nooit op ingaan. Het doel van haar bezoek aan generaal Isimo was erachter te komen waar de kinderen zaten opgesloten. Tot op heden had de generaal de verblijfplaats zorgvuldig geheim weten te houden. Ze moest hem dit geheim zien te ontfutselen, zonder zijn argwaan te wekken. Ze zou net doen alsof ze het met hem eens was en hem bewonderde. Of dat zou lukken? Ze vroeg het zich af. Inmiddels was het drukker geworden op de weg. Ze naderden de buitenwijken van de stad. Opa Van Zanten besloot om daar uit te stappen. Het laatste stukje zou hij met de bus gaan. Zo dicht in de buurt van generaal Isimo wilden ze liever niet samen gezien worden. Je wist maar nooit!¬
Opa Van Zanten trof zijn dochter en kleindochter aan op het moment dat zij de deur uit wilden gaan om op het plein voor de regeringsflat te gaan demonstreren.
Ze bestookten hem met vragen.
“Ben je alleen?”
“Heb je Paul gevonden?”
“Waarom zeg je nu niks?”
“Hij is toch niet dood?”
Opa Van Zanten die de kans nog niet had gekregen iets te zeggen, opende zijn koffer en haalde er een envelop uit.
“Een brief,” zei hij. “Van Paul. Ik heb hem gevonden, hij is veilig.”
“Maar waar is hij dan?”
“Waarom heb je hem dan niet meegenomen?”
“Lees nu eerst zijn brief maar,” zei opa Van Zanten.
Moeder haalde de brief uit de envelop en begon te lezen. Judith las over haar schouder mee.
Liefste mama,
Hoe gaat het met jou? Met mij gaat het goed maar ik mis je wel. Het is hier erg mooi met overal natuur. Ik mag niet zeggen waar ik ben want opa heeft gezegd dat er dan mannen komen die jullie slaan en overal martelen tot jullie zeggen waar ik ben en dan word ik ook opgesloten en dat wil ik niet.
De mevrouw waar ik ben is erg lief en heel bijzonder en die zegt dat alles weer goed komt en dat Ellen en ik weer naar huis mogen maar we moeten wel geduld hebben.
Nu weet ik niks meer.
Dag liefste mama, doe je de groeten aan Judith?
Daaaaag, Paul
P.S.: Ik heb pas twee keer gehuild omdat ik heimwee had, een keer maar een heel klein beetje.
Moeder wreef in haar ogen die tijdens het lezen vochtig waren geworden. Opa Van Zanten legde een arm om haar schouder.
“Hij is veilig,” zei hij. “Voorlopig is dat het voornaamste.”
“Maar waar is-ie dan?” vroeg Judith. “En wie is die vrouw? Wat is er zo bijzonder aan haar?”
“Het is echt beter dat ik dat niet vertel,” zei opa. “Heus, geloof me.”
“En Ellen?” vroeg moeder. “Wie is Ellen?”
Opa Van Zanten vertelde in het kort wie Ellen was, hoe zij was ontsnapt en daarna Paul had gered.
“Ik ga zo naar haar ouders,” zei hij. “Dan hoeven die ook niet langer meer ongerust te zijn.”
Moeder legde de brief op tafel en wierp een blik op de klok. Ze moesten opschieten. De demonstratie op het plein was al begonnen.
“Waar moeten jullie eigenlijk naartoe?” vroeg opa. Nu was het de beurt aan moeder en Judith om het aan opa Van Zanten te vertellen.
“Met zijn hoevelen staan jullie daar elke dag?” vroeg opa Van Zanten nadat hij hun verhaal met een mengeling van verbazing en trots had aangehoord.
“Er komen er elke dag meer,” antwoordde moeder. “Gisteren waren we met ruim tweehonderd moeders.”
“En kinderen!” zei Judith. “Ze komen uit het hele land.”
“En generaal Isimo?” vroeg opa. “Laat-ie jullie zomaar je gang gaan?”
“Die neemt ons niet serieus,” zei moeder. “Dwazen heeft hij ons voor de tv genoemd. Hij denkt dat we het vanzelf opgeven.”
“Mooi van niet,” zei Judith. “Kom we gaan. Anders hoeft het niet meer.”
Ze spraken met opa af om elkaar over een uur op het regeringsplein te zien. In de tussentijd ging hij naar de ouders van Ellen.¬
Ondertussen probeerde mevrouw Van Soest contact op te nemen met generaal Isimo. Ze had onder de naam Van Soest een dubbele kamer gehuurd in een hotel niet ver van de regerings-flat. Ze zat op de rand van het bed met de telefoon in haar hand te wachten tot ze werd doorverbonden met generaal Isimo. Na lang aandringen, vele ‘ogenblikje alstublieft’ en ‘ik verbind u door’ was ze er eindelijk in geslaagd door te dringen tot de bovenste etage van de regeringsflat.
“Met Isimo,” meldde de generaal zich.
“Met de koningin,” zei mevrouw Van Soest. De zenuwen gierden door haar keel.
Eerst dacht de generaal een grappenmaakster aan de telefoon te hebben, maar mevrouw Van Soest slaagde erin hem ervan te overtuigen dat hij echt met de koningin sprak.
“Ik was toevallig in de stad,” zei ze. “En toen dacht ik, kom laat ik die alleraardigste generaal Isimo eens bellen. Hoe gaat-ie, kerel?”
“Uitstekend,” zei de generaal.
“Dat hoor ik graag,” zei mevrouw Van Soest. “Zeg Ies, ik wou je wat vragen, of eigenlijk, ik wou je uitnodigen. Wat dacht jij ervan als wij vanavond eens gezellig met zijn tweetjes gingen dineren? Nou, wat zeg je ervan?”
De generaal antwoordde niet meteen.
“Hè toe Ies, zeg nou gewoon ja,” drong mevrouw Van Soest aan. “Ik heb er zo op gerekend. Eerlijk gezegd heb ik al een diner voor twee besteld. Op mijn hotelkamer, Ies.” Generaal Isimo aarzelde.
“Of schaam je je voor een eenvoudige boerin?” zei mevrouw Van Soest pesterig.
“Nee, nee, welnee.”
“Dus je komt?” zei mevrouw Van Soest. “Mooi!”
Ze zei hem om acht uur op haar kamer in het hotel te verwachten en hing op voordat hij zich zou bedenken.
Om acht uur, geen minuut vroeger en geen minuut later, klopte generaal Isimo op de deur van de hotelkamer.
“Binnen,” zei mevrouw Van Soest. Ze had besloten om flink wat vrouwelijke charme in de strijd te gooien. Ze droeg een satijnen japon met een diep decolleté waarin ze een bloedrode roos had gestoken. Een spannend split liet een flink gedeelte van haar benen zien. Haar polsen en hals had ze ruim besprenkeld met ‘Elegance’, zodat de hele kamer geurde naar verse bloemen.
“Majesteit,” zei generaal Isimo zichtbaar onder de indruk.
“Mooi,” dacht mevrouw Van Soest. “Dat werkt in ieder geval.” Met een wuft gebaar bood zij hem haar hand die de generaal onhandig naar zijn lippen bracht.
Mevrouw Van Soest moest zich inhouden om niet te gaan lachen. “Ga zitten, Ies,” zei ze. “Iets drinken?” Ze haalde de champagne uit de koeler en overhandigde hem aan generaal Isimo die zijn duimen tegen de onderkant van de kurk aanduwde. Langzaam schoof de kurk omhoog en toen hij knallend de kamer invloog, slaakte mevrouw Van Soest een gemaakt damesgilletje.
De generaal glimlachte en schonk zonder morsen twee glazen vol. Ze toastten op elkaars gezondheid en babbelden wat over het weer en het uitzicht van het hotel.
Het gespreksonderwerp verlegde zich naar lekker eten.
Mevrouw Van Soest hoefde niet veel te zeggen. Generaal Isi-mo praatte aan één stuk door. Praten over eten bleek op eten na zijn grootste hobby te zijn. Hij roemde de Franse, verafschuwde de Engelse en deed – bij wijze van spreken – een moord voor de Indische keuken. Mevrouw Van Soest knikte af en toe instemmend, maar zong in gedachten een loflied op de sterk gekruide gehaktballen van Van Dijk.
De tweede gang werd geserveerd, een romige venkelsoep met komkommerballetjes, en nog steeds had mevrouw Van Soest geen kans gezien om zogenaamd langs haar neus weg te informeren naar de verblijfplaats van de lelijke kinderen. Die kans kreeg ze toen de tongfilet met een saus van rivierkreeftjes werd opgediend en generaal Isimo haar vroeg hoe het leven op het platteland haar beviel. Mevrouw Van Soest vertelde naar waarheid dat ze geen moment spijt had van haar nieuwe leven en loog toen ze zei dat ze nog steeds blij was dat ze het land in zijn handen had toevertrouwd.
“Je doet het uitmuntend,” zei mevrouw Van Soest.
“Och,” antwoordde de generaal. “Ik doe mijn best.”
“Nee, nee, nee Ies, niet zo bescheiden, jongen. Wat jij in die vijf jaar allemaal niet hebt weten te bereiken, chapeau!”
“Wat?” vroeg de generaal.
“Petje af,” verduidelijkte mevrouw Van Soest. “Vertel eens,” vervolgde ze terwijl ze zijn glas nog eens volschonk, “wat is je geheim?”
“Mijn geheim?” vroeg de generaal.
“Ja,” zei mevrouw Van Soest. “Ik bedoel, neem nou dat probleem van die lelijke kinderen, dat heb jij toch maar mooi weten op te lossen.”
De generaal rechtte zijn rug en zei: “Een kwestie van organiseren.”
“Precies!” zei mevrouw Van Soest. “Daar spreek je een waar woord over jezelf, Ies. Jij bent een Groot Organisatie Talent!”
Generaal Isimo wuifde minzaam het compliment weg, waarop mevrouw Van Soest deed alsof ze kwaad werd.
“Dat snap ik nou niet van je,” zei ze. “Je bent bezig om geschiedenis te schrijven en wat doe je? Je doet alsof het niets voorstelt. Man, in jouw plaats had ik allang een beeldhouwer opdracht gegeven een standbeeld te maken!” En als een volleerd actrice voegde ze er met een vleierige stem aan toe: “Je hebt trouwens een prachtfiguur voor een standbeeld. Sportief, mannelijk.”
Terwijl generaal Isimo zichzelf stiekem bekeek in een van de grote spiegels aan de muur van de hotelkamer, smeekte mevrouw Van Soest in gedachten Van Dijk om vergiffenis en werd de vierde gang van het diner geserveerd: gebraden speenvarken in verse gembersaus.
Generaal Isimo hing verlekkerd boven zijn bord.
“Nu waag ik het erop,” dacht mevrouw Van Soest. “Zeg Ies,” zei ze. “Nog even over die lelijke kinderen, dat zullen er niet weinig zijn geweest.”
“Ruim tweeduizend,” zei de generaal.
“Kijk eens aan,” zei mevrouw Van Soest. “Waar laat je die allemaal?” Nauwlettend hield ze zijn reactie in de gaten, maar de generaal leek geen enkele achterdocht te koesteren.
“Dat was inderdaad een heel probleem,” zei hij.
“O ja?” zei mevrouw Van Soest. “En hoe heb je dat opgelost?”
“Tja,” zei generaal Isimo.
“Is het geheim?” vroeg mevrouw Van Soest.
De generaal knikte.
“O Ies, ik ben dol op geheimen. Vertel eens, Ies, of nee wacht.” Mevrouw Van Soest stond op, liep om de tafel heen naar hem toe en zei: “Geheimen zeg je nooit hardop. Geheimen fluister je, in elkaars oor.” Ze boog zich voorover en wachtte vol spanning af.
Generaal Isimo schoof het haar voor haar oor weg en zei fluisterend: “Ze zitten in de Nationale Hertenkamp.”
Mevrouw Van Soest ging weer overeind staan. “Geniaal,” zei ze. “Geen mens die ze daar zal zoeken. Wat heb je met de herten gedaan?”
“Afgeschoten,” zei de generaal. “En voor goed geld verkocht aan een fabrikant van kattenvoer.”
“Dus de hele operatie heeft je nog geld opgeleverd ook?”
“Iets, niet veel.”
“Briljant.”
Generaal Isimo mompelde iets onverstaanbaars.
“Je kunt echt niet tegen complimentjes, hè Ies?”
“Laten we het over iets anders hebben,” zei generaal Isimo.
Mevrouw Van Soest glimlachte. Het maakte haar niet uit waar de generaal het met haar over wilde hebben. Ze wist wat ze weten wilde.♦