13

Bloemen voor Beppie

De volgende morgen stond mevrouw Van Soest nog voor het goed en wel licht was alweer naast haar bed. Ze had maar een paar uur geslapen. Generaal Isimo was na de laatste gang van het diner – een gigantische sorbet – nog lang blijven plakken. De vrouwelijke charmes van mevrouw Van Soest hadden bij de generaal heftige mannelijke emoties opgeroepen en het was nog een hele toer geweest om hem de hotelkamer uit te krijgen. Een vluchtige kus op zijn wang op de drempel van de deur en de roos uit haar decolleté was uiteindelijk alles wat hij had kunnen krijgen en zelfs dat vond ze al te veel.

Mevrouw Van Soest kleedde zich aan, pakte haar spullen in en betaalde beneden bij de balie de rekening van het diner en de overnachting.

“Wegwezen,” dacht ze toen ze de bestelauto startte. Na één dag had ze alweer genoeg van de stad en verlangde ze naar haar varkens en kippen, haar moestuin en Van Dijk.¬

 

Paul en Ellen waren blij haar weer terug te zien en Van Dijk verwelkomde zijn Beppie alsof ze jaren van hem gescheiden was geweest.

“En hoe is het gegaan?” vroeg hij terwijl hij haar bagage uit de auto haalde.

“Heeft u met generaal Isimo gesproken?” wilde Paul weten.

“Weet u waar de kinderen zijn opgesloten?” vroeg Ellen.

“Binnen,” zei mevrouw Van Soest. “Binnen vertel ik jullie alles.”

Nadat Van Dijk koffie had ingeschonken en Ellen cake had rondgedeeld die Paul voorzag van een toef slagroom, begon mevrouw Van Soest aan haar verhaal. Al bij de eerste zin bleef ze steken.

“Ik hoor een auto,” zei ze. De anderen hadden het ook gehoord. Verschrikt keken ze elkaar aan. Opa Van Zanten kon het niet zijn. Hij zou op zijn vroegst aan het eind van de week terugkomen.

“Naar boven jullie,” zei Van Dijk tegen Paul en Ellen. De kinderen stoven de trap op, terwijl Van Dijk naar de deur liep en mevrouw Van Soest de kopjes van Paul en Ellen en twee schoteltjes met cake snel in een van de keukenkastjes opborg.

Van Dijk spiedde door het raampje van de deur naar buiten en zag een auto op het erf tot stilstand komen. Er stapte een man uit de auto. Van Dijk deed de deur open.

“Woont ene mejuffrouw Van Soest hier?” vroeg de man.

Van Dijk bekeek hem van top tot teen. Hij vertrouwde het voor geen stuiver.

“Van Soest?” zei hij alsof hij de naam die dag voor het eerst hoorde.

“Mejuffrouw B. van Soest,” las de man van een lijstje.

“Ja, ja,” zei Van Dijk. “Dat klopt inderdaad, die woont hier.”

De man overhandigde Van Dijk een enorme bos rozen. “Die zijn dan voor haar.”

“Van wie komen ze?” vroeg Van Dijk.

“Geen idee,” zei de man. “Maar het moet wel iemand zijn die veel van haar houdt. Zegt u nou zelf, een flink bossie rozen, niet? Die krijg je niet elke dag. Laten we nou eerlijk zijn.”

Van Dijk begon schaapachtig te lachen.

“Ik ga weer eens verder,” zei de man. “Dag meneer Van Soest.”

“Van Dijk,” zei Van Dijk.

“Ook goed,” zei de man. “Als het beestje maar een naam heeft.”

Van Dijk bleef in de deur staan wachten tot de man in zijn auto was gestapt en wegreed.

“Bloemen, voor Beppie,” dacht hij. “Van iemand die veel van haar houdt,” had de man gezegd. Hij sloot de deur achter zich en liep de kamer in.

“Voor jou,” zei hij en hij gaf de bos rozen aan mevrouw Van Soest.

“Rozen? Voor mij? Van wie?”

“Dat wist die vent ook niet te vertellen.”

Mevrouw Van Soest haalde een kaartje tussen de rozen vandaan en las hardop: “Bedankt voor de fijne avond. Kusjes. Ies. Tussen haakjes: mag ik een keertje bij je langskomen?”

“Ies?” vroeg Van Dijk.

“Die heeft het flink te pakken,” zei mevrouw Van Soest.

“Ies,” herhaalde Van Dijk, “wie is Ies?”

“Isimo,” antwoordde mevrouw Van Soest, “generaal Isimo.”

“Beppie, wat is er gebeurd?” vroeg Van Dijk. “Wat heb je met hem uitgespookt?”

“Niets!”

“En dat moet ik geloven?”

“Ik heb alleen…”

“Alleen wat?”

Mevrouw Van Soest begon te lachen.

“Die Van Dijk,” zei ze.

“Wat valt er nou te lachen?”

“Je bent jaloers!”

“Ik jaloers? Hoe kom je erbij. Ik wil alleen weten wat er gebeurd is.”

“Dat was ik net aan het vertellen,” zei mevrouw Van Soest. Ze liep de kamer uit en riep onder aan het trapgat dat Paul en Ellen weer naar beneden konden komen. Ze wachtte even, riep nog een keer en toen de kinderen nog niet kwamen liep ze de trap op. Paul en Ellen zaten als twee bange konijnen tegen elkaar aan gekropen onder een van de bedden. Ze hadden uit voorzorg zelfs hun mutsen opgezet.

“Kom maar weer te voorschijn,” zei mevrouw Van Soest geruststellend. “Het was loos alarm.”

Paul en Ellen kropen onder het bed vandaan.

“Het was gewoon de bloemenman,” zei mevrouw Van Soest. “Gaan jullie mee naar beneden?”

“Hebben we het goed gedaan?” vroeg Paul beneden aan Van Dijk die snel het kaartje terugdeed in de rozen.

“Pico bello,” antwoordde Van Dijk die Paul en Ellen uitgebreide instructies had gegeven wat ze moesten doen als er onverwachts vreemd bezoek op de boerderij zou komen.

“Zal ik dan nu eindelijk eens vertellen wat ik te weten ben gekomen?” vroeg mevrouw Van Soest. Ze zetten zich aan de keukentafel, waarna mevrouw Van Soest uitgebreid begon te vertellen hoe haar avond met generaal Isimo was verlopen.

“In de Nationale Hertenkamp,” zei Van Dijk. “Hoe haalt-ie het in zijn hoofd.”

“En wat doen we nu?” vroeg Ellen.

Het gezicht van mevrouw Van Soest betrok. “Wat heeft mijn bezoek aan generaal Isimo eigenlijk voor zin gehad?” dacht ze. “Goed, nu weten we waar de kinderen opgesloten zitten. Maar wie moet ze bevrijden? Wij met zijn vieren zeker!”

“We kunnen niets doen,” zei ze.

Van Dijk sloeg een arm om haar heen.

“Hé Beppie, we gaan toch niet de moed opgeven?” zei hij. Hij zoende haar in de nek. “Je bent een eersteklas spion,” zei hij.

Opa Van Zanten liet lang op zich wachten. Een week ging voorbij en nog was hij niet op komen dagen. “Hij komt heus wel,” zeiden mevrouw Van Soest en Van Dijk tegen de kinderen, maar ‘s avonds in bed spraken ze hun bange vermoedens tegen elkaar uit.

“Ik kan niet langer mooi weer blijven spelen tegen Paul en Ellen,” zei mevrouw Van Soest op een avond. Van Dijk zuchtte. Hij begreep ook niet waar opa Van Zanten bleef.

“Laten we het nog een paar dagen aankijken,” zei hij.

En toen ook Paul en Ellen niet meer geloofden dat opa Van Zanten nog terug zou komen, stond hij ineens voor de deur. Zijn rieten koffertje puilde uit van de cadeaus voor Paul en Ellen.

“En hoe ben jij gevaren?” vroeg hij aan mevrouw Van Soest.

“Geweldig,” zei hij toen hij hoorde dat ze erin geslaagd was de verblijfplaats van de lelijke kinderen te achterhalen.

“Wat is daar zo geweldig aan?” vroeg mevrouw Van Soest.

“We wilden ze toch bevrijden? Nou, dan zal je toch eerst moeten weten waar ze zijn. En dat weten we nu.”

Mevrouw Van Soest zweeg. Ze zag de situatie somber in. “Ik weet het echt niet meer,” zuchtte ze. “Paul en Ellen zijn hier ook niet meer veilig.” Ze liet opa Van Zanten het kaartje zien dat generaal Isimo bij de bos rozen had gestoken.

“Zo, zo,” zei opa Van Zanten. “Dus generaal Isimo wil een keertje langskomen.”

“Als hij het maar uit zijn hoofd laat,” zei Van Dijk.

Opa Van Zanten keek op van het kaartje. “Laat hem maar komen,” zei hij. “Ik heb een plan.”