HOOFDSTUK 7

 

 

De rit verliep, zoals ze al verwachtten, voorspoedig en aan het begin van de avond reden ze moe het ongeveer twaalfhonderd zielen tellende dorpje binnen. Het lag middenin het groen. Het hele centrum bestond alleen maar uit historische huizen van honderden jaren oud. Op enkele schaarse tekenen van moderne beschaving na voelde het alsof ze het verleden binnenreden. Ze parkeerden de auto op de eerste de beste parkeerplaats in het centrum die ze konden vinden en gingen op zoek naar een hotel. Er bleek niet zo veel keus voor een dorp dat jaarlijks zoveel toeristen trok. Ze hadden geen zin om ze te gaan vergelijken, dus toen hun vermoeide ogen het hotel La Croix Blanche zagen, waren ze meteen verkocht. Het oogde rustig en het gebouw paste geheel in de stijl van het centrum. De brede halfronde boog die over de deur was gemetseld, deed hen vermoeden dat dit vroeger wellicht ooit een stal van een boerderij was.

Ze liepen naar binnen en vroegen op hun beste Frans of er nog plaats was in het hotel.

De vrouw achter de receptie had al snel door dat ze uit Nederland kwamen en sprak hen aan in hun eigen taal. ‘Maar natuurlijk hebben wij nog plaats. U kunt momenteel kiezen uit nog negen van de vijfentwintig kamers. Hoe lang wenst u te blijven?’

Dat is wel heel prettig dat u Nederlands spreekt,’ zei Rachel. ‘Onze kennis van de Franse taal is niet zo goed. Nou, we hoeven maar één kamer, hoor,’ zei ze lachend. ‘We weten nog niet hoe lang we willen blijven.’

Dat is geen enkel probleem. Als u mij voor twaalf uur ’s middags laat weten dat u de volgende dag vertrekt, dan weten wij voldoende. Indien u nog informatie nodig heeft over de omgeving en de abdij wil ik u graag helpen. Indien u wilt, kunt u nog gebruik maken van onze drie restaurants.’

Ruud en Rachel keken elkaar aan en Ruud zei: ‘Ik geloof dat het ons hier prima gaat bevallen.’ Hij nam de sleutel van de eigenaresse aan.

Ze liepen weer naar buiten om de auto op te halen met hun bagage. Ze reden de paar straten terug naar het hotel en laadden de auto snel uit. Het hotel was tegenover de historische abdij gelegen en het leek wel alsof het al op hun lag te wachten. Het enorme gebouw domineerde de hele omgeving. Aan de kerk waren verschillende panden gebouwd die eerder deden denken aan een kasteel of een versterkte hoeve. Het vele groen, de lichtbeige steen en de grijze daken combineerden prima qua kleur en versterkten het gevoel van schoonheid dat het complex afdwong.

Hun kamer bleek voldoende ruim en zeer smaakvol ingericht. De hele inrichting van het hotel deed het oude gebouw recht aan. Ruud en Rachel kregen meteen het gevoel dat ze een paar eeuwen terug in de kloostertijd waren gereisd, te meer daar er geen geluid van het verkeer het hotel binnendrong.

We hebben het ons weer goed uitgezocht,’ zei Rachel.

Zie je nou wel, we krijgen altijd wel een hotel, geen probleem. Kom, laat de koffers maar voor wat ze zijn. Ik wil me alleen even douchen en mij verkleden.’

Dat lijkt een prima idee, ik doe hetzelfde. Inderdaad geen slecht hotel en dan te bedenken dat ze maar twee sterren hebben.’

Een half uurtje later gingen ze opgefrist de omgeving verkennen. Ineens glunderde Ruud. ‘Kijk eens,’ zei hij. ‘Er is ook aan mij gedacht,’ terwijl hij wees op het kleine, vierkante zwembad.

Rachel keek hem aan en zei: ‘Denk maar niet dat we hier zoveel privacy hebben als op het dakzwembad in Calella. Geen nachtelijke zwempartijtjes hier.’

Ruud knipoogde en ze liepen naar buiten.

 

De volgende dag scheen de Franse zon al vroeg in hun kamer. Het rustige hotel deed de lange rit van de vorige dag al gauw vergeten. Vol goede moed stonden ze op.

Beginnen we vandaag eens met een bezoek aan de abdij?’ vroeg Ruud.

Ja, zeker weten.’

Zoals de laatste tijd haar gewoonte was geworden, voelde Rachel aan het medaillon om haar nek. Ze kon niet wachten om de abdij te gaan bezichtigen. Ruud had echter alle tijd.

Na het ontbijt liepen ze te voet naar de immense abdij.

Bij de ingang namen ze een folder die de abdij en de Orde van Fontevraud beschreef, en tot hun verbazing ook in het Nederlands beschikbaar was. Het grootste gedeelte van de abdij bleek voor het publiek opengesteld en slechts een klein gedeelte dat als congrescentrum in gebruik was, was afgeschermd. In totaal besloeg de abdij een oppervlakte van veertien hectare, met een dakoppervlakte van drie hectare, zonder de priorij van Saint-Jean-de-l’Habit en een stuk van La Madeleine die niet meer bestonden. Ze begonnen hun zoektocht in de Abdijkerk. Deze was deels in de Romaanse stijl gebouwd en deels voorzien van een aantal koepels die uit een tweede bouwperiode stamden. Alles was even uitstekend onderhouden. De muren waren wel een meter dik. De levendige schilderingen zagen er uit alsof ze pas geschilderd waren en niet al bijna duizend jaar geleden. Het immense gebouw maakte een onuitwisbare indruk op iedereen die er naar binnen liep. Midden in de abdijkerk lagen vier verschillende tombes waar Hendrik II, Eleonora van Aquitanië, Richard Leeuwenhart en Isabella van Angouleme begraven lagen. Drie tombes waren van steen, alleen die van Isabella was van hout. Vreemd genoeg zat er nauwelijks meer verf op de tombes, dit in contrast tot de muurschilderingen. De tombes stonden in een vierkant en besloegen het hele middengedeelte zodat er hier geen ruimte meer overbleef voor zitbanken.

Kijk,’ zei Rachel. ‘Eleonora houdt een boek in haar handen. Als dat geen teken aan de wand is,’ zei ze, terwijl ze hem met grote ogen aankeek.

Ja, zo zou je dat kunnen zeggen. Alleen is volgens de folder Eleonora hier in twaalfhonderdenvier begraven. Zo ver gaat je familie niet terug denk ik.’

Rachel nam enkele foto’s van de graftombe van Eleonora. De tombe zag er enigszins vervallen uit door de ouderdom. Hij was ooit rood gekleurd en Eleonora was zelf gehuld in een blauw met wit gewaad. ‘Vreemd,’ zei Rachel. ‘Ze heeft het boek in haar handen, maar ze kijkt er niet naar. Haar gezicht kijkt strak naar het plafond.’ Even staarde ze omhoog naar het duizelingwekkende hoge gewelf.

Langzaam liepen ze door. Vanuit de Abdijkerk vervolgden ze hun weg naar het Grote Klooster. Dit in het vierkant gebouwde gedeelte was grotendeels in de zestiende eeuw gebouwd. Het besloeg een vierkant met in het midden een grasveld. De zuidelijke kant was in een gotische stijl gebouwd, de andere zijden waren nieuwer met geribbelde bogen en fijn versierde pilasters. Dubbele pilaren met een enkelvoudig ionisch kapiteel schraagden de rondom het midden gebouwde kloostergang. Vanuit de oostelijke vleugel kwamen ze uit in de Kapittelzaal, die ook rijkelijk was voorzien van allerlei muurschilderingen. Rachels fototoestel maakte overuren, waarbij ze soms vergat te kijken zonder de lens van haar fototoestel ertussen.

Een stukje verder stond een groepje Japanners hetzelfde te doen in de overtreffende trap. Daar bleven de fototoestellen flitsen en werden voortdurend foto- en filmcamera’s uitgewisseld ten bewijze dat men ook echt ter plekke was geweest. Het geheel ging bijna bijna de hele tijd vergezeld van een lacherige stroom woorden en voortdurend gegiechel van de dames. In hun tempo zouden ze twee weken nodig hebben om alles vast te leggen, maar de Kapittelzaal was dan ook uitzonderlijk mooi. De schilderingen lieten God de Vader zien die de wereld in zijn hand houdt, geflankeerd door apostelen, slingers, guirlandes en allerlei mythische en symbolische figuren. Ze zochten de schilderingen nauwkeurig af om te zien of ze er aanwijzingen of andere zaken konden vinden. De muren waren in de zestiende eeuw voorzien van schilderingen met voorstellingen uit het evangelie.

Opeens liet Rachel haar fototoestel zakken. Bij de schilderingen waren portretten geschilderd van nonnen, die in een later tijdstip waren aangebracht.

Ruud liep haar langzaam voorbij, volledig overrompeld door de vele indrukken.

Blijf eens staan,’ zei Rachel, terwijl ze zenuwachtig door de vele foto’s liep die op het geheugenkaartje van haar fototoestel stonden opgeslagen. Als een bezetene draaide ze aan het kleine wieltje dat de foto’s een voor een op het kleine schermpje toonde. ‘Kijk eens,’ zei ze. Ze haalde een foto op en vergrootte hem tot het gezicht duidelijker werd. Ze hield het fototoestel omhoog en hield het scherm voor de schildering voor haar. Ze konden hun ogen niet geloven. Het gezicht, het gewaad, het hele voorkomen van de vrouw was exact hetzelfde als op een van de foto’s die Rachel had genomen van de gestolen schilderijtjes. Ze vergrootte de foto nog meer en liet detail voor detail over het schermpje lopen, maar hoe scherper het detail, hoe duidelijker het werd dat er geen misverstand mogelijk was. Het was dezelfde vrouw. Rachel liet het fototoestel zakken en keek Ruud even sprakeloos aan. Een gevoel van triomf omhulde haar als een warm bad. Een golf van energie spoelde door haar lichaam. Ze kon het wel uitgillen van plezier. ‘Ruud, het is echt waar,’ fluisterde ze. ‘Er is een link met deze abdij en mijn oma.’

Bedenk je wel dat je oma de schilderijtjes ook gewoon gekocht kan hebben,’ probeerde Ruud voorzichtig.

Nonsens,’ zei Rachel meteen. ‘Natuurlijk is er wel een verband. Anders ga je geen adressenlijst inmetselen en oude documenten verstoppen op zolder.’ Ze nam haar fototoestel weer en begon de hele rij portretten te fotograferen.

Van de portretten behoren de meeste tot de families de Bourbon en Rochecouart volgens de folder,’ zei Ruud.

Oei, die gaan wellicht niet blij zijn met mij. Maar dit geschilderde portret hoeft niets met beide families te maken te hebben. In de folder staat niet welke tot de twee families behoren en welke niet.’

Tot nu toe betekent het niets. We hebben een schilderij van haar in bezit gehad en verder niets,’ zei hij schouderophalend. ‘Het bewijst alleen dat de kans groot is dat het schilderij misschien een paar eeuwen oud was, wat het des te erger maakt dat het weg is.’

Enthousiast onderzocht ze minutieus de rest van de Kapittelzaal dat door de vele schitterende details een uitgebreide taak was.

Kun je wel geloven dat ze in een latere periode toen hier nog gevangenen zaten, deze zaal hebben gebruikt als voorraadkamer voor de keuken?’ vroeg hij.

Nou, dan hadden ze de meest schitterende voorraadkamer ooit. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat ze al die schilderingen dicht hebben gezet met voorraden.’

Later hebben ze hier zelfs gevangenen berecht die tijdens hun detentie iets hadden misdaan,’ vervolgde Ruud.

Dan konden ze meteen boete doen bij Jezus op de schilderingen.’

Uiteindelijk besloten ze verder te lopen, nadat ze ieder hoekje uitgebreid had gefotografeerd. Vanuit de Kapittelzaal kwamen ze in de Gemeenschapszaal.

En wat denk je wat hier gebeurde?’ vroeg Ruud.

Nee, vertel!’ zei ze meteen.

Hier werd, wat ze handenarbeid noemden, verricht. Oftewel er werd geborduurd en er werd geschreven. De zaal werd speciaal verwarmd om dit soort werk te kunnen doen. Het waren een van de weinige dingen die de nonnen mochten doen vanwege hun overwegend hoge afkomst.’

Rachel had zich al naar hem omgedraaid voordat Ruud had kunnen uitspreken. Ze viel hem nog net niet in de rede en zei: ‘Schrijven! Dus de hoge dames hielden zich bezig met schrijven. Dan kan hier van alles zijn opgeschreven, gekopieerd of gedistribueerd. Hoogstaande dames hadden ook vele contacten, wat het verspreiden van documenten makkelijker maakt. Niemand ging in die tijd vragen stellen over de post van adellijke families. En ze hadden de hele dag niets anders te doen. Wellicht zijn er archieven beschikbaar of is er ergens meer informatie beschikbaar. Er moet iets te vinden zijn.’

Vanuit hier liepen ze de trap af die zich achter de laatste deur van de oostelijke vleugel bevond door naar de kelder, ook wel genaamd de koepelzaal.

Hier werden nonnen, en later ook gevangenen opgesloten die hier tijdelijk of voor de rest van hun leven mochten verblijven,’ zei Ruud.

De rillingen liepen over haar rug bij de gedachte hier langer dan een half uur te moeten blijven, laat staan een heel leven.

De zogenoemde “Rigoires”, oftewel cellen, waren donker, eenzaam en afgesloten van licht en geluid van buiten. Wat een verschrikkelijke manier om hier dood te gaan,’ vervolgde hij.

Ze verlieten de kelder vlug door een glazen deur en gingen richting het ziekenverblijf van Saint-Benoît. Midden in de oostelijke kloostergang bevond zich een dodenkapelletje, wat Rachel die net was bekomen van de gruwelen van de kelder, weer deed rillen. Ze bleef op zoek naar verdere aanwijzingen of tekenen van herkenning, maar hoe ze ook zocht, ze vond niets meer.

De resterende rondwandeling, waaronder de priorij van Saint-Lazare, de binnenplaats van de gevangenis en het voorplein wandelden ze wat sneller door. Deels kwam dit door Rachels ongeduld en nieuwsgierigheid en deels doordat het er sterk op leek dat ze hadden ontdekt wat er te ontdekken viel. Voorbij de uitgang zochten ze een bankje op onder een grote boom die hen van de nodige schaduw voorzag.

Hoe kunnen we nu ontdekken wat het verhaal is achter het schilderij? De abdij zal vast archieven hebben, maar daar zullen we nooit in mogen kijken.’

Dan moeten we er op een andere manier achter proberen te komen wat er allemaal is gebeurd met de vrouw van het schilderij. Ze hebben in een historische plaats als dit vast wel een bibliotheek met de geschiedenis van de abdij. Wellicht zit er wat tussen. We kunnen in het hotel vragen waar het is.’

Zenuwachtig wiebelde ze op en neer, niet in staat om stil te zitten. Het gebouw torende hoog boven hen uit als om de nietigheid van de bezoeker te onderstrepen. Toen had ze er genoeg van. ‘Kom, we gaan.’

 

Bij de receptie informeerden ze naar de plaatselijke bibliotheek. Die was klein, maar bijna volledig gewijd aan de abdij en haar historie. De receptioniste wees hen de weg. Het bleek op loopafstand van het hotel te zijn. De kleine bibliotheek was gevestigd in een van de vele monumentale panden die Fontevraud-l’Abbaye rijk was. De inrichting zou zeker niet misstaan in een antiektentoonstelling en vertegenwoordigde waarschijnlijk een klein fortuin.

De aanwezige bibliothecaris was al evenzo een relikwie van de oude tijd. Hij zat achter een groot bureau met de daarop volledig misstaande apparatuur om uit te lenen boeken te scannen. Voor hem lag een stapel documenten en oude boeken. Hij keek over zijn bril naar hen, mompelde goedendag in het Frans en keek weer verder in een van de boeken die voor hem lag. De man had wel iets weg van Einstein, met zijn witte haardos, kleine ronde brilletje en ouderwetse kleding en gaf hen, samen met het hele gebouw, het gevoel alsof ze tweehonderd jaar terug in de tijd werden gezet.

Goedemiddag, mogen wij u iets vragen?’ vroeg Rachel beleefd in het Frans.

Maar natuurlijk,’ zei de man vriendelijk, maar zijn blik verried dat hij zich enigszins gestoord voelde in zijn bezigheden door een paar toeristen die waarschijnlijk iets onbenulligs wilden weten.

Mag het ook in het Engels?’ vervolgde Rachel.

Als u niet te snel praat, lukt het wel.’ Zijn gezicht betrok nog meer en zijn starende ogen keken vermoeid over het brilletje heen.

We zijn vanmiddag naar de abdij geweest en we hebben wat vragen over een portretschildering in de Kapittelzaal. We zijn in het bezit van een schilderij waarop een van de vrouwen staat afgebeeld en we willen er graag meer over weten.’

De man legde langzaam zijn brilletje neer op het bureau, stond op en zei: ‘Welke van de vele portretten bedoelt u?’

Ze haalde haar fototoestel tevoorschijn en liet hem de foto zien.

Is dit iemand van de Bourbon of de Rochecouart families?’ vroeg Ruud.

De kans daarop is heel groot, de meeste zijn dat wel, maar er zijn er enkele die van andere families zijn. Dat zullen we moeten uitzoeken. In de toeristenfolders staat wel vermeld dat zij allen tot die twee bewuste families behoren, maar ik weet dat er uitzonderingen zijn,’ zei de oude man.

Ruud keek haar betekenisvol aan.

Denkt u dat u familie bent?’ vroeg de man.

Nee, was dat maar waar,’ glimlachte Rachel.

De man liep naar een rek dikke boeken dat de geschiedenis van de nonnen zelf beschreef. Aangezien er nogal wat van Koninklijken bloede bij waren, was er heel wat over te vertellen. Hij wees er een paar aan en zei: ‘Hier kunt u eens beginnen. Ik wens u veel succes. Als u nog vragen heeft of hulp nodig heeft, hoor ik het wel van u.’ Zonder hen nog een blik waardig te keuren draaide hij zich om en keerde terug naar zijn grote bureau.

Het leek alsof Ruud en Rachel nooit binnen waren geweest. De man negeerde hen totaal. Enigszins verbaasd keken ze elkaar aan. Rachel nam als eerste een paar boeken en begon ze door te nemen.

Ruud nam de opvolgende boeken en nam aan de andere kant van een grote leestafel plaats. In een hoek ontwaarde hij een koffieautomaat. Hij wees erop, waarop Rachel zei: ‘Doe maar, ik ook.’

Ruud stond op en ging voor hen beiden een kop koffie halen. Het zag er naar uit dat ze die de komende uren wel konden gebruiken. Terwijl het eerste bekertje met koffie werd gevuld, draaide hij zich om en bekeek de dikke stapel boeken die ze voor zich hadden liggen. Ineens kwamen er visioenen van een strand omhoog, waarop hij nu heerlijk had kunnen liggen. Maar al gauw won de nieuwsgierigheid het van het verlangen naar het strand. Hij bekeek de schitterende boekencollectie die de bibliotheek bezat en vroeg zich af of de oude man ooit buiten zou komen. Hij zag er uit alsof zijn gezicht veel te weinig van de heerlijke Franse zon te zien kreeg. Ruud bedacht zich dat hij overigens ook die kant op ging. In gedachten haalde hij zijn schouders op en liep met de koffie terug naar de leestafel. Hij opende het eerste boek en begon op goed geluk naar de plaatjes te kijken en sommige passages te lezen.

Al snel kwamen ze er achter dat er op enig moment in die tijd wel achthonderd zusters en broeders in de abdij hadden gewoond. Het was onbegonnen werk dat allemaal na te lopen op mogelijke informatie over de vrouw op de bewuste schildering. Toch gingen ze stug door.

Ruud kreeg al snel door dat de beschreven geschiedenis uitgebreid ging over de leden van de Koninklijke families die in Fontevraud verbleven, alsmede de twee voorname families. De overige broeders en zusters werden nauwelijks beschreven. Ineens moest hij terug denken aan de akelige kelders. ‘Rachel,’ zei hij enthousiast, ‘de leden van de Ordo Vox Populi waren waarschijnlijk niet de meest vrome leden van de abdij. We kunnen proberen te kijken bij nonnen of broeders die zijn veroordeeld voor het een of ander of de abdij zijn uitgezet. Wellicht hebben we zo kans om de betreffende dame in kwestie te vinden. Indien zij is ontdekt of zich anderszins minder aan de strenge leefregels van toen heeft gehouden, staat er wellicht iets van beschreven. Als we geluk hebben, is de dame op het schilderij lid geweest van de Orde. Misschien is zij met iets betrapt. Het zal wel moeilijk genoeg zijn geweest iets verborgen te houden binnen de muren van de abdij.’

Ze keek hem aan en zei: ‘Je bent briljant! Ik begon me al af te vragen hoe we ooit de speld in deze enorme hooiberg moesten gaan vinden. Het is een gok wat we doen, maar je redenering is niet slecht gevonden. We proberen het!’ Ze stond op en liep naar de oude bibliothecaris. Die was boven zijn boeken in slaap gevallen en lag met zijn hoofd voorop zijn borst achterover geleund in zijn grote fauteuil. Hij zag hoe Rachel zich vertwijfeld naar hem omdraaide om hulp. Hij haalde snel zijn schouders op. Ze bleef bedeesd staan.

Ruud kreeg een ingeving en liet een van de boeken nogal onzacht op de leestafel ploffen.

De oude man schrok wakker en mompelde een verwensing in het Frans. Hij keek naar Rachel en zei: ‘Zijn jullie nou nog hier?’

Wij zouden graag meer willen weten over nonnen die tijdens hun verblijf in de Rigoires hebben gezeten of zelfs de abdij hebben moeten verlaten.’

Wilt u misschien een kop koffie met een croissantje?’ vroeg Ruud en knipoogde naar haar. Alsof hij een magische toverformule had uitgesproken, leek de oude man op te veren en tot leven te komen.

Dat zou geen gek idee zijn, mijnheer ...’ zei hij.

Ruud,’ zei Ruud en liep naar voren om de man een hand te geven. ‘En wat wenst mijnheer op zijn croissant?’ vroeg hij een beetje onderdanig.

Loop hier maar schuin tegenover en zeg maar dat het voor mij is, dan komt het wel goed,’ zei de oude man.

Ruud liep de bibliotheek uit en al vlug zag hij de bakker waar de oude man waarschijnlijk op doelde. Hij liep er naar binnen en legde in zijn beste Frans uit wat de bedoeling was. Al snel keerde hij terug met twee croissantjes.

Rachel had de man al van zijn koffie voorzien. Ze gingen bij hem zitten aan zijn grote bureau.

En vertel eens,’ vroeg de oude man. ‘Vanwaar de interesse in de zusters en broeders van de abdij?’

Ze legde de situatie uit, maar waakte er voor de man niet te veel te vertellen. Ze vertelde dat ze de schilderijtjes hadden geërfd en dat ze nu waren gestolen. Tevens vermeldde ze dat ze graag meer wilde weten over de schilderijtjes en op de terugweg van Spanje hadden besloten om de abdij aan te doen.

Jullie hebben er anders ook niet veel strand gezien,’ zei de oude man schrander, terwijl hij van de een naar de ander keek. ‘Maar jullie lijken me ook niet van die types die de hele dag alleen maar op het strand liggen, anders waren jullie niet hier. Maar goed, ik zal jullie verder helpen als ik dit op heb.’

Hij at rustig zijn eten op en Rachel wist zich wonderwel te beheersen. Ze zat rustig achterover in haar stoel en vertelde over onbelangrijke zaken, de tijd dodend tot de man klaar zou zijn.

Nog voordat de oude man goed en wel zijn laatste hap had genomen, liep hij de bibliotheek in. Het was meer een waggelgang. De bejaarde man had al jaren geleden een wandelstok kunnen gebruiken. Voor een van de rekken bleef hij staan en zei: ‘Kijk hier eens in. Hier staan veroordelingen, lijsten met overledenen en beschrijvingen van gestraften en geëxcommuniceerde broeders en zusters.’

Heeft u ook literatuur over oude Orden? Zoals de Ordo Vox Populi?’ probeerde Rachel.

Hoe zegt u? De Ordo Vox Populi? Ik ben redelijk thuis in de vele Orden die er hebben bestaan, maar daar heb ik nog nooit van gehoord. U kunt eens kijken bij de religieuze geschiedenis daar in die hoek.’

Rachel liep op de hoek toe, de oude man met Ruud alleen latend.

De oude man wees Ruud op een paar specifieke boeken, allen met de dikte van een goede encyclopedie. Ruud nam ze uit het rek en begon ze aan de leestafel door te nemen. Rachel volgde met een eigen stapel boeken en al snel werd de rust in de bibliotheek alleen nog maar verstoord door het omslaan van bladen en de korte aanwijzingen die de bibliothecaris af en toe gaf. Zijn hulp met de Franse taal was zeer welkom. Het leek wel alsof hij ieder boek gelezen had en ongeveer wist wat er in stond of wat hij er kon vinden. Ruud schoot veel sneller op met hulp van de man. Zo af en toe keek hij ook met Rachel mee en gaf ook haar waardevolle aanwijzingen met zoeken.

Ongeveer een uur later ging de bibliotheekdeur open en een klein groepje toeristen kwam binnen. De bibliothecaris draaide zich om en riep in het Frans dat er geen ansichtkaarten te koop waren. Daarna maakte hij met zijn armen duidelijk dat het nieuw binnengekomen groepje maar beter kon vertrekken. De man stond wild te gebaren en gebruikte daarbij een enorme Franse woordenstroom om te roepen dat de toeristen zijn onderzoek verstoorden.

Ruud en Rachel keken elkaar aan en gingen onverstoorbaar verder, zonder de verbouwereerde andere toeristen aan te kijken. Die hadden de overduidelijke hints al begrepen en maakten gauw dat ze wegkwamen.

De oude man ging zuchtend weer aan de grote leestafel zitten en deed alsof er nooit andere mensen binnen waren geweest.

 

Ruud nam een dik in leer gebonden boek met brieven en dagboekfragmenten. Uit de verhalen bleek dat het kloosterleven allerminst saai was. De levendige beschrijvingen zogen hem terug de tijd in.

 

Den vierde maart in het jaar des Heeren 1781

 

Vanmorgen liep ik stilletjes door de nog donkere gangen. Gisteren kwam Marian naar mij toe met de vraag of ik te vertrouwen was. Natuurlijk, wat een vraag. Welke dienaar Gods is nu niet te vertrouwen? Alles was nog in diepe rust en de meeste zusters sliepen nog steeds. Ik schuifelde zachtjes voort om niet ontdekt te worden. Na een paar gangen die slechts werden verlicht door enkele kaarsen, bereikte ik mijn doel. Zachtjes klopte ik drie keer op de deur, deed hem open en schreed naar binnen. De twee andere zusters die in het kleine kamertje waren, keken mij gespannen aan. Een van de twee stond op en zei: ‘Ik ga op wacht staan. Als je me hoort kuchen komt er iemand aan.’

Marian knikte. De deur sloot achter de zuster die de wacht nam en het werd weer muisstil. Ik ging naast Marian zitten. In de schaars gemeubileerde ruimte waren geen stoelen aanwezig, alleen een eenvoudig bed en verder niets. Er waren geen ramen en de muren waren kaal. Het enige dat nog in de ruimte aanwezig was, was een kandelaar met een grote kaars. De kaars werd afgeschermd, zodat er geen licht onder de deur door zou schijnen.

De andere zuster, Marian, verschoof een beetje ongemakkelijk op het bed.

De laatste jaren was het bewind van de abdis veranderd. Het klooster had jaren gekend dat er binnen de kloostermuren heel vrij werd geleefd, maar onder de huidige regels waren ze de abdis liever kwijt dan rijk. Er broeide iets onder de zusters. Misschien dat dit mijn zondige nieuwsgierigheid kon stillen.

Elaine, ik wil ergens met je over praten. Het is heel vertrouwelijk, en wat vannacht gezegd wordt, moet onder alle omstandigheden geheim blijven. Kunnen we je vertrouwen?’

Ja, dat kun je zeker,’ antwoordde ik.

Nou, luister dan goed,’ zei Marian. ‘Sinds lang bestaat er een verborgen Orde, De Ordo Vox Populi. Er zijn vele zusters lid van en we hebben een lange geschiedenis. Ik ben al jaren lid en we willen nieuwe leden werven. Je weet dat wat er in de Katholieke Kerk gebeurt, vele misstanden kent. Als de dorpelingen of Rome eens zouden weten wat er hier binnen de muren allemaal gebeurd is in het verleden, werden we allemaal door Rome op de brandstapel gezet. Weet je dat de Kardinaal zijn eigen zusters heeft en dat hij met allemaal slaapt?’

Ik keek haar ongelovig en onthutst aan.

We proberen met onze Orde meer eerlijkheid te brengen en het volk niet uit te knijpen. Tevens willen we de positie van de vrouw verbeteren en ons niet als slaven laten behandelen.’

Zoveel blasfemie kon ik niet over mijn kant laten gaan. ‘Dat is regelrechte ketterij! Als de abdis daar achter komt, hang je. Ik dacht dat je met me wilde slapen toen je me aansprak over zusterliefde,’ schreeuwde ik. Ik stond op, deinsde achteruit, draaide mij om en verliet gehaast de kamer.

Marian schrok van mijn reactie en bleef als versteend zitten. Mijn snelle bekentenis over het verwachte vrijpartijtje spookte door mijn hoofd, maar ik zou er voor zorgen dat ze haar mond wel houden. Al gebeurde het wel meer dat de zusters op deze wijze wat warmte bij elkaar zochten. De zuster die op wacht had gestaan, hoorde ik ook zo stil mogelijk vertrekken. Er was niets meer te bewaken, dus ze had geen functie meer. De nacht zou nog maar kort zijn, omdat ze bij dageraad weer opstonden om aan het ochtendgebed te beginnen. De situatie nog eens overdenkend, besloot ik regelrecht naar de abdis te gaan. Als Marian haar werk voortzette, konden ze wellicht ooit eens in opstand komen tegen de abdis. Een eigen rebellerende Orde die openlijk zou kunnen bestaan? Was Marian helemaal van God verlaten?

 

Tevreden zag ik hoe de abdis de deur van de kamer van Marian ruw opengegooide. De abdis stond met een grote kaars in zijn handen in de deuropening.

Je bent een ketter Marian!’ riep de abdis. ‘Ik heb alles gehoord van Elaine. Gelukkig zijn er nog zusters die wel onvoorwaardelijk geloven in de heilige Kerk!’

Achter mij kwam iemand aanlopen die ik nog nooit had gezien. Het was nota bene een man. Dat zal de man zijn die de abdis had laten roepen. Ik gluurde naar binnen en zag Marian trillend als de vleugels van een kolibrie tegen de achterste wand gedrukt staan, zo ver mogelijk van de deur verwijderd.

Je moet gestraft worden voor deze ongehoorde uitlatingen. Ga jij je zonden maar eens overdenken en totdat ik een volledige bekentenis hoor met de namen van alle zusters die er dezelfde gedachten op na houden als jij, blijf je in je cel,’ schreeuwde de abdis uit. Hij smeet de deur dicht. De man haalde zijn gereedschap te voorschijn. Zwijgend keken we hoe hij de deur vakkundig dichttimmerde. Er zaten geen sloten op de deuren, maar haar deur werd nu van buiten vergrendeld. God mocht weten hoe het de abdis was gelukt om die timmerman zo snel midden in de nacht op te trommelen.

Huilend bonkte Marian op de deur. ‘Sluit me niet op! Ik ben onschuldig! Ik heb niets gedaan … Help me!’

De timmerman ging echter onverstoorbaar door met het vergrendelen van de deur.

Bijna een week later liep de begrafenisstoet de abdij uit. Marian had volhard in haar stilzwijgen dat eeuwig zou voortduren. Zonder spoor van berouw en zelfs met gevoelens van trots over het dwarsbomen van de ketterse Orde keek ik naar de eenvoudige kist. De abdis hield op de begraafplaats een korte toespraak waarin hij de dood van Marian betreurde, maar aan sommige ziekten was nu eenmaal niets te doen …

 

Bibliotheek Fontevraud, 21e eeuw

 

Ruud hapte naar adem. Snel las hij nog eens terug of hij het wel goed had gelezen. Maar daar stond het echt: “Ordo Vox Populi”. De wereld om hem heen vervaagde compleet en hij vergat zelfs Rachel en de curieuze bibliothecaris. Snel las hij door. Dit betrof een dagboekfragment van ene Anna.

 

Vrijdag den dertiende februari 1782

 

Het is maanden geleden dat ik mijn geheime dagboek heb kunnen bijwerken. Eindelijk heb ik daar vandaag weer de gelegenheid voor.

Ik liep naar mijn schrijftafel. De boeken die aan mij waren toevertrouwd, werden met uiterste zorg en precisie door mij overgenomen. Ik ben nu al ruim een jaar bezig met de kruidencatalogus van Franciscus. Alleen al met sommige titelbladen was ik meer dan een dag bezig om het schitterende kalligrafische schrift over te nemen. Perfectionist als ik ben, mocht er geen verschil te zien zijn tussen het oude origineel en het nieuwe exemplaar. De boeken zijn te kostbaar om door middel van de moderne boekdrukkunst te worden gekopieerd en de schitterende kalligrafie kan nooit zo goed worden overgenomen. Daarom heb ik en vele zusters met mij de nobele taak op ons genomen om de vele oude geschriften van de abdij te dupliceren. Vorig jaar heeft een zuster mij benaderd voor een nieuwe en geheime Orde, die verschillende leden binnen de abdij scheen te hebben. Ik wist alleen van de zuster die mij had gepolst en vroeg of ik interesse had en loyaal kon zijn en had geen weet welke van de overige zusters ook lid waren van deze geheimzinnige Orde. Er werd nauwelijks over gepraat, omdat er slechts zelden gelegenheden waren dat we samen waren zonder dat er anderen binnen gehoorsafstand waren.

Het duurde enkele maanden eer ik in vertrouwen werd genomen en hoorde het verhaal van de fantastische Orde waarin de positie van de vrouw van een heel andere grootheid zou zijn. Ik durfde daar eigenlijk niet eens over na te denken. De vrouw als zelfstandig wezen dat niet ondergeschikt was aan een man? Zelf beslissingen nemen?

Mijn hele leven was van jongs af aan gedicteerd door mannen die bepaalden wat er met mij gebeurde. Het leek mij een enge gedachte om het heft ineens zelf in handen te moeten nemen, maar aan de andere kant bedacht ik mij met weemoed dat ik dan nooit binnen deze abdijmuren zou zijn geëindigd. Het leven was er streng, maar veilig. Maar toch voelde het als een gouden kooi, een gevangenis. Ik wist nog nauwelijks hoe het leven buiten de kloostermuren was en verlangde soms hevig naar de tijd dat ik als kind buiten in de landerijen was gaan wandelen met mijn ouders. Het buitenleven was geweldig, maar de plaatselijke pastoor had bepaald dat er toch nog een kind van de familie moest intreden. Mijn ouders hadden gehoorzaamd en mij op een dag voor de deur van de abdij afgeleverd. Die dag beschouw ik nog steeds als de meest verschrikkelijke dag uit mijn leven.

 

Ik mocht met niemand over de geheimzinnige Orde praten zolang ik maar een nieuwelinge was en zeker zelf geen nieuwe leden werven zolang ik nog niet volledig was ingewijd. Blijkbaar wist ik wel vertrouwen te wekken, want op een dag kreeg ik enkele losse geschriften met de vraag of ik deze wilde kopiëren. Niemand mocht het zien, wat een enorm moeilijke klus was in de Gemeenschapszaal. Het was trouwens ook de enige zaal die werd verwarmd, omdat het schrijven in de winter anders onmogelijk was met verkleumde handen. Alleen al om die reden was ik blij dat ik mocht schrijven. Dit voorrecht was niet iedereen gegund en ik was een van de weinige nonnen die niet van adellijke afkomst was en geleerd had te schrijven. Mijn vader heeft mij enkele basisbeginselen geleerd en de vele jaren in de abdij hadden mij de kunst doen perfectioneren.

 

Ook werk ik al een hele tijd samen met een vrouw in de kruidentuin, die mij veel leert. Ik geloof dat ook zij lid is van deze geheime Orde. Door de immense afmetingen van de tuin kregen we soms gelegenheid om vrijelijk te kunnen praten. Eerst ging dat schuchter, maar al gauw ontaarde dit in behoorlijk vrije gesprekken, ongekend binnen de abdijmuren. Soms werkten er ook tegelijkertijd broeders in de kruidentuin. Het was een van de weinige momenten dat ik een man te zien kreeg. De broeders en de zusters worden bijna altijd strikt gescheiden gehouden.

 

Op een dag werd ik door een van de broeders aangesproken. Ik had bijna niet durven te kijken en al helemaal niet durven te antwoorden. Ik had alleen schuchter om mij heen gekeken of niemand ons zag. De laatste weken had hij meermaals contact gezocht en kregen we, als daar gelegenheid voor was, gezellige gesprekken over onze kennis van de vele soorten kruiden. Ik voelde daarbij een sensatie door mijn lichaam trekken die ik nog nooit had gevoeld. Het moest vast wel iets zondigs zijn. Ik voelde mij aangetrokken tot de monnik die mij soms zo goed hielp en van raad voorzag met de kruiden die het minder deden. Zou ik verliefd zijn? Hoe wist je dat?

De broeder bleek Antoine te heten.

Iedere avond sprak ik zachtjes zijn naam uit voordat ik ging slapen. Buiten de sporadische keren dat we alleen waren in de kruidentuin, was er geen gelegenheid om elkaar te spreken of te ontmoeten. Het leven in de abdij werd ineens gecompliceerd. De nieuwe en geheimzinnige Orde spookte door mijn hoofd en Antoine vulde de rest van mijn gedachten. Het werd mij soms allemaal te veel.

 

Voorheen was mijn wereld klein en overzichtelijk, maar nu kwamen er van alle kanten nieuwe dingen op mij af. Het gaf mij een vreemde sensatie, alsof ik wakker werd uit een lange slaap. Blijkbaar had het leven meer te bieden dan bidden, zingen in het koor, biechten, schrijven en mijn werk in de kruidentuin. Ik voelde een diep verlangen om er met mijn ouders over te praten, maar die waren onbereikbaar op dit moment. Die zouden wel raad weten. Ik wilde dolgraag meer weten van Antoine. Wat was zijn verhaal? Soms durfde ik er over te fantaseren om hem aan te raken. Als dat iemand zou weten …

Op een ochtend ging ik met mijn hoofd in de wolken naar het ochtendgebed. Zoals gewoonlijk was ik om vijf uur opgestaan en wandelde ik naar de kerk waar het ochtendgebed werd gebeden. Ik heb de woorden al zo vaak uitgesproken en raffelde ze op de automatische piloot af, maar mijn gedachten waren er niet bij. Daarna volgde het ontbijt, dat ik op dezelfde manier opat. Omdat er tijdens het ontbijt niet gesproken mocht worden, viel het niet op. Na het ontbijt liep ik naar de Gemeenschapszaal waar ik verder zou gaan met mijn schrijfwerk. De volgende dag! Dan zou ik Antoine weer zien. Alleen al de gedachte was heerlijk en het voelde alsof God zelf mijn hart verlichtte.

 

Hopelijk kregen we weer even een momentje alleen. Eenmaal in de schrijfzaal nam ik mijn spullen en mijn documenten. Ik begon het boek verder over te nemen. Om mijn gedachten af te leiden, besloot ik verder te werken aan de geheimzinnige documenten die ik van de zuster had gekregen en bewaar in mijn dagboek. Ik keek vluchtig of niemand zag dat ik de documenten tevoorschijn haalde en ging verder waar ik gebleven was. Als iemand de teksten zou lezen die ik aan het schrijven was …

 

Die ochtend was het onverwacht druk in de Gemeenschapszaal. Ik begon aan een nieuwe pagina en stond op om de diverse kleuren inkt die ik nodig zou hebben uit de voorraadkast te halen. In gedachten liep ik naar de kast toe. Ik nam wat ik nodig had en draaide mij om, met het gezicht van Antoine in gedachten voor mij. Ik keek naar mijn schrijftafel en liet verschrikt de rode inkt op de houten vloer vallen. Een van de hooggeplaatste dames had een van de documenten die ik had gekregen opgepakt en was hem aan het lezen. De adellijke dame kreeg ogen die steeds groter werden en slaakte een gil van schrik. De hele Gemeenschapszaal keek nu om beurten naar de gillende vrouw, en naar mij. Ik zag eruit alsof ik aan het bloeden was. De rode inkt zat overal. Op mijn kleren, op de grond. Daar kwam de zuster al aangerend die de leiding had. Natuurlijk liep die het eerst naar de adellijke dame. Wat er met mij was gebeurd was niet zo interessant, ik was immers niet van adel. De leidster nam het document van de adellijke dame over, las enkele regels en begon te krijsen: ‘Godslastering! Godslastering! Hiervoor zal je boeten! Jij ongehoorzaam Godslasterlijk wezen! Anna, Hoe kom je hier aan? Godslastering!’ Ze wees met een priemende vinger naar mij.

Ik bleef als aan de grond genageld staan. Mijn dagboek dat ik onder mijn rok had verstopt, voelde warm aan. De leidster kwam met grote stappen op mij af, terwijl ze bleef krijsen: ‘Anna is een Godslasteraar! Anna is een Godslasteraar!’

De leidster pakte mij als een klein kind bij mijn oor en trok mij de zaal uit. Huilend liep ik mee met de leidster die mij meenam naar de abdis. Ze klopte op de deur en na het serene “Binnen” van de abdis trok ze mij mee naar binnen. Ze dwong mij op mijn knieën en liet de documenten aan de abdis zien.

De abdis nam plaats aan zijn bureau en begon stilzwijgend te lezen.

 

Bibliotheek Fontevraud, 21e eeuw

 

Ruud keek op van het boek en keek verdwaasd de ruimte door. Het duurde een aantal momenten eer hij weer wist waar hij was. Snel bladerde hij verder. Er stonden nog meer dagboekfragmenten van dezelfde Anna. Op het eerste gezicht las het als een beschrijving van een verhaal over een heks die bloed huilde. Hij stond op en plaatste zijn boek bovenop het boek dat Rachel aan het lezen was. Geïrriteerd keek ze op.

Volgens mij heb ik beet! Dit moet je echt lezen.’

Ze las enkele fragmenten en haar irritatie verdween als water in de woestijn. De bibliothecaris kwam nieuwsgierig achter hen staan en las mee. De oude bibliothecaris vertaalde soms en het was aan hem te merken dat de teksten hem ook intrigeerden. Blijkbaar was het een van de boeken waar hij nog niet aan toe was gekomen om te lezen of het was al te lang geleden, ondanks dat de oude man vele jaren van zijn leven gewijd had aan de oude boekenverzameling. Voor Ruud en Rachel was hij van onschatbare waarde. Zijn kennis van de Franse taal was een enorme hulp. Hoe verder ze lazen, hoe opgewondener ze allemaal werden. Op de een of andere manier voelde hij aan dat hij beet had. Een zuster die als ketter was ontmaskerd. Met een beetje geluk had hij een spoor gevonden. In het slechtste geval had hij zijn tijd verdaan met een onzin verhaal over ketters, maar dan hadden ze in ieder geval iets interessants gelezen. Dit verhaal was beter dan de saaie verhandelingen over de koningsdochters en de adellijke families.

 

Ruud vatte het eerste gedeelte beknopt samen en gedrieën lazen ze verder.

 

Vrijdag den twintigste februari 1782

 

Het lukt mij zelfs nu niet om dagelijks mijn dagboek bij te werken. Toch heb ik nog zoveel te vertellen.

 

De abdis keek op en staarde mij aan. Zijn ogen keken wild en hij werd rood tot in zijn nek.

Wat is dit voor Godslasterlijk document?’ schreeuwde de abdis mij toe. ‘Wie heeft je dit gegeven? Wie heeft er opdracht gegeven om dit te kopiëren? Hoe kom je aan dit document?’

De oude abdis liep nog roder aan, terwijl hij achter zijn bureau vandaan kwam.

Ik boog mijn hoofd, huilde en zei niets.

Steek je armen uit!’ beval de abdis.

Bevend om wat ging komen, stak ik mijn armen vooruit en durfde niet te kijken. De abdis nam een houten liniaal en sloeg mij hard op mijn handen.

Naar voren zei ik!’ schreeuwde de abdis mij toe toen ik van de pijn mijn armen een beetje liet zakken. De tranen liepen langs mijn wangen en vermengden zich met de rode vlekken op mijn habijt. Het leek alsof ik bloed huilde.

Antwoord, jij ongelovige ketter!’ schreeuwde de abdis mij toe, terwijl hij mijn handen bleef geselen met de liniaal. Ineens stopte hij. Het werd, op mijn onbedaarlijke huilen na, doodstil in het vertrek.

De abdis liep met zware stappen naar voren en zei tegen de leidster: ‘Jou wil ik hierna nog spreken.’

De abdis trok mij aan mijn haren mee. Ik voelde hoe een deel van mijn haren loslieten toen ik niet snel genoeg van mijn knieën wist op te staan.

Wacht maar, jij gaat me alles vertellen, jij ongelovige ketter,’ vervolgde de abdis. Hij sleurde mij aan mijn haren door de gebouwen. Andere zusters die we tegenkwamen wendden zich verschrikt af en sloegen een kruis. Hij sleurde mij mee naar de kelders. Daar aangekomen opende de abdis met zijn vrije hand een Rigoire. Hij smeet mij naar binnen en schreeuwde: ‘Je zult niet praten, alleen als we je dat vragen. Je blijft hier net zo lang zitten totdat je mij precies vertelt wat we willen weten. En geloof me, je gaat me alles vertellen.’

Daarna smeet hij de deur dicht. Ik kroop huilend en ziek van angst in een hoekje. De zonnige velden waar ik eens zo naar verlangde, waren verder weg dan ooit.

 

Na een tijdje zo gezeten te hebben, keek ik rond. Er was niets te zien. De Rigoire was leeg, er was geen meubilair of matras, geen ramen, geen kaarsen, helemaal niets. Er drong geen enkel geluid door, het was er klam en koud. Niets om naar te kijken buiten de grauwe stenen muren en de zware, dikke houten deur.

Langzaam ging de tijd voorbij en al snel verloor ik alle gevoel voor tijd. Slechts een keer per dag ging de zware houten deur open en werd er eten naar binnen geschoven. Degene die het eten neerzette, keek mij niet aan, zei niets en sloot direct weer de deur. Een paar keer had ik de figuur gesmeekt om mij zelfs maar aan te kijken, maar er werd in het geheel niet gereageerd. Ik telde het aantal dagen aan de hand van de maaltijden, maar na een paar weken begon ik te twijfelen aan de telling. Waren het er nu al zeventien of was het gisteren zeventien? Ik snakte naar daglicht en de herinnering aan de zon en de geurige kruidentuin deden mij bijna breken. Zou Antoine weten wat er gebeurd was? Had ik maar de tijd gehad om hem te vertellen wat ik voelde, om hem eens aan te raken of hem te laten weten dat ik altijd aan hem dacht …

 

De dagen gingen slopend voorbij. Ik had het voortdurend koud en kroop tegen de tijd dat ik wilde slapen helemaal in een hoekje. Verdrietig en eenzaam. Twee keer was de abdis komen vragen of ik mij al iets kon herinneren, maar ik durfde niets te vertellen. Dan zou de zuster van wie ik de documenten had gekregen hetzelfde lot treffen en wie weet hoeveel andere zusters dan nog verraden zouden worden. Wat ik van de Orde had begrepen, beviel mij wel. Voor geen goud zou ik hen verraden. Toch begon langzamerhand mijn standvastigheid te wankelen. Ik had geen flauw idee hoe lang ik al in het donkere hol verbleef. Op een dag verloor ik een tand toen ik in het oude stuk brood beet dat ze mij gegeven hadden. Ik had verbaasd naar het kleine ding gekeken alsof het iets buitenaards was. Daarna verviel ik in een onbedaarlijke huilbui. Pas uren later toen de honger echt begon te knagen, was ik weer voorzichtig begonnen met eten.

 

Op een dag ging de deur weer open. De stille figuur die het eten bracht, zette het blad met de oude homp brood en het water neer en keek schichtig achterom. ‘Meekomen!’ zei de stem. De figuur verborg zijn gezicht in de schaduwen. ‘Kom, vlug, we hebben maar even!’ siste hij.

Ik staarde hem niet begrijpend aan en durfde niet te bewegen.

Toen kwam de figuur op mij af en trok mij overeind. Hij zag dat ik wilde gaan gillen en legde een hand op mijn mond. ‘Houd je mond, anders gaan we er allebei aan!’

Ik begreep er nog steeds niets van, maar had geen kracht om mij tegen de stevige greep te verzetten die mijn pols vast had. Ik liet mij de kelder uit sleuren, struikelend over de houten drempel en mijn voorhoofd stotend aan de tegenoverliggende muur. Ik bracht mijn vrije hand naar de hoofdwond, waaruit het eerste straaltje bloed kwam gevloeid. Mijn pols begon pijn te doen. De klappen met de liniaal hadden blijkbaar meer schade aangericht dan ik gedacht had, want de druk van mijn belager bracht alles weer terug. De pijn bracht mij wel enigszins bij mijn positieven. Langzaam begon het besef door te dringen dat het niet de abdis was die nu voor mij stond, maar heel iemand anders. Het was Antoine!

De pijn had mij wakker gemaakt en zijn aanblik maakte dat ik weer bij mijn positieven kwam. Hij gebaarde druk dat ik moest meekomen. Onvast op mijn benen beklom ik de trap naar boven. Bovenaan stond een zuster, die ik herkende als de zuster waar ik de documenten van had gekregen.

Bedankt!’ fluisterde ze. ‘Ik had niet gedacht dat je het zou volhouden om niets te zeggen. Maar je moet nu weg, anders folteren ze je dood. Volg Antoine, wees doodstil en doe precies wat hij zegt. Onze levens hangen ervan af.’

Zonder mij verder nog een blik waardig te keuren liep ze weg. Antoine liep al vooruit, en zo stil mogelijk volgde ik hem zonder een woord te zeggen.

Eenmaal buiten bleek het nacht te zijn. We liepen bij het volle maanlicht door de kruidentuin, net zoals ik eens gedroomd had. Bij de buitenmuur aangekomen stopte Antoine bij een van de vele struiken die er tegen groeiden. De struik was door de jaren stevig genoeg geworden om een volwassene te kunnen dragen. Antoine gebaarde dat ik moest komen.

Anna, klim via de struik de muur over! Ik volg je.’ Zijn bezorgde blik vertederde mij volledig. Ik moest denken aan de tijd dat ik als klein meisje wel eens stiekem in een boom was geklommen. Die gedachte hielp mij mijn angst te overwinnen en zonder op de pijn in mijn handen te letten, greep ik de onderste takken.

Tot op de muur bleek relatief gemakkelijk. Aan de andere kant stond echter geen struik en gaapte een diepe, donkere afgrond. Ik ging op de muur zitten en sprong naar beneden. Met een klap raakte ik de grond en onmiddellijk schoot er een stekende pijn door mijn linker enkel. Even gilde ik het uit, maar ik wist mij snel te beheersen.

Nu ritselde de struik opnieuw en Antoine volgde snel. Hij sprong wat voorzichtiger naar beneden en kwam vlak naast mij neer.

Stil!’ gebood hij mij.

Minutenlang bleven we liggen om te luisteren of we iets hoorden, maar blijkbaar had de korte gil niemand wakker gemaakt.

Antoine stond op en keek mij bezorgd aan. ‘Gaat het?’ vroeg hij.

Mijn enkels,’ fluisterde ik. ‘Ik ben verkeerd terecht gekomen.’ Voorzichtig stond ik op. Iedere stap deed pijn, maar met een vertrokken gezicht begon ik dapper te lopen. Antoine pakte mij vrijpostig bij een arm en ondersteunde mij. Ik voelde mij gegeneerd dat Antoine mij zo onbeschaamd vastpakte, maar de pijn en mijn diepe verlangen zorgden ervoor dat ik mij niet verzette. We liepen langs de afzetting van knotwilgen in de schaduwen naar het karrenspoor aan het einde van de weide. De hele nacht liepen we door, alleen af en toe rustend als ik niet meer kon van de pijn. Toen het licht langzaam op kwam, slopen we het erf van een boerderij op en verstopten ons in een van de stallen. Daar wachtten we uitgeput tot het weer nacht zou worden.

 

Bibliotheek Fontevraud, 21e eeuw

 

Rachel kon haar ogen niet geloven. ‘Ruud, dit verhaal bevat alle elementen die we zoeken. Je idee lijkt te werken! We hebben best kans dat we hier op een van de plekken zijn gestuit waar de oude geschriften werden overgenomen en verspreid. De geheimzinnige Orde waar in het artikel over wordt gerept kan er maar een zijn.’

Er bestonden geen vreemde Orden binnen de abdij, dat zou de abdis nooit toestaan. Dat zou gelijk staan aan ketterij. Wee degene die dat durfde!’ zei de oude bibliothecaris. ‘Maar blijkbaar zijn er wel ondergrondse activiteiten geweest in de abdij. Als dit waar is, kunnen we de geschiedenis van de abdij gaan herschrijven,’ vervolgde hij.

Ze lazen verder en werden hoe langer hoe ongeduldiger. Doordat ze zoveel moeite had met het lezen van het Frans, lazen ze steeds minder en vulde de oude bibliothecaris meer aan. Zo gingen ze sneller door het dagboek.

 

Dinsdag den derden maart 1782

 

Lief dagboek,

 

In enkele weken tijd is meer gebeurd in mijn leven dan in de afgelopen tien jaar. Ben ik een goed mens? Hoe zal God over mij oordelen? Ik weet het niet. Is moord het gerechtvaardigde antwoord op de zonde? Misschien dat ik het ooit zal weten. Maar het licht in mijn ogen zal schijnen met de felheid van de wraak. Nooit zal ik vergeten wat de kerk mij heeft aangedaan.

 

De rust heeft mijn lichaam gesterkt. Verbaasd was ik met de eerste lichtstralen van de ochtend even opgestaan. Huilend keek ik naar de zonsopgang. Een hele tijd had ik de zon moeten missen en de stralen leken als goud door de wolkeloze hemel te schitteren. Antoine kwam zwijgend naast mij zitten. Ineens besefte ik dat ik voor de eerste keer sinds mijn volwassen leven had geslapen met een man die vlak bij mij lag. Vannacht was ik te moe en vol pijn om mij nog ergens druk over te maken, maar nu besefte ik dat ik een hele nacht samen met Antoine was geweest. Hij had mij met geen vinger aangeraakt, maar zijn aanwezigheid deed mij stralen als de zon.

Blijf hier en blijf uit het zicht,’ zei Antoine en sloop weg.

Na een half uur begon ik mij zorgen te maken over waar hij bleef. Hij zou mij toch niet achterlaten? Ik hoorde geschuifel in de stal. Bang verborg ik mij.

Het bleek Antoine te zijn met een stapel kleren in zijn hand. ‘Hier, ik hoop dat het past,’ zei hij. ‘Je moet dat bebloede habijt uit en ik heb ook andere kleren, anders lopen we veel te veel in de gaten. De boerin was zo vriendelijk de was gisteren niet van de lijn te halen. Als we ons hebben omgekleed, moeten we weg. Ze gaan die kleren zeker missen.’

 

Antoine liep de stal uit zodat ik mij kon omkleden. Ik verborg het bebloede habijt en verliet de stal, zodat ook Antoine zich kon verkleden.

Al snel was hij terug. ‘We gaan naar Parijs,’ zei Antoine. ‘Daar ken ik iemand die lid is van een vrijmetselaarsloge. Hij zal ons helpen.’

Ineens bleef ik twijfelend staan. ‘Waarom doe je dit allemaal voor mij?’

Antoine bleef staan, boog zijn hoofd en sprak de woorden die ik nimmer zal vergeten: ‘Anna, ik ben verliefd op je. Al heel lang. Mijn hart brak toen ik vernam dat je werd vastgezet. Wekenlang heb ik gehoopt op genade van de abdis, maar die zou niet komen. Het enige wat ik me nog kon bedenken was om je te redden en alles voor je op te geven. Ik hoop dat je bij me wilt blijven. In Parijs zoek ik een baan en een woning en dan wil ik met je trouwen.’

Ik kon mijn oren niet geloven. ‘Is dit een aanzoek? Dan is mijn antwoord ja!’ riep ik verrukt uit.

Maar ik heb je niets te bieden,’ zei Antoine.

Je hebt me mijn leven geboden, dat is meer dan iemand me ooit zou kunnen geven.’

Antoine kuste mij zacht op mijn voorhoofd en samen liepen we door de weiden, de drukke wegen vermijdend.

 

Na twee weken lopen bereikten we Parijs. Mijn enkels waren zo dik als tomaten en waren bont en blauw. Maar dapper hadden we volgehouden, drinkend uit de bakken water van het vee en eten stelend van het land.

Antoine meldde zich bij de vrijmetselaarsloge. Zij hielpen hem aan een baan en onderdak. Het was niet veel, maar meer dan ik had durven hopen. Antoine werkte hard en na een aantal maanden had hij genoeg geld verdiend om een kleine bruiloft te houden. De vrijmetselaarsloge zou bijdragen in de kosten en aangezien er geen familie bij aanwezig kon zijn, werd er maar een kleine plechtigheid georganiseerd. De bruiloft werd in de Saint-Gervais kerk gehouden.

Zenuwachtig stond ik te wachten voor de kerk. Antoine kwam temidden van een kleine afvaardiging van de vrijmetselaars aanlopen. Ik kon mijn ogen niet geloven, dat dit mij mocht overkomen!

 

Om de hoek kwamen een aantal paarden met ruiters in hoge vaart aan. Het was een contingent soldaten die recht op de kerk afkwamen. Voordat we goed en wel in de gaten hadden wat er gebeurde, was Antoine omsingeld. Twee man sprongen van hun paarden en drukten Antoine tegen de grond. Antoine vocht als een bezetene, terwijl de overige aanwezigen maakten dat ze wegkwamen. Ik deinsde achteruit. Een van de vrijmetselaars kwam op mij af rennen en zei: ‘Je moet weg! Je moet weg! We zijn verraden!’

Ik gooide mijn hoofd- en gezichtsbedekking af die wegwaaide in de wind. Hij trok mij de kerk in.

De pastoor die de ceremonie zou voltrekken stond in de ingang te lachen. ‘Zondaars en ketters ontkomen hun lot niet,’ riep hij mij na.

Ik vluchtte weg. Buiten hoorde ik geschreeuw.

Hij ontsnapt!’ riep iemand.

In een flits draaide ik me om en zag hoe Antoine begon te rennen. De officier die de groep soldaten had geleid, trok zijn zwaard, hief het boven zijn hoofd en stoof achter Antoine aan.

Net voordat ik me omdraaide, zag ik hoe het zwaard zijn hals kliefde. Hij keek mij aan, terwijl hij viel. Zijn stervende lichaam viel als een blok op de trappen voor de kerk. Een arm trok mij weg en ik volgde als verdoofd de vrijmetselaar die mij door de kerk trok, door de pastorie de kerk uit. We bleven rennen, de ene straat na de andere. Ik kon mij niet meer herinneren hoe lang ik had gerend toen ik een huis werd ingeduwd en in de gang in elkaar stortte.

 

Bibliotheek Fontevraud, 21e eeuw

 

Ze lazen gebiologeerd verder. De oude bibliothecaris zei: ‘Het wordt steeds gekker. Broeders die banden hadden met de vrijmetselaars? Dat was water en vuur.’

Wat zijn vrijmetselaars?’ vroeg Rachel.

De vrijmetselarij is een soort levensfilosofie die de mensen aan zichzelf laat werken, zodat men meer kan betekenen voor het geheel. Het is een verborgen gemeenschap die in die tijd op gespannen voet stond met de opvattingen van de Kerk. Het verbaast me dat er kennelijk banden bestonden tussen de vrijmetselaars en leden van de abdij van Fontevraud. De plaatsen waar men samenkomt, noemt men een werkplaats of loge. In Parijs is minstens één loge actief. Vrijmetselaars zijn vaak vervolgd en beroemd en berucht op de invloed die ze op de geschiedenis zouden hebben gehad. Men beticht de vrijmetselaars van allerlei complotten en zaken die het daglicht niet kunnen verdragen, maar niemand buiten de loges weet wat hier van waar is. Als dit artikel waarheidsgetrouw is, dan lijkt het alsof er een connectie heeft bestaan tussen de abdij en de vrijmetselaars, want daar kun je niet zo maar aankloppen. Je moet ingewijd worden en niet iedereen kan lid worden van een loge. Antoine moet dus van te voren banden met hen hebben gehad, anders zouden ze hem niet hebben geholpen.’

Helaas heeft hij een onprettig einde gehad op de trappen van de kerk,’ zei Rachel. ‘Wat een verschrikkelijke dood.’ Ze keek naar de pentekening aan het einde van het artikel. De tekening beeldde Antoine af die doodgebloed op de trappen van de kerk lag, terwijl de pastoor lachend boven aan de trappen stond. Enkele soldaten stonden om het lijk geposteerd alsof ze bang waren dat hij nog zou wegrennen. In de lucht zagen ze een vrouw op een bezemsteel in een wit gewaad over de trieste scène heen vliegen. Het was het gezicht van de vrouw die de alarmbellen had doen rinkelen bij Ruud toen hij het boek doorbladerde. Het was exact hetzelfde gezicht als de vrouw op een van de gestolen schilderijen. Ze hadden de link gevonden.

 

Nadat ze de oude bibliothecaris uitgebreid hadden bedankt voor zijn hulp verlieten ze de bibliotheek. De dag was al voorbij. Hun hoofden tolden van de vele bladzijden Franse tekst die ze hadden doorgenomen, maar de roes van hun succes maakte het allemaal dragelijk. Er leek een link te zijn tussen de Ordo Vox Populi en de abdij. Ze hoefden alleen maar het spoor van Anna te volgen. Maar hoe volg je het spoor van een onbekende die in de achttiende eeuw is verdwenen in Parijs?

Diezelfde avond werd er uitgebreid overleg gevoerd.

We gaan dus naar Parijs,’ concludeerde Rachel al gauw.

Dat is onvermijdbaar,’ beaamde Ruud. ‘We moeten gaan praten met de vrijmetselaars of bij hen nog iets is bekend van dit hele verhaal. We zullen ons dan wel alweer bloot moeten geven, maar het is de enige manier om vooruit te komen.’

Daar ben ik het mee eens. Maar we hadden het hotel voor twaalf uur vanmiddag moeten afzeggen, anders moeten we nog een dag betalen. En ik wil geen dag meer hier blijven.’

Kom, dan gaan we gewoon naar de receptie, leggen het uit en dan zien we wel.’

Strak plan,’ antwoordde Rachel en stond op.

Bij de receptie legden ze uit dat ze eerder wegwilden. De eigenaresse stond zelf achter de receptie.

Nou, jullie hebben geluk. Ik verwacht morgen een groep senioren uit Nederland die pas vandaag hebben gereserveerd. Dan zit ik vrijwel vol. Jullie kamer raak ik dan ook nog wel kwijt, dus bij dezen wil ik jullie best tegemoetkomen. Als jullie vanavond de rekening betalen en morgen voor half twaalf weg zijn, is het geen enkel probleem,’ antwoordde ze in haar vloeiende Nederlands.

Hartstikke bedankt! Als u nu de rekening kunt opmaken dan betaal ik direct, geen probleem,’ zei Ruud, terwijl hij zijn beurs trok.

De eigenaresse maakte de rekening op en Ruud betaalde. Opgelucht liepen ze terug naar hun kamer. Morgen zou een nieuwe stap in hun avontuur beginnen.