HOOFDSTUK VI

––––––––

De twee vrouwen verlieten Nanterre, volgens plan bij dageraad toen het nog donker was. Grote hopen sneeuw lagen langs de straten, en hier en daar dwarrelden er nog wat sneeuwvlokjes naar beneden. Ze reisden aan één stuk door, zonder stil te houden en weerstonden honger en dorst. Wel werd hun reis wat vertraagd vanwege de armen langs de weg die ze aalmoezen schonken. Toen zij in de late middag van de volgende dag in de Bretonse stad aankwamen, verloren ze ook wat tijd met rondvragen waar de woning van de hertog zich bevond, totdat iemand hun de juiste weg wees.

Het verblijf van Stolfo zag er weelderig uit; het glinsterde in de duisternis en het lag heel mooi in de stralend witte sneeuw. Het begon bovendien nu weer te sneeuwen, waardoor er regenboogkleurige wervelingen ontstonden rond het schijnsel van de lantaarns langs de oprijlaan.

“Er is een feest aan de gang”, riep Zoraide uit en keek naar de luxueuze rijtuigen die stilhielden bij de hoofdingang.

“U wilt toch niet met deze marktkar die laan oprijden?” vroeg Lisette, die meteen een oplossing probeerde te bedenken.

“Gewoonlijk hebben kastelen twee ingangen; we moeten dus de dienstingang zien te vinden”, sprak ze en nam de teugels, en ze leidde de paarden pal langs de hoge muur die het gebouw omgaf. Ze kwamen na geruime tijd aan de achterkant en vonden na enige tijd een toegang tot het kasteel. De bediendes waren bezig met het naar binnen dragen van champagne, voedselvoorraden, tafelzilver en talloze andere dingen die nodig waren voor de receptie.

“Ga naar hen toe en zeg ze hun meester aan te kondigen dat de Weduwe hem wil spreken”, beval Zoraide aan haar dienstmeid, die onmiddellijk gehoorzaamde. Deze had het erg koud en verlangde naar de warmte van een besloten ruimte. Ze praatte wat met de bedienden, die instemmend knikten. Even later verscheen er een corpulente vrouw met een gereserveerde blik. Ze wendde zich tot het meisje. Ze spraken met elkaar. Lisette liep vervolgens naar Zoraide terug.

“Nora heeft gezegd dat we het ons gemakkelijk mogen maken in de salon, in afwachting van de hertog”, kondigde ze aan. Haar voeten leken wel ijsklompen en haar adem bevroor aan de lucht.

Behoedzaam bedekte Zoraide haar gezicht met de voile. Ze volgden Nora naar de salon. Zoraide ging op de divan zitten.

“Lisette, jij kunt je gaan warmen in de keukens, als Nora dat goedvindt natuurlijk”, zei ze na een tijdje. De dienstmeid van de hertog nam het meisje bij de arm en leidde haar met zich mee.

“De hertog zal met enkele minuten bij u zijn, madame”, liet zij weten. Zoraide neeg haar gesluierde hoofd en luisterde toen hoe de twee door de gang wegliepen. Iemand hield hen staande.

“Lisette?” groette haar de hertog. Zij bloosde diep.

“Zoals u ziet, heeft mijn meesteres besloten u te ontmoeten”, lachte zij samenzweerderig. De man gaf haar een speels tikje op haar neus.

“Nora, zorg goed voor haar. Lisette is een goede vriendin van mij”, zei hij nadrukkelijk. De vrouw trok een wenkbrauw op, net zoals Eufrasia.

“In welke zin vriendin?” vroeg ze toen de hertog was weggelopen. Lisette haalde haar schouders op. Ze vond de edelman aardig, in tegenstelling tot Aldo.

Stolfo hield stil voor de deur van de salon en bleef daar enkele ogenblikken onbeweeglijk staan. Ze was gekomen om hem te bezoeken. Ze had een reis gemaakt om hem te zien. Ze had haar onuitgesproken wens vervuld en hij was vervuld van dom geluk, als een jongeman. Hij haalde diep adem en legde zijn hand op de kostbare deurkruk. Toen hij binnentrad, zag hij Eufrasia op de sofa zitten. Hij kon haar gezicht niet zien, dat verborgen was achter haar halsstarrige teken van rouw. Hij keek haar uitdrukkingloos aan, lachte toen sardonisch en sloot de deur achter zich.

“Mijn god, Zoraide?” Hij groette haar, zinspelend op haar naam. Ze trok een gezicht achter haar voile, omdat ze niet wist waar ze het zoeken moest.

“Je brengt een frisse wind van kleurige vrolijkheid mee!” spotte hij. De jonge vrouw leek een afkeurende houding te hebben.

“Een beetje eerbied, Stolfo”, wees ze hem terecht. Hij keek haar met wijd open ogen vragend aan.

“Waar moet ik eerbied voor hebben?”

“Voor mijn rouw”, snoof ze onnozel.

“Hoezo rouw?” Hij keek als een jong hondje dat niet wist hoe hij zich moest gedragen.

“Ziet u niet dat ik in het zwart gekleed ga?” merkte ze op. Deze keer voelde ze zich oliedom. De hertog kon een vette lach niet bedwingen.

“Ik wil geen kritiek leveren op jouw keuzes, die ik overigens niet goedkeur: zeg me waarom je hier bent. Het moet wel om iets belangrijks gaan, iets heel belangrijks, of de meeslepende liefde die je bezielt, heeft je roekeloos gemaakt”, lachte hij vriendelijk en leunde met zijn hand op de divan om dichter bij haar gezicht te komen. Zoraide bloosde onder haar voile, maar dat merkte hij niet.

“Ik heb u nodig.” Ze klonk resoluut.

“Je hebt mij altijd nodig, al sinds je de smaak van mijn lippen hebt geproefd”, zei hij opzettelijk hard. Het bracht haar van haar stuk, al wilde zij hem door een schouderophalen het tegengestelde doen geloven.

“Maakt u zich geen valse illusies; de reden van mijn komst is puur zakelijk, voor zover we daarvan kunnen spreken”, temperde zij hem. Zijn hoop verdween.

“Zaken! Zaken! Altijd maar zaken! Mijn lieve Zoraide, je schijnt geen plezier te kennen. Heb je niet gemerkt dat er een feest aan de gang is? En zeg me eens, wil je er echt niet eens even een ogenblikje aan deelnemen?” sprak hij fijntjes, maar het ging langs haar heen.

“Ik ben geen braspartijen gewend, ik kan me niet herinneren er ooit van mijn leven een te hebben meegemaakt. Ik laat ze aan u over, die ze beter weet te waarderen dan ik”, sprak ze bitter. Haar vader had nooit een receptie georganiseerd, en dan klaagde hij nog dat hij geen waardevolle contacten had. Maar dat was een ander verhaal.

“Goed, Zoraide, je bent duidelijk. Ik ben een en al oor: wat zijn het voor zaken die je me wilt voorstellen?” Hij ging in een leunstoel zitten en sloeg zijn benen over elkaar. Toen pas sloeg de vrouw haar voile terug en dat was een slecht idee, want nu ontmoette zij de ogen van de hertog die haar nog steeds in verlegenheid bracht met zijn ongemakkelijk makende brutale blik. Ze hield haar adem in om niet te blozen.

“Het gaat om Aldo”, sprak ze vastberaden. Stolfo reageerde niet.

“Wie is Aldo?” vroeg hij tot haar teleurstelling. Ze was er steeds van overtuigd geweest dat hij hem kende, dat hij de naam kende van degene met wie zij op het punt had gestaan te trouwen. Dat was ook zo: hij herinnerde zich hem heus wel. Zij trok getergd haar wenkbrauw op.

“Wil je niet vertellen wie Aldo is?” Ze begreep dat hij op haar gevoel speelde.

“U weet heel goed wie hij is”, sprak ze geërgerd.

“Ik herinner het me niet”, mompelde hij.

“Hij is de man die u aan mijn zijde heeft gezien die dag in de kerk, voor het altaar.” Ze richtte haar onzekere blik op de grond

“Op welke dag?” hield hij aan. Zoraide wierp hem een vernietigende blik toe. Een ogenblik bespeurde Stolfo bij haar een kwetsbaarheid die hem vertederde, al deed hij zijn best zich niet te laten ontroeren. “Wel? Welke dag?” vroeg hij op bijtende toon, maar hij kreeg geen antwoord. Als Aldo haar ergerde - en dat was overduidelijk - ergerde híj haar op zijn beurt ook. De mogelijkheid dat ze hem niet vergeten was, was dus niet zo vergezocht.

“Op welke dag?” riep hij en vloog ineens op. Hij posteerde zich vóór haar, zette haar gevangen door met zijn handen aan weerszijden van haar op de divan te leunen. Nogmaals kwam zijn gezicht heel dicht bij het hare.

“Wees niet zo wreed”, sprak ze ontstemd, zonder hem aan te kijken. Haar stem was zwak en zij leek op het punt te staan in huilen uit te barsten.

“Je huwelijk”, zuchtte hij ten slotte en keerde terug naar zijn leunstoel. Hij grijnsde, onverschillig voor haar verdriet. Er viel een lange stilte.

“Laar me raden. Je bent hier omdat je hem dood wilt en ik ben een man van ’t vak, de sleutel die al jouw deuren opent, jouw winnende kaart”, sprak hij venijnig, maar Zoraide liet hem praten.

“Ik verstrek dood zoals God leven verstrekt, nietwaar?” raasde hij, met een air van grootheidswaan. Zij staarde hem medelijdend aan en glimlachte dan dreigend.

“U bent er beter in”, verbaasde zij hem. Waar wilde zij naartoe, die wolvin in schaapskleren?

“Is het dan niet zo dat de dood geen wraakneming is, maar een geschenk? Misschien wel het beste dat je een vijand kunt aandoen”, vond zij.

Hij moest zichzelf hernemen om tegenspel te geven.

“Is het misschien beter hem te gronde te richten met ellende en eenzaamheid? Bent u het met mij eens, Stolfo?” vervolgde ze, maar wat ze zei, was bedrieglijk. De hertog onderbrak haar niet. “Ik wil hem niet dood: ik wil hem levend en bij zinnen. Ik wil dat hij de pijn voelt die u, vakkundig als u bent, hem kunt bezorgen”, besloot ze kil. In haar donkere blik lag een ijskoude kristallen schittering.

“Vakkundig als ik ben. Je vleit me en dat is niets voor jou.” Hij keek haar argwanend aan.

“Ik weet anderen op waarde te schatten.”

“Je verslaat me telkens weer; het feit dat je hier bent is al een reden voor verwarring voor mij”, sprak hij ontwijkend.

“Zegt u mij alleen maar of u deze nieuwe opdracht aanneemt”, sprak zij bondig.

“Ik maak geen afspraken in het donker”, verdedigde hij zich.

“U vergeet dat u uw leven aan mij dankt.” Ze spaarde hem de troef niet die zij van meet af aan achter de hand had gehouden.

“Nee, Zoraide, we staan slechts quitte.”

“U bent betaald, Stolfo! Ik ben destijds zonder aarzelen iets met u overeengekomen, en als men voor een werk is betaald, bestaat er geen schuld meer. Daarom bent u mij het leven schuldig, terwijl ik het mijne allang heb vrijgekocht.” Zij begon haar geduld te verliezen. Hij zag haar rauwe vechtlust. Haar honger naar wraak was de afgelopen maanden buitensporig toegenomen.

“Een gratis dienst. Maar jij bent een vriendin en ik kan een uitzondering maken”, besloot hij. Zoraide glimlachte.

“Noem het zoals u wilt, dat maakt mij niet uit”, merkte ze vastberaden op.

Haar schokkende ademhaling was onrustig, alleen al het idee om Aldo gebroken te zien, wond haar op. De hertog steunde haar, al vroeg hij zich af of het niet beter was geweest om te proberen haar ervan te weerhouden. Hij besloot dat te proberen, al wist hij bij voorbaat dat hij het zou gaan verliezen.

“Waarom laat je het verleden niet rusten?” waagde hij. Zij kon een uitdrukking van minachting niet verhullen.

“Ik vergeet nooit iets! Wie mij ook maar een haar krenkt, zal daarvoor boeten”, scandeerde ze.

“Denk je niet dat je al genoeg leed hebt veroorzaakt?” vervolgde hij vergeefs. Zij trok een wenkbrauw op.

“Doelt u op mijn vader?” snoof ze verontwaardigd. Stolfo knikte.

“Hij heeft zijn verdiende loon gekregen; ik heb quitte gespeeld. U weet dat het niet bij mij past om bevelen opgelegd te krijgen”, verklaarde ze. De man bleef haar aankijken en voelde een soort medelijden, opgewekt door haar vinnigheid en door de onrust die het leven haar gaf.

“Denk je nooit aan vergeven?” vroeg hij weemoedig. Zijn kansel was niet de meest geschikte om over bepaalde dingen te spreken.

“Ik heb heel wat tranen vergoten en mijn illusies... daar voel ik nog de kwellingen van. U bent een man van de wereld. U moet mijn gemoedstoestand begrijpen. Nee, ik denk nooit aan vergeven; dat begrip is mij vreemd omdat het mij nooit ten deel is gevallen.” Haar stem brak, wanhopig. Haar hart was verscheurd en het was een illusie te denken het te kunnen genezen. Stolfo sprak haar niet tegen; hij kende haar gevoelens, hij had ze aan den lijve ondervonden. De redenen waren verschillend geweest, maar de pijn kende geen verschil.

“Ik wil u niet langer ophouden, hertog. Uw gasten hebben recht op uw aanwezigheid”, veranderde zij van onderwerp en van houding. Ze liep naar de deur.

“Ik zal morgen bij u komen om de details van ons akkoord te bespreken. Net als vroeger, nietwaar?” schertste ze grotesk, maar hij vond die uitspraak niet amusant.

“Waar ga je naartoe?” vroeg hij nieuwsgierig.

“Naar een herberg.”

“Niets is riskanter dan twee vrouwen alleen; die zijn vandaag de dag een gemakkelijk doelwit”, haastte hij haar tegen te houden. Zoraide bereidde zich voor om zijn aanbod de nacht op het kasteel door te brengen af te slaan. Maar met: “Ik laat een kamer in gereedheid brengen”, was hij haar voor. Hij gaf haar geen tijd voor tegenwerpingen. Ze zag hem de kamer verlaten en hoorde hem met luider stem Nora roepen. Ze snoof geïrriteerd tegen zichzelf. Ze had niet eens geprobeerd nee tegen hem te zeggen!

Ze liep de gang door en kwam hem tegen met zijn dienstmeid en Lisette, die stralend glimlachte en bewonderend naar hem keek. Het feest was behoorlijk rumoerig. Toen Nora knikte, mengde Stolfo zich weer onder zijn gasten na de hand te hebben gekust van het meisje, dat opnieuw bloosde.

De kamer die hun werd toegewezen was van een overdreven rijkdom, wat Zoraide niet ontging. De hertog was alle dromen aan het verwezenlijken die het verleden hem had ontzegd. Zij tweeën waren in dat opzicht uitgesproken verschillend. De een, zij, had afgezien van de toekomst, de ander was bezig die steen voor steen op te bouwen, ook al was zijn kasteel gefundeerd op drijfzand.

De aankomst van het rijtuig van graaf Des Fleuves bracht opwinding onder de gasten teweeg. Enkelen van hen trotseerden zelfs de kou om de edelman te zien uitstappen. Het was begin februari en zijn uitverkiezing als gedeputeerde van de Derde Staat was pas de dag ervoor bekend geworden. Een deel van de aanwezige adel behoorde tot de fysiocraten en bewonderde de edelman om zijn moed en vastberadenheid. Slechts enkelen warren op de hoogte van zijn verloedering, wat alleen de magerte die hem nu karakteriseerde kon doen vermoeden. Desondanks was het een man met een onomstreden charme, rijzig met een streng voorkomen. Zijn vijftig jaren waren nauwelijks zichtbaar ondanks zijn grijzende haar met hier en daar nog het kastanjebruin, dat het groen van zijn ogen accentueerde. En bovendien had graaf Xavier des Fleuves geen erfgenamen, dat wist iedere familie, evenals ze wisten dat hij rijk was, heel rijk. Die avond had hij niet gedronken; al een paar dagen had hij zich niet aan de drank overgegeven. Hij had besloten deel te nemen aan Stolfo’s feest zonder afstand te doen van zijn rouw. Zijn zwarte kostuum deed zijn bleekheid als gevolg van de slapeloze nachten en het verdriet dat hij nog niet te boven was, nog beter uitkomen. Hij oogde hooghartig en trots als een krijgsheer, en zijn vermagerde lichaam deed hem jonger voorkomen dan hij was.

Toen hij te midden van het feestgedruis de salon binnenkwam, liet de gastheer zijn blijdschap noch de nervositeit die hem uiteraard parten speelde merken. De standvastige blik van de aristocraat hinderde hem, maar hij liet zich niet intimideren en ontving hem vriendelijk. Hij vond het vermakelijk dat zowel hij als Eufrasia zijn feest in rouw gehuld kwam opvrolijken! Hij glimlachte erom en sprak beleefd:

“Het is een eer, graaf Des Fleuves, u op mijn receptie te mogen verwelkomen. U vleit mij oprecht door mijn woning te verkiezen boven de eenzaamheid”, sprak hij geaffecteerd, maar het klonk onhandig. Nee, misschien niet zozeer onhandig, maar duidelijk onbekend met bepaalde gebruiken, en geremd door het feit dat de graaf de enige was die wist dat hij niet was wie hij beweerde te zijn.

“Ik ben hier om u het antwoord te geven waarop u wacht en heb u de reis bespaard”, verklaarde Xavier plechtig.

“Het feit dat u hier bent, heeft alle twijfel al bij mij weggenomen en ik ben u er dankbaar voor. Ik neem aan dat u mijn aanbod heeft ontvangen en dat u er het voordeel van heeft ingezien”, was hij hem voor.

“U bent scherpzinnig en intelligent, en u weet de zaken zo te stellen dat men ze onmogelijk kan weigeren”, antwoordde de graaf. Stolfo grijnsde goedmoedig en bood de graaf een glas champagne aan. Xavier bedankte, maar vroeg om een glas van dezelfde limonade die Stolfo zelf dronk.

“Ik heb mij niet vergist: uw wilskracht en goede moraal hebben u ervoor behoed te bezwijken”, sprak Stolfo. Intussen kondigden de eerste noten van het orkest de aanvang van het bal aan.

“Verwacht maar niet dat ik u dankbaar ben: ik ben u niets verschuldigd, hertog Rues.” Hij sprak zijn naam duidelijk en met ironie uit.

“Ik weet heel goed dat ik degene ben die u iets schuldig is, maar de zaken veranderen en soms zijn dingen niet precies wat ze lijken; dat weten we beiden”, fluisterde hij insinuerend. De edelman keek hem vorsend en met wantrouwen aan.

“Beiden”, herhaalde hij nors. Stolfo glimlachte snood. Toch voelde hij zich tevreden en klaar om dat eerlijke avontuur aan te gaan waarmee hij zich dacht te kunnen vrijkopen en dat hem in tweeën spleet, en hem zowel tot slachtoffer maakte als tot schepper van een dubbelleven. Hij dacht aan Zoraide die waarschijnlijk al sliep. Plotseling merkte hij Lisette op. Aangetrokken door het feest had zij zich verborgen onder de trap. Niemand kon haar daar opmerken en zelf ontdekte hij haar bij toeval. Hij schrok, maar kalmeerde onmiddellijk. Hij liep naar haar toe, gevolgd door Xavier, die weinig recepties gewend was en wellicht in verlegenheid was door de gretigheid van de aanwezige dames. Ach! De menselijke laagheid lag zelfs verscholen achter de pracht van gepoederde gezichten en de ritselende plooien van japonnen van kostbare zijde! De maatschappelijke carrièredrang kon zelfs schuilgaan achter de schittering van zeldzame tentoongespreide juwelen!

“Lisette”, verraste de hertog haar. Ook de graaf had haar nu opgemerkt. Hij was aangenaam getroffen. Zij was heel klein en viel uit de toon met haar grijze japon die overigens van fijne makelij was. Ze zou novice kunnen zijn. Wat meteen opviel aan haar, waren haar blauwe ogen, groot en levendig vanwege haar jonge leeftijd en teken van de intelligentie die zij beslist bezat. Haar lange blonde gekamde haren omlijstten een gezichtje met fijne en lieve trekken. Ook zij was onder de indruk van het imponerende voorkomen van die oudere man, een vriend van Stolfo, en glimlachte, niet uit gefingeerde beleefdheid maar uit emotie, iets wat zij zich niet herinnerde ooit gevoeld te hebben. Ze slikte om haar zwakheid te maskeren en zocht met haar ogen de hertog.

“Wat ben je hier aan het doen?” vroeg die haar streng.

“Ik ben nog nooit op een receptie geweest en mijn meesteres slaapt al.” Ze haalde haar schouders op en rechtvaardigde zich met een kinderstemmetje.

“Je hoort hier niet te zijn”, hervatte hij.

“U hebt gelijk.” Ze maakte aanstalten er vandoor te gaan, geschrokken van zijn onbuigzaamheid.

“Waarom bent u zo streng?” kwam Xavier tussenbeide. Hij hield haar tegen, wat haar alleen maar nog onrustiger maakte. Stolfo zag hoe hij overduidelijk tot haar was aangetrokken en met haar was het al niet anders gesteld. Hij realiseerde zich meteen de gecompliceerdheid van de gebeurtenis en aarzelde.

Hij hernam de controle. “Ga naar je kamer”, bulderde hij en keek haar na toen ze zich terugtrok. Hij hernam de controle over zichzelf.

“Laat haar toch, graaf, het gaat slechts om een dienstmeid”, sprak hij afgemeten en troonde hem met zich mee, het feestgedruis in.

“Denkt u niet dat u wat cynisch bent?” Hij zinspeelde op het feit dat mogelijk ook hij een bediende was. Stolfo sperde zijn ogen wijd open.

“Ik ben van mening dat iedereen zijn plaats moet weten”, stelde hij vast. Xavier verborg zijn geamuseerdheid niet. De valse hertog dacht dat niet echt, maar wist niets anders te zeggen om te voorkomen dat er een lastige situatie zou ontstaan.

––––––––

“Ik ben hier niet op een plezierreisje, hertog”, zei Zoraide, zich bewust van de enorme gastvrijheid die de man haar bood. Hij had de tafel feestelijk met allerlei heerlijkheden voor het ontbijt laten dekken. Het was erg vroeg; het moest nog voor zessen ‘s morgens zijn en Lisette sliep nog. Echter noch Zoraide, noch de hertog had die nacht geslapen: hij niet vanwege het feest dat was doorgegaan tot in de vroege uurtjes en zij niet vanwege het lawaai dat ze had moeten verduren.

“Je bent altijd zo beheerst en argwanend, mijn lieve. Ontspan je je wel eens?” Zoals altijd dreef hij de spot met haar.

“Ik kan me die luxe niet veroorloven, dat weet u even goed als ik. Er zijn talloze redenen waarom ik voortdurend op mijn hoede moet zijn, terwijl u, zoals ik heb kunnen constateren, mij zeker niet helpt”, beklaagde zij zich. Hij zweeg, maar keek haar vragend aan, ging zitten voordat zij dat deed en schonk zichzelf een beker melk in.

“Bij mij ben je altijd veilig, maar dat schijn je niet te willen begrijpen”, verzekerde hij ontspannen, zonder nadruk, losjes. Hij wist dat deze opmerking haar zou raken.

“Uw onbeschaamdheid is walgelijk. U houdt ervan het lot te tarten; zo trapt u nog eens in uw eigen val”, sprak ze ontstemd. Ze ging naast hem zitten en wachtte tot hij haar ook melk zou inschenken.

“Wat heb ik nu weer misdaan?” vroeg hij verbaasd.

“Lijkt het u niet wat overdreven om relaties met mijn vader aan te knopen?” viel ze hem aan met haar vastberaden, donkere blik. Stolfo ontmoette haar kille ogen als donkere poelen. Hij grinnikte en schudde het hoofd. “Ik dacht dat je sliep.” Hij verdedigde zich niet.

“Ik sliep niet en er mankeert niets aan mijn ogen”, sprak ze hatelijk. Hij zuchtte verveeld.

“Daarin vergis je je; er zijn details die je ontgaan.” Deze keer liet ze zich echter niet uit het veld slaan.

“Het rijtuig van mijn huis herken ik zelfs in het donker”, fluisterde zij vermoeid, en negeerde zijn provocaties. Ze eiste een verklaring voor de aanwezigheid van haar vader op het feest van de avond ervoor.

“Iets meer dan een maand geleden heb ik de Belle gekocht”, gaf hij toe. Het had geen zin te liegen; vroeg of laat zou ze er toch achter zijn gekomen. Bovendien was het beter haar in staat te stellen een ontmoeting met de graaf te vermijden. Zoraide stond abrupt op, waarmee zij blijk gaf van het feit dat zij het met hem oneens was, liep zwaar ademend naar het raam en ging met haar rug naar hem toe staan.

“Ik ben op dat zeilschip geboren, weet u dat wel? Heeft graaf Des Fleuves u niet verteld dat zijn dochter het levenslicht zag op de Belle, in de buurt van de Italiaanse kust?” riep zij uit, gekwetst door het gebaar van haar vader. Dan kwam ze weer op adem.

En mijn moeder is gestorven op de Belle, toen ik drie jaar was. Heeft hij u dat ook niet verteld?” ging ze door. Er viel een lange stilte waarin haar bitterheid alleen maar toenam.

“En u, had u dat zeilschip koste wat het kost nodig?” zei ze beschuldigend, terwijl ze zich naar hem omdraaide. Stolfo knikte.

“Zaken, Zoraide.” Hij nipte van de melk.

“Waar hééft u het over!? U bent toch een moordenaar?” viel ze hem aan. Ze plantte haar handen op de tafel en keek hem woedend aan.

“Net als jij”, kon hij niet nalaten te antwoorden. Hij trof haar hiermee zichtbaar hard en zij bleef hem met een vuur schietende blik aankijken.

“Ik dacht u te kunnen vertrouwen”, verklaarde zij bitter.

“Dat kun je ook.”

“Ik speel niet graag met vuur”, sprak ze beslist. Stolfo zuchtte en dronk nog wat melk.

“Je lijkt wel bang”, bekritiseerde hij haar bijna verveeld.

“U niet dan?”

“Ik ben opgegroeid met het risico van de dood. Misschien zie ik de risico’s niet helder waarin ik me sinds vijfendertig jaar bevind”, antwoordde hij gevat.

“Dit alles was nergens voor nodig; u kon prima leven zonder mijn vaders vriendschap!” Ze was nu echt razend.

“Tja, het was niet nodig, maar het kan goed van pas komen. De vriendschap van een edelman is nooit weg”, dacht hij hardop.

“God! De wereld is vol edelen! Waarom hij? Leg me dat eens uit?” Hij had haar nog nooit zo kwaad gezien.

“Intuïtie”, verzon hij een niet-bestaande profetische gave.

“Houd op me in de maling te nemen!” Deze keer schreeuwde ze.

“Ik sta perplex van jouw vulgariteit, Zoraide”, begon hij weer.

“Ja, Stolfo, daar staat u van te kijken hè? Maar kijk eerst eens naar uw eigen irritante gedrag!” riep ze vermoeid, en sloeg met haar vuist op tafel. Er verstreken een paar minuten, tot hij met een gedempte lach de stilte verbrak. Hij vond het leuk haar zo buiten zich zelf van woede te zien; dat werd ze zich nu wel bewust.

“Je beneemt me altijd de adem, elke keer als ik je zie. Probeer me maar niet wijs te maken dat je dat nooit hebt gemerkt.” Met die opmerking schoot hij recht in de roos, maar zij hield zich staande. Ze voelde de warmte van de liefde in haar hart opkomen nadat ze die met geweld had onderdrukt, een liefde die haar deed buigen als een soepele degen. Ze voelde haar bloed stromen en wegvloeien, ze wist niet waarheen, dat kon ze niet weten. Ze voelde haar hoofd kloppen en dan koud worden. Ze voelde hoe ze droge ogen en een droge mond kreeg. Dat alles voelde ze in één seconde: de verklaring, hoogst ongebruikelijk voor de hertog, remde haar af en bracht haar in verwarring. De wetenschap dat hij van haar hield maakte haar gelukkig, maar ze was niet in staat om de zaak te analyseren, om haar blijdschap te tonen, om het hartzeer van de afgelopen maanden toe te laten. Te voelen wat ze voelde was een klap op zich. Ze voelde iets en ze werd zich ervan bewust niet dood te zijn, niet zoals ze had gehoopt. Ze kreeg met moeite de controle over zichzelf terug, haar ogen vast gericht op die van de man die haar, uiterlijk lief, maar in wezen sluw aankeek, zo zeker van zichzelf dat hij op een dier leek in afwachting van zijn prooi, zonder haast en zonder angst. Ze hield van hem om die wildheid en ook om zijn zachtheid die hij, naar zij begreep, alleen voor haar reserveerde. Ze wist hoe beestachtig hij was, meedogenloos, ongeremd. Maar niet met haar, nooit.

“U laat zich niet afleiden en denkt vrij te zijn van de opdracht die ik u gisteren heb besloten te geven”, sprak zij. Ze voelde zich in het nauw gedreven en wenste er onmiddellijk vandoor te gaan.

“Weten we zeker dat we onze Aldo, soldaat eerste klasse bij de Koninklijke Garde, niet dood willen hebben? Het is belangrijk, weet je? Ik zou niet graag willen dat hij aan de gelegenheid ontsnapte waarop ik hem kan doden; ook ik heb een goede reden om hem definitief dood te willen.” Hij hield haar tegen en herinnerde haar aan wat de jongeman leek te hebben bereikt.

Zoraide keek hem over haar schouder aan en kneep haar scherpe ogen tot spleetjes.

“U hebt altijd wel een weerwoord, nietwaar?” beklaagde zij zich.

“Het is slechts een kwestie van leeftijd, dat is alles”, sprak hij. Hij vouwde zijn servet weer dubbel en stak een sigaar op. Hij keek haar aan met die zelfverzekerdheid die haar in het begin had verblind en dat nog steeds deed. Zijn totale meedogenloosheid maakte hem gevaarlijk, maar ook onfeilbaar.

“Ik begin te geloven dat het voor u een spel is en dat ik uw speeltje ben”, ging ze verder.

“Ik herinner mij niet ooit met jou te hebben gespeeld, al had ik dat nog zo graag gewild”, glimlachte hij plaagziek. Hij wilde haar doen blozen om zichzelf over te geven aan een zinloos verlangen. Toen keerde hij terug naar hun serieuze gesprek.

“Het leven is een spel en tussen jou en mij bestaat er een aanzienlijk verschil. Ik neem het leven zoals het komt, terwijl jij overal de tragische kant van ziet! Vind je het niet leuk te weten dat je iemands leven in handen hebt? Ik dacht dat je dat fijn vond”, hield hij vol en vulde de ruimte met rook.

“Het is niet leuk om rekeningen te vereffenen”, verzekerde ze vastberaden.

“Zeg me dan waarom je hier bent”, zei hij. Hij klonk uit de hoogte. Ze aarzelde en liet dan haar schouders zakken. Ze gaf geen antwoord. Het zou geen zin hebben; wat ze ook zei, hij zou toch de waarheid achter haar woorden vermoeden.

“Goed dan, ga maar door zoals het jou gepast lijkt”, besloot hij, bijna weemoedig. Ze was hier, in Rennes omdat... hij schudde het hoofd.

“Je hebt me niet geantwoord”, maande hij haar bits. Zoraide glimlachte wrang.

“Dat ga ik ook niet doen.”

Hij begreep dat zij zich aan dat voornemen zou houden, althans voor het moment.

––––––––

“De bemanning is klaar voor vertrek”, sprak de graaf. Hij sloeg zijn lange benen over elkaar en stak een sigaar op. “Ik zal in de loop van de maand terug zijn, op tijd om mij te kunnen bezighouden met zaken in de hoofdstad. Ik ben een gezant van de Derde Staat, en de Staten-Generaal zullen op 5 mei worden bijeengeroepen”, vervolgde hij. Hij vestigde zijn blik op de hertog. Stolfo, tegenover hem gezeten in een leunstoel, leek afwezig. Zijn enthousiasme van een week daarvoor tijdens het feest leek te zijn afgenomen en de graaf merkte bij zichzelf een zekere ongerustheid.

“Interesseren onze afspraken u soms niet meer?” waagde hij, om te begrijpen hoe de zaken ervoor stonden. Stolfo schudde het hoofd; hij had de graaf uiteraard niet voor het diner op zijn kasteel uitgenodigd om alles te herroepen. Hij glimlachte ongemakkelijk en keek hem aan met de bedoeling hem nieuwsgierig te maken.

“Is er iets?” toonde de graaf zich gevoelig voor de gemoedstoestand van de ander.

“Laat u maar, er zijn dingen die ik u niet wil zeggen. Ik zou uw verdriet maar weer oproepen en dat verdient u niet”, antwoordde hij insinuerend, waarmee hij de situatie creëerde die hij nodig had. Xavier zweeg; hij kon zich niet voorstellen wat de reden kon zijn van die neerslachtigheid.

“Als u niets wilt zeggen, zal ik niet verder aandringen”, reageerde hij.

“Het gaat om een man, een man die u heel goed kent en van wie u mogelijk niets meer heeft vernomen”, begon de hertog, zoals hij zich had voorgenomen. De gast verstrakte, alsof hij het had begrepen.

“Ik ken u onvoldoende om te weten of u hem haat, maar misschien is het goed als u weet hoe de zaken ervoor staan”, ging hij afwachtend verder en keek vanuit zijn ooghoek hoe de graaf zou reageren.

“Gaat het om een van onze medewerkers?” veronderstelde Xavier. Stolfo schudde zijn hoofd.

“Spreek duidelijke taal, hertog Rues, of zeg niets!” sprak hij, zijn geduld verliezend.

“Aldo Ribaud, kent u die?” Hij deed alsof hij het na wilde gaan, maar toen de edelman verbleekte, had hij het antwoord dat hij wilde. De haat die opvlamde in de groene ogen van de graaf was de bevestiging die hij zocht.

“En u, kent u hem?” siste die. De herinnering aan zijn dochter nam meedogenloos bezit van hem.

“Ik heb de gelegenheid gehad hem te ontmoeten in Versailles, waar hij dient bij de Koninklijke Garde”, sprak Stolfo met geloofwaardige natuurlijkheid. Xavier stond niet stil bij het feit dat de hertog ver van Versailles moest blijven. Zijn pupillen werden groot bij het horen van de naam Ribaud.

“Wat zegt u?” barstte hij verhit uit. Stolfo haalde zijn schouders op.

“Dat misbaksel is geen aristocraat. Hoe kan hij deel uitmaken van het meest prestigieuze korps van ons leger?” brulde hij gekrenkt, op dezelfde manier als zijn dochter.

“Is hij geen edelman, zoals u? Heeft hij niet enkele maanden geleden op het punt gestaan Eufrasia te trouwen, die vermoord is?” suggereerde Stolfo, op het gevaar af van een woedende reactie. Maar Xavier werd niet woedend. Hij stond op en liep op zoek naar de drank naar het meubel, waarin hij het dacht te vinden.

“Hoe weet u dit allemaal?” vroeg hij, toen bleek dat er niets te vinden was.

“Heel Frankrijk heeft het erover”, loog Stolfo. Hij wist dat hij op die manier bij de graaf de nodige wrok zou aanwakkeren.

Xavier schrok en keerde terug naar zijn leunstoel.

“Waarom wilt u dat ik dit weet?” vroeg hij achterdochtig, maar ook daar had de hertog over nagedacht.

“Ik dacht er goed aan te doen u op de hoogte te houden van het leven van de man die, volgens u, uw dochters leven heeft verwoest. Aldo Ribaud is geslaagd en gelukkig, weet u? Dezer dagen maakt hij een vrouw het hof, zonder aan Eufrasia te denken, en zijn militaire carrière is hem gegarandeerd door een vriend. Ik ben niet voor wraak, eerder voor gerechtigheid, waar uw edele bloed absoluut recht op heeft”, sprak hij. Hij voelde zich laf en kleingeestig, niet alleen ten opzichte van die onaanzienlijke jongeman, maar ook tegenover de graaf. Zich voordoend als vriend zette hij hem aan tot wandaden, voedde hij zijn dorst naar vergelding. Hij schudde hem wakker uit zijn gelatenheid en zou daar niet mee ophouden tot hij zijn uiteindelijke doel had bereikt. Xavier snoof verontwaardigd en staarde hem streng aan.

“Spreek voor uzelf, hertog. Ik heb mij nooit beziggehouden met wraak, maar deze keer...” Hij gromde bijna.

“U denkt er toch niet serieus over hem te doden?” deed Stolfo geschokt.

“Ik ken een man hier uit de stad”. Hij refereerde onbewust aan hem.

“Uw rechtschapenheid besmeuren voor zoiets onbenulligs?” suggereerde hij, zodat de graaf eerst eens zou nadenken. Zoraide wilde Ribauds dood niet, ze wilde hem bij zijn volle verstand houden.

“Bent u niet graaf Xavier des Fleuves?” vroeg hij fijntjes. “Uw invloed in de aristocratische kringen van het land is aanzienlijk. Maak daar gebruik van en u houdt schone handen. Is het niet uit respect voor bepaalde maatschappelijke regels dat Ribaud met verlof gezonden wordt? En zou het niet beter zijn hem in ellende te laten leven in plaats van een einde te maken aan zijn leven met slechts een paar seconden pijn? Het lijkt mij dat die man familie heeft die afhankelijk van hem is. Ontneem hem de mogelijkheid die te onderhouden; zorg dat zij honger lijden. Wie zou een dergelijk gebaar aanvechten? Aangenomen dat uw naam wordt genoemd, dan zou u geen enkele misdaad te verwijten zijn”, sprak hij rechtlijnig en logisch. Hij vergiste zich niet. Xavier keek hem stomverbaasd aan. Hij had hem overtuigd, dat merkte hij aan zijn ademhaling en dat las hij in zijn ogen.

“Ik wil deze zaak regelen voor ik vertrek”, besloot hij. Stolfo veinsde tevredenheid.

“Neem alle tijd die u nodig heeft”, sprak hij solidair.

“Ik heb hier weinig tijd voor nodig, gelooft u mij.” Hij staarde in het niets, en voelde een onrustig verlangen om te drinken.

“Hebt u geen alcoholische drank in huis?” vroeg hij uitgeput. Stolfo schudde het hoofd.

“Allergie, een alcoholallergie”, verklaarde hij, wat de graaf deed glimlachen.