Toen het eindelijk donker was, verlieten Venanzio en Eufrasia het kasteel. In hun rijtuig zonder wapenschild bereikten ze al snel de haven van Saint-Malo en door de raampjes werden ze een grote bedrijvigheid onder de bemanning gewaar. Zij had haar voile neergelaten over haar gezicht voor het geval in de stad iemand zich haar gezicht zou herinneren. Naast Stolfo was haar gestalte somber en triest. Zij stapten uit. Oplettend en behoedzaam, met langzame bewegingen om door niets onverwachts te worden overrompeld, droeg hij enkele matrozen op de bagage aan boord te brengen en de kapiteinshut voor hen in orde te brengen. Hun beider fortuinen waren verdeeld over enkele hutkoffers: geldstukken en juwelen die tinkelden door het horten en stoten. Eufrasia stond roerloos naast het rijtuig. Ze waren op de vlucht. Haar enige troost was Venanzio's nabijheid, die haar een tikkeltje optimisme bracht in die wanhopige situatie. Ja, vluchten was het beste, ook al zou ze Frankrijk niet weerzien. Frankrijk, haar land dat zo in beroering was. Ook al zou ze niet meer de lucht van haar geboortegrond kunnen inademen en wist ze niet welk ander land haar zou opnemen en in wat voor omstandigheden zij zou moeten leven. Misschien zou ze nog meer moeten bedriegen, maar dan met zijn tweeën: een moordenaar kwam tenslotte overal van pas en zij zou als gokster gewoon kunnen doorgaan met fortuin maken. Alles was volmaakt aan die twee allesbehalve volmaakte, vergooide en eigenzinnige levens, want zij bezaten een overlevingsdrang en joegen krampachtig het geluk na, ook al hadden ze daar geen enkel recht op, met het spoor van bloed en verderf dat zij achter zich lieten.
De kerkklokken sloegen acht uur in de avond. Venanzio keek haar aan zonder haar echt te zien in het zwakke schijnsel dat van het grote verlichte schip kwam. Hij beroerde haar gehandschoende hand. Hij duwde zijn gezicht onder haar voile om een snelle kus van haar gespannen lippen te stelen. Hij ving een glimp op van haar trillende oogleden.
“Wees nooit bang zolang je mij aan je zijde hebt”, gebood hij haar op fluistertoon. Op dat moment keek hij over haar schouder heen. Hij verkilde, alsof aan het begin van de zomer plotseling een barre winter inviel. Hij trok lijkwit weg. Zij merkte het.
“Draai je niet om. Loop langzaam naar de scheepshut. Wat er ook gebeurt, stop niet, geef geen antwoord en kijk niet om”, zei hij, geen tegenspraak duldend, zijn kiezen opeen geklemd, zijn kaken strak onder zijn ruwe huid. Hij had geen tijd gehad zich te scheren en zag er nog minder betrouwbaar uit dan anders. Zijn felle ogen schoten vuur; zijn wenkbrauwen stonden strak en onbeweeglijk. Eufrasia, zich onmiddellijk bewust van het gevaar, gehoorzaamde zonder discussie en merkte dat Venanzio's plotselinge glimlach bestemd was voor iemand anders dan zij.
“Hebben we haast, hertog Rues?” vroeg graaf Des Fleuves. Ook voor de Weduwe viel de winter onverwacht in daar aan de Bretonse kust. Ze keerde zich niet om, zoals Venanzio haar op het hart had gedrukt. Langzaam liep ze de loopplank op, gadegeslagen door de matrozen die een berouwvolle houding aannamen toen zij langs hen liep.
“Haast? Nooit! Haast is een slechte raadgever”, ketste de valse edelman terug, terwijl hij Xavier tegemoet liep. De laatste was in het gezelschap van Lisette en Nora, die juist uit het adellijke rijtuig stapten. Hij schonk hun een bewust onverschillige blik, zonder zijn luchthartige houding te laten varen. De groene ogen van de graaf rustten strak en uitdrukkingloos op Venanzio. Zijn gemoedstoestand was ondefinieerbaar; hij leek van steen en als zodanig moeilijk te doorgronden.
“U mag zelf wel oppassen dat u niet te laat in de Staten-Generaal verschijnt”, bracht hij hem opgewekt in herinnering. Enkele bedienden namen de bagage uit het rijtuig van zijn vriend en deponeerden die met een klap op het vochtige plaveisel. Het was weer gaan regenen.
“Niet belangrijk”, was het afgemeten antwoord. De bandiet vermande zich. Hij bleef glimlachen.
“Dat zou ik niet zeggen: het lot van Frankrijk...”, won hij tijd. De bedienden begonnen de hutkoffers naar het schip te dragen. Venanzio observeerde hen en zag dat Eufrasia verdwenen was; even wist hij zich geen raad.
“Maakt u zich geen zorgen: ik beschouw het als een eer en een verplichting uw weemoedige gast mijn cabine toe te wijzen, hertog. Mijn verloofde en ik zullen ons installeren in al even comfortabele hutten”, zei hij geruststellend, want hij las een duidelijke angst op het gezicht van de ander.
“Ik begrijp u niet, mijn vriend”, antwoordde deze met een matte glimlach. Hij werd verscheurd door de angst dat er geen redding meer mogelijk was, en had geen mogelijkheid hij zich te verdedigen. Hij had het over zichzelf afgeroepen en ook over Eufrasia: hij was tot alles bereid om zijn woord aan haar te houden, desnoods doden. Hij staarde naar Xavier, het pistool op zijn flank verborgen door de kostbare stof van het grijze kostuum dat hij droeg. Toen dacht hij logisch na en woog alle mogelijkheden tegen elkaar af. Hij liet Nora en Lisette, die al even haastig en ongerust waren, de loopplank bereiken.
“Mijn vriend”, herhaalde de graaf op cynische toon. Hij wilde de hertog de wind uit de zeilen nemen. Venanzio posteerde zich voor hem.
“Vanwaar deze programmawijziging?” vroeg hij, niet langer vriendelijk. Hij daagde hem zwijgend uit en toonde meteen zijn ware aard. De graaf keek hem streng aan negeerde de uitdaging.
“Vergeet niet dat ík de kapitein ben van de Belle, daar heeft u zelf voor gezorgd”, antwoordde hij afgemeten en overdreven uit de hoogte.
“Beantwoordt u mijn vraag”, gebood Venanzio. Zijn belofte aan Eufrasia hamerde na in zijn hoofd.
“U bent niet in de positie om mij de wet voor te schrijven, Stolfo. Sinds u besloot mij te komen wakker schudden, is uw lot in mijn handen; nu zult u er de volle consequenties van moeten aanvaarden”, toonde nu ook Xavier zich in zijn volle luister. Ze draaiden om de hete brij heen.
“U weet niet wie ik ben; u weet slechts van mij wat ik u heb laten zien. Vertrouw mij niet en stort u niet in de ellende; ik ben u niet kwaad gezind.” Hij gaf niet toe en zijn vriend glimlachte al even bedrieglijk als hijzelf.
“Ik weet precies wie u bent, hertog Rues! Ik adviseer u om de zaken niet erger te maken dan ze al zijn. Help me liever een eind te maken aan dit spelletje waarvan u zelf ook het slachtoffer bent”, porde hij hem op. Zijn woeste uitstraling verontrustte de bandiet.
“Ga niet aan boord van dat schip, Xavier. U zou de klap niet te boven komen”, luidde zijn ongerijmde advies.
“Ik kom elke klap te boven. Gaat u opzij en glimlach terwijl wij aan boord gaan, dan kan uw lieve vriendin gerust zijn. Ik wacht op u op de brug als het schip op volle zee is en dan zullen we het wel eens worden”, zei hij vastberaden. Venanzio liet hem passeren. Hij zag hem een ogenblik stilhouden op de loopplank, terwijl de bemanning in de houding sprong. De graaf draaide zich om naar Venanzio en maande hem om hem te volgen. Hij weifelde even.
Graaf Des Fleuves had hem in de val gelokt. Alle moeite om te voorkomen wat nu gebeurde, was voor niets geweest. Nu zat Eufrasia op hetzelfde schip als haar vader, in een kleine ruimte zonder mogelijkheid om te ontsnappen. Dit was niet zoals hij het haar in het vooruitzicht had gesteld. Hij had haar er niet op voorbereid dat ze haar vader onder ogen zou moeten komen; dit was niet wat zij zichzelf hadden voorgesteld, nog maar een paar uur daarvoor, opgaand in hun hartstocht, verwarmd door de vlammen. Hij was bang haar te verliezen. Hij liep langzaam de loopplank op, die zodra hij aan boord was, met een klap werd binnengehaald, onder het kabaal van de bemanning die klaarstond om het anker te lichten. De kapitein maakte zich op om de zeilen te hijsen. Het weer was niet optimaal met die motregen. Het anker werd met veel lawaai gelicht en de trossen gingen los. Langzaam voer het enorme schip de haven uit, de pikdonkere nacht in. Aan de voorsteven leunde Stolfo peinzend over de reling, zijn hart in beroering, met een soort somber stemmende lijdzaamheid. Xavier had met hem gespeeld, maar Stolfo liet niet met zich spelen. Hij kon, nu hij had besloten zijn leven weer op te pakken, niet verdragen dat zijn plan in duigen viel; hij was niet gewend aan mislukkingen. Het idee dat zijn vrouw hem nu minachtte beangstigde hem zo, dat hij de moed niet had haar te gaan waarschuwen. Hij wist dat zij het wist. Eufrasia was altijd alert, net als haar vader. Zelden ontging haar iets, evenmin als haar vader. Die twee hadden hem samen, maar los van elkaar, beduveld. Hij, Venanzio Sauvage, de meedogenloze bandiet, die even gemakkelijk doodde als een ander een glas water dronk, was geketend door de familie Des Fleuves, onherroepelijk. Of wellicht was er toch één mogelijkheid. Wellicht.
“... en zo nodig zal ik doden me verlagen tot welk compromis dan ook ...”, had hij haar een paar uur daarvoor nog gezegd. Welk compromis dan ook.
De zachte regen die neerviel op zijn peper- en zoutkleurige haar maakte hem nog weemoediger. Hij stond gebogen over de reling, met onder hem de uitnodigend murmelende zee. Hij stond daar, lang, onbeweeglijk, en overmand door diepe emoties, geknakt door het noodlot dat hij niet langer de baas was. Toen kwam het schip stil te liggen; de ankerketting ratelde en het anker verdween met een plons onder water. Hij verplaatste zijn blik naar de brug, vanwaar de graaf de zwarte horizon in ogenschouw nam. De schommelende scheepslantaarns beschenen hem en door de motregen scheen een halo van licht om hem heen als een bedrieglijke liefkozing. Xavier bekeek Venanzio van een afstand; deze richtte zich op, en was met een paar stappen op de brug. Met rechte rug naderde hij zijn vriend.
“Lisette?” Zoraide voelde een steek in haar hart en week terug tot aan het raam dat over zee uitkeek, haar ogen in paniek opengesperd, geschokt. Het anker was nog maar net gelicht en zij had de ontmoeting tussen de hertog en de graaf niet meegemaakt, maar wel haar vaders stem herkend, met die strijdbare toon die hij altijd wist aan te slaan bij de uitdagingen die hij steevast wist te winnen. Haar rug voelde verlamd door een ijzige kou en als versteend bereikte ze de kapiteinshut, waar ze buiten adem tegen de deurpost leunde. Venanzio was anders dan de anderen; het was hem gelukt om iemand op de knieën te krijgen die het woord 'verslagen' niet kende! Daar had ze op gehoopt en ze had erin geloofd. Het was afschuwelijk om Lisette zo te zien. Een gevoel van onherroepelijkheid maakte zich van haar meester en bracht een onverwachte pijn met zich mee.
Ze beet op haar onderlip toen haar vroegere dienstmeid binnenkwam.
“We zullen samen reizen”, zei Lisette. Ze glimlachte niet; ze was eerder boos.
“Xavier heeft het zo gewild.” Ik ben er zo blij om. Ik heb nog nooit...”, scandeerde ze.
“Wie?” barstte Eufrasia uit, in het nauw gedreven. De andere merkte haar ongemakkelijkheid maar al te goed op.
“Graaf Des Fleuves: u hebt hem enkele dagen geleden ontmoet”, sprak zij kinderlijk. Zoraide haatte haar op dat moment. Ze zou op dat moment overigens iedereen hebben gehaat, ook Venanzio, die haar had gezegd dat ze hem kon vertrouwen, dat ze veilig zou zijn, en nu...
“Is hij hier met jou?” wilde ze weten. Ze kende haar vader goed. Als hij altijd al autoritair was opgetreden tegen zijn dochter en steeds alle aandacht had, dan durfde ze zich al helemaal niet voor te stellen hoe hij zich tegenover een toekomstige echtgenote zou gedragen. Lisette knikte liefdevol, waarmee zij blijk gaf van haar verliefdheid. Eufrasia glimlachte geforceerd, wat slechts resulteerde in een potsierlijke grimas.
“Wat vreemd; het leek mij dat hij dolgraag wilde deelnemen aan de Staten-Generaal”, stamelde ze, met weemoed terugdenkend aan vroegere tijden.
“Hij zei dat er belangrijker zaken zijn dan het lot van het koninkrijk en dat hij mij een reis cadeau wil doen die ik nog nooit heb gemaakt. Hij is een lieve en begrijpende man; hij heeft geprobeerd me op afstand te houden, maar dat is hem niet gelukt en ook daarom houd ik van hem en binnenkort, zeer binnenkort, zal ik zijn vrouw zijn en zal ik hem gelukkig maken. Weet u? Hij was op de hoogte van mijn akelige verleden, maar dat heeft hem nooit kunnen schelen. Ik ben hem dankbaar voor het leven dat hij mij schenkt, net zoals ik u dankbaar ben dat u mij uit de goot hebt getrokken na mijn bestaan in die herberg.” Ze praatte Zoraide de oren van het hoofd, waardoor die niet meer kon denken, waardoor ze in de war raakte, geen afwegingen kon maken en alles op alles zetten zoals de graaf, die haar zo goed kende, haar had geleerd te doen. Lisette voelde zich belangrijk, ook al omdat zij in staat was te doen wat haar gevraagd was. Zij was jong, maar het leven had haar veel geleerd, waaronder listigheid.
“Dus een reisje voor zijn plezier is iets belangrijks?” onderbrak Zoraide haar wantrouwig.
“Nee, niet voor zijn plezier, heeft hij gezegd. Ergens, ik weet niet waar, staat hem een zaak van leven of dood te wachten”, joeg ze Zoraide nog verder de stuipen op het lijf. Haar blauwe ogen kregen even een onrustige uitdrukking. Eufrasia ontging die uitdrukking niet en, even scherpzinnig als haar vader, begreep ze dat er iets mis was en dat er iets heel anders stond te gebeuren dan een plezierreisje. Het schip kwam stil te liggen. Ze hoorde het anker met een plons te water gaan en haar bloed stolde. Ze wilde naar buiten, maar Lisette hield haar tegen.
“Niet doen”, beval ze met een voor haar ongebruikelijke stalen blik. Eufrasia glimlachte sceptisch: wat dacht die vlo haar, Eufrasia des Fleuves, te kunnen aandoen?
“Orders van de kapitein”, verduidelijkte ze. Zoraide reageerde niet; het leed voor haar geen twijfel dat er geen uitweg was. Ze dacht aan Venanzio die natuurlijk daar buiten was met haar vader, die op zijn beurt alles had begrepen. Ze dacht aan haar lot en huiverde bij de gedachte aan een wraakactie van haar vader. Ze stond op het punt in opstand te komen. Maar dat deed ze niet. Het was gedaan. Een grenzeloze angst nam bezit van haar. Ze ging op het kleine bed zitten. De dienstmeid staarde haar vastberaden aan, gesterkt door het feit dat er twee matrozen voor de deur waren gezet om op te letten of de Weduwe niet om een of andere reden naar buiten zou gaan.
Stolfo voegde zich bij de graaf, die in het donker bleef staren en zich kletsnat liet regenen. Niets kon hem meer schelen; de bandiet zag het in de vastberaden ogen van de ander. De graaf had zijn verplichtingen verzaakt nadat hij was wedergeboren en weer uit de afgrond omhoog geklommen waar de dood van Eufrasia hem in had gestort. Nu leek alles wat ooit belangrijk was even onbenullig. De tijd verstreek, de Staten-Generaal zaten eraan te komen en hij had geen enkele intentie om eraan deel te nemen. Hij was op dat schip; hij had degenen die hem hadden bedrogen in zijn greep. Het enige aangename dat hij in het leven had gevonden, had hij bij zich: Lisette. Voor Stolfo was het een uitgemaakte zaak dat die kleine meid Xavier zou steunen bij zijn vernietigingsplannen: die was vastbesloten die twee gewetenloze snoevers uit te roeien, in wie hij had geloofd maar die hem, ieder op zijn eigen manier, hadden verraden. De hertog was tot alles bereid, zoals hij daar stoïcijns rechtop naast de edelman stond en met hem in het grimmige en dreigende niets staarde. Rechts van hen lonkte Saint-Malo, maar wat was dat ver weg, onbereikbaar: een luchtspiegeling van vrijheid in de nacht. Hij glimlachte sarcastisch. Xavier merkte het toen hij hem aankeek tegen het licht van de bewegingloze scheepslantaarn. Er stond geen zuchtje wind.
“Ik luister naar u”, zei Stolfo zonder boosheid, berustend, zelfs geamuseerd door die speling van het lot.
“We hebben elkaar niet goed begrepen; ik ben het die naar u wil luisteren en ik weet zeker dat u mij heel wat te vertellen hebt. Ik ben benieuwd, dat geef ik toe”, sprak hij ironisch met de houding van iemand die het heft in handen heeft. De ander schudde het hoofd, allesbehalve uit het veld geslagen. Hij kende geen angst, zo was hij altijd geweest en hij voelde het nu ook niet anders.
“Ik laat niet met me spelen, Xavier. Kom ter zake en ik zal zien of ik u de uitleg kan geven die u zoekt, aangenomen dat u die zoekt.” Hij boog het hoofd niet om zich een pak slaag te laten geven; hij gaf niet toe, hij zou zich ten koste van alles verdedigen. Hij zou ook haar verdedigen, zij die opgesloten zat in de kapiteinshut. De graaf leunde met zijn handen op de reling van de brug.
“Waar denkt u naartoe te gaan?” begon hij.
“Ver”, antwoordde de hertog bondig.
“Toch zegt men dat u niet dom bent, dat u risico's weet af te wegen, wat ervoor heeft gezorgd dat u al die jaren heeft weten te overleven. Maar u wilt ver weg gaan, terwijl u in gevaar bent”, smaalde hij, waarmee hij de hertog te verstaan gaf dat hij zijn ware identiteit kende.
“Ook over u wordt van alles verteld, graaf, en u kennende heb ik het verstandig geacht afstand te bewaren van uw scherpzinnigheid “, speelde hij de bal terug. Het leek meer een zakelijk gesprek dan een uitleg.
“U liegt, zoals altijd. U bent niet bang voor mij, u bent voor niemand bang. U verdedigt haar die u overhaalde dit te doen en toch heeft zij u beetgenomen, zoals ze iedereen weet beet te nemen, op mij na.” Hij keek Stolfo vastberaden aan; het lantaarnlicht speelde met het groen van zijn samengeknepen ogen.
“Kent u madame Bois?” Stolfo hield zich van de domme om tijd te winnen, ook voor Eufrasia.
“Maak uzelf niet belachelijk en vertel me hoe de zaken ervoor staan. De waarheid kan soms levens redden; het is dus slechts een kwestie van eerlijkheid, aangenomen dat u bereid bent zich te bekeren tot dat verfoeilijke concept”, legde hij hem woorden in de mond, zonder zijn aandacht voor hem te laten verslappen. Ook de ander bleef alert.
“Waar wilt u naartoe?” vroeg Stolfo, enigszins lafhartig tijd winnend, maar er zat niets anders op, want hij wilde overleven.
“Zegt u mij wie madame Bois werkelijk is; dan zal ik degene erkentelijk zijn die mij heeft geholpen”, sprak de graaf maar al te duidelijk. Stolfo dacht snel na, zoals hij gewend was te doen. Xavier was sterk in zijn houding en manieren, maar Stolfo bespeurde geen woede in hem; hij leek een dier dat zijn prooi besloop, maar geen wild dier, eerder iets wat leek op een mens.
Hij bleef nadenken, terwijl hij woest om zich heen keek.
“Het is een valstrik, anders niet”, mompelde hij; hij voelde zich in het nauw gedreven en dacht aan haar. De edelman glimlachte, maar Stolfo dacht aan haar, aan haar dromen, aan haar wreedheid, aan haar zwakte, aan haar hoop. Hij dacht aan haar, aan de witte japon die hij haar had beloofd, indruisend tegen alles, zoals alles bij hen, ouderwets, buiten alle proporties, brutaal. Hij had allerlei verwarde gedachten totdat een idee zich bij hem post vatte: een te bewandelen weg kreeg vorm in zijn hoofd, een mogelijke uitweg. Hij ontmoette opnieuw de doordringende blik van de gekwetste vader die bereid was om op zijn beurt zelf te kwetsen.
“Ik wil haar trouwen”, sprak hij onverwacht. Hij stond er zelf versteld van. De graaf keek hem al even versteld aan. Hij realiseerde zich de bedoelingen van de bandiet niet en antwoordde afgemeten:
“Dat kunt u niet.”
“U bent de kapitein, u kunt ons trouwen op volle zee, waar wij ons nu bevinden. Ik wil madame Bois trouwen, nu,” hield Stolfo vol.
“Dat kan niet; uw namen zijn vals,” wees de graaf hem terecht.
“Ik wil met haar trouwen en u kunt dat doen.” Zijn voorstel was in wezen een bedekte toespeling aan het adres van Xavier om hem te laten zeggen wie hij dacht dat zij werkelijk waren. Xavier doorzag de listigheid van de man en zuchtte geërgerd.
“U bent slim”, besloot hij. Hij wilde weglopen, maar Stolfo hield hem tegen.
“Nu”, eiste hij geagiteerd. De ander keek hem onderzoekend aan.
“Wie probeert u te redden, hertog?” ondervroeg hij hem, alsof hij berustte in het web waarin hij verstrikt was geraakt. Stolfo probeerde nog wat tijd te winnen en leunde met een elleboog op de reling.
“Wie van ons u het meeste waard is, graaf”, scandeerde hij de woorden waarvan hij wist dat die Eufrasia's vader diep zouden raken. De ander kon een voorspelbare grijns niet onderdrukken. Ten slotte knikte hij vijandig. Het was voor beiden een stille uitdaging. Geen enkele slag zouden zij uit de weg gaan; zonder wapens wisten zij elkaar te raken, zonder woorden wisten zij elkaar te begrijpen. Het was een gewiekste man die zijn dochter had uitgezocht, oplettend en tot alles bereid, niet klein te krijgen, bereid om te doden om haar te laten leven. Hij merkte het aan de toon van zijn rauwe stem, aan zijn schurende ademhaling, aan de kilte die het gevaar hem wist in te boezemen.
“Ik wacht op u in mijn hut”, verkondigde hij met tegenzin.
“Eén ding, hertog.” Neemt u de documenten mee van uw landgoed en ook die van madame Bois. Dat is de prijs die ik u vraag om haar tot uw vrouw te maken”, vervolgde hij. Stolfo was onaangenaam verrast. Hij was zakenman; het verbaasde hem niet dat de graaf ook daaraan dacht op een moment waarop het leven een gevaarlijke wending nam. Hij sprak hem echter niet tegen en liep snel naar de kapiteinshut, waar Lisette zich nog bevond, samen met Eufrasia. De twee matrozen op wacht lieten hem door, alsof ze daar nauwkeurige orders voor hadden, alsof dit alles was voorzien. Stolfo realiseerde het zich, het ergerde hem dat hij schijnbaar een pion was in een hem onbekend spel. Maar het was niet zo belangrijk; hij moest met Eufrasia trouwen, want als zij zijn vrouw was, zou hij haar kunnen verdedigen. Ze zou dan wel niet de witte japon dragen die hij haar had beloofd, maar ze zou wel de zijne worden.
Xavier stond in de door hem gekozen hut naar de zee te staren die rustig leek af te wachten tot alles zou zijn volbracht. Hij had Nora bij zich, die met spoed was geroepen om te getuigen bij een huwelijk. Het kostte de vrouw niet veel moeite te begrijpen dat het ging om dat van haar beste vriend. Zij wist dat Stolfo niet van adel was en daar maakte zij zich zorgen om. Ze zou de getuige van de bruidegom zijn. Ze bespeurde een tegenstrijdigheid bij de edelman, een mengeling van verdriet en blijdschap, van strengheid en zwakte tegelijk. Die man had werkelijk charme; ondanks het enorme leeftijdsverschil begreep ze Lisette en haar passie voor hem.
Weldra ging de deur open. Stolfo had de Weduwe vast verplicht daar binnen te gaan. Lisette was bij hen als getuige van de bruid. Eufrasia, nog zwaarder gesluierd dan anders en zoals altijd in het zwart, bleef koppig staan, maar Stolfo's ijzeren greep dwong haar over de drempel te stappen en aan de lege schrijftafel plaats te nemen, waarachter ze haar vader met zijn rug naar haar toe zag staan. Ze huiverde en zette haar kiezen op elkaar. Ze wilde het liefst vluchten, zich desnoods in zee werpen, ware het niet dat zij niet kon zwemmen.
Ze zaten beiden aan de tafel, hun getuigen naast hen, in de war en geschrokken. De lucht was zwaar en voor allemaal verstikkend. Xavier talmde; hij wilde zich niet omdraaien, hij wilde haar niet zien, ook al verschool ze zich achter een respectloze rouw. Zijn dochter. Hij werd haar zoals altijd schokkerige ademhaling gewaar. Zijn dochter. Hij had haar dood gewaand, hij had gehuild en gedreigd te sterven, voor haar. Zijn dochter. Wreed als een onrein dier dat hem een ongeëvenaard verdriet had aangedaan, waarna hij had ontdekt dat elke traan voor niets was vergoten. Zijn dochter had louche etablissementen bezocht en wapens gesmokkeld voor de revolutie, niet denkend aan de titel die zij droeg, zichzelf wegcijferend om de weg vrij te maken voor ellendige en leugenachtige volkse mensen. Zijn dochter. Ze had iedereen erin laten lopen, ook de man aan haar zijde, daarvan was hij zeker. Die man. Een misdadiger die zich uitgaf voor een edelman: een smet op het blazoen van de adelstand. Hij had hem zijn gang laten gaan; hij had hem sympathiek gevonden en in zijn doen en laten mannelijke standvastigheid en slagvaardigheid bemerkt. Die man. Nu zou hij zijn dochter nemen, hij, de laatste man die een vader voor zijn dochter zou wensen. Die man en zijn dochter. Twee verstotelingen uit vrije wil, twee oplichters, wellicht moordenaars. De gedachte dat Eufrasia bloed aan haar handen had, ergerde hem en deed hem schrikken. Maar ze leefde. Ze leefde. Hij had als een waanzinnige tot God gebeden dat hij haar op een dag levend zou weten, maar zo waanzinnig was dat nu niet meer. En God had zijn gebeden verhoord. Elke belofte moest gestand gedaan worden, ook al ging het inzicht in die ontdekking gepaard met een schrale blijdschap. Zijn dochter leefde.
Langzaam draaide hij zich om, meedogenloos. Zij keek, nog altijd gesluierd, naar hem; ze kon niet nalaten om kwaad haar lippen opeen te klemmen. Ze legde alle schuld voor dit aanwezige gevaar bij Stolfo. Ze stond op het punt zijn vrouw te worden; ze zou zich gelukkig moeten voelen, maar ze was bang. Ze keek naar haar lange, krachtige vader. Ze slikte en dacht aan de wrok die hij voor haar zou koesteren als haar identiteit, waarover hij mogelijk nog slechts twijfelde, aan het licht zou komen. Dat schip, waarvan geen ontsnappen mogelijk was, zou een dodelijke val worden. Ze rilde, de zomer leek nog altijd ver weg. Ze zag hem voorbereidingen treffen aan de schrijftafel die tussen hen in stond.
“Uw haast om deze vrouw te trouwen is bijna vermakelijk”, sprak de graaf tot Stolfo, die niet glimlachte, uit vrees dat de ander nog een of andere bizarre streek achter de hand hield.
“Dit is de eerste keer dat mij deze plicht is opgelegd. Er bevinden zich slechts zelden vrouwen op de schepen. Maar soit, laat ik mijn plicht doen als een goede kapitein, nietwaar?” besloot hij geringschattend, expres onverschillig tegenover haar die zich ervan bewust werd dat zij niet het middelpunt van zijn aandacht was. Het treffen was met Venanzio.
De minuten kropen voorbij. De kapitein haalde diep adem.
“Dus u bent hier om deze vrouw tot uw echtgenote te nemen, Venanzio Sauvage?” vroeg hij scherp. De ander reageerde niet; hij had begrepen dat Xavier hem had geïdentificeerd en dat die wilde dat zij onder hun werkelijke namen trouwden, opdat de ceremonie wettig zou zijn. Het was Eufrasia die reageerde; ze verroerde zich, maar de bandiet had haar stevig bij haar arm en hield haar in bedwang.
“Ja.” Hij draalde niet. Xavier glimlachte scheef en uit de hoogte. Nora slikte. Venanzio Sauvage? Lisette zei die naam niet veel; zij kende de wederwaardigheden van Saint-Malo niet.
“En u, aanvaardt u deze man tot uw echtgenoot...” Eindelijk liet hij zijn blik op Eufrasia rusten Waar wachtte ze op, achter haar sluier, hoe verwachtte zij dat hij ook haar naam zou uitspreken? Ze slikte, vruchteloos: haar keel en mond waren kurkdroog. Xavier verplaatste zich wat naar voren om dichter bij haar te zijn.
...Eufrasia des Fleuves, gravin van Saint-Malo?” sprak hij, met nadruk op elke lettergreep, zelfs op de pauzes. Hij sprak zo kalm en indringend dat het haar pijn deed. Hij drong vlijmscherp haar ziel binnen met die sonore stem van hem die zij nooit was vergeten. Ondanks de zwarte sluier kon hij haar goed zien en haar teleurstelling opmerken, zoals op die dag waarop hij haar toestemming had gegeven met Aldo te trouwen. Ze voelde zich verdrietig en vervolgens in gevaar. Zij zweeg. Venanzio staarde haar aan. Hij was niet bang dat ze hem zou weigeren, maar wist niet wat hij van haar kon verwachten. Hij hield haar arm stevig vast om haar elk moment te kunnen tegenhouden.
Met haar vrije hand sloeg ze haar sluier terug en, hoewel verslagen, toonde ze zich aan haar vader, die het lukte kil te terug te kijken en zich in te houden. Ze staarden elkaar aan. De zwarte ogen van de jonge vrouw boorden zich in de groene meren van die van haar vader. Zij keken elkaar zo lang aan, dat de tijd leek uit te zetten en in te krimpen om niet meer op gang te komen. Ze spraken in stilte met elkaar, daar waren de aanwezigen zeker van. Nora kon haar buitensporige emoties niet verbergen, Lisette vermaande haar met een voor haar leeftijd erg volwassen blik. Er was werkelijk niets ontroerends aan wat er gebeurde: de graaf had een wreed bedrog ontdekt; wat was daar nu voor ontroerends aan?
Venanzio keek naar Eufrasia’s strakke profiel; een flauwe glimlach speelde om haar mond. Ze trok een wenkbrauw op, ervan overtuigd dat ze haar vader hiermee ergerde, maar die nam geen nota van haar uitdaging.
“Ja”, antwoordde ze vastberaden. De twee getuigen deden een poging tot een applausje, dat niet van de grond kwam. De graaf en zijn dochter bleven elkaar aanstaren. Stolfo haalde een ring uit zijn zak, maar Eufrasia leek niet geïnteresseerd in het huwelijk, in hem, in de situatie. Ze stond tegenover haar vader, en ze stond te wachten tot ze een stortvloed van woede over zich heen zou krijgen.
“Je echtgenoot biedt je zijn huwelijksgeschenk aan”, deed de graaf haar opschrikken. Zij keek Venanzio nog steeds niet aan. Ze werd zich alleen bewust van het sieraad dat de hertog aan haar vinger schoof. Het was een familiestuk dat van haar moeder was geweest. Ze veerde op met een brok in de keel dat haar de adem benam. Ze keek beurtelings naar Venanzio en naar haar vader. Ze schudde het hoofd en deed een stap achteruit.
“Wat zijn jullie voor spelletje met mij aan het spelen?” vroeg ze aan de graaf. Deze had zijn plicht gedaan en stond op het punt de kamer te verlaten. Zij sneed hem de pas af en posteerde zich voor de deur.
“Wat hebt u voor bedrog voor mij in petto?” blafte ze hem in het gezicht. Venanzio kwam tussenbeide en overhandigde Xavier een verzegeld document.
“Je bruidegom begint het gestolen goed terug te betalen, voor zover ik het kan zien”, zei haar vader met een ijzige glimlach, doelend op de ring, die samen met andere kostbaarheden gestolen was op de dag dat zij was vermoord. Venanzio glimlachte tersluiks; bepaalde zaken maakten dat hij zich machtig bleef voelen.
“Hou je bezig met je echtgenoot; denk je niet dat dat gepast is, aangezien dit je eerste huwelijksnacht is?” Hij deed haar blozen, maar zij liet zich niet ontmoedigen toen de bandiet haar bij de schouders pakte en de graaf hard aankeek. Eufrasia ging aan de kant en liet hem erlangs. Ze hief haar lijkbleke gezicht op. Ze begreep het niet. Alles leek volmaakt, maar kon het niet zijn. Ze voelde haar benen slap worden. De hertog ondersteunde haar onverhoeds. Hij drukte een kus op haar ijzige wang.
“Het is voorbij, Eufrasia”, fluisterde hij. Ze legde haar gehandschoende handen op zijn borst, waarop de schitterende robijnen speld fonkelde.
Ze begreep het niet. Ze was van streek. Ze liet alle gevoel uit zich wegstromen, een laffe uitweg om weg te blijven, een stomme en armzalige manier om niet te hoeven nadenken, en zich gewonnen te geven.
––––––––
Het was 5 mei1789 toen de graaf en enkele van zijn mariniers met de sloep van de Belle terugkeerden aan boord. Het was een prachtige, zonnige dag, een ideale dag om het anker te lichten. Xavier ging naar de brug en keek naar Saint-Malo alsof hij de stad vaarwel zei. Men had zijn terugkeer nog niet verwacht; iedereen dacht dat hij in Versailles was om deel te nemen aan de vergadering der Staten-Generaal. Toen Eufrasia, die bevangen door moedeloosheid en angst de kapiteinshut niet meer had verlaten, vernam dat hij terug was, werd ze weer onrustig en fronste. Ze glimlachte niet meer, ook niet toen haar echtgenoot kwam kijken hoe het met haar ging. Alleen met Venanzio in die onzekere nachten aan boord van de Belle, werd ze ziek. Haar zenuwen hadden het begeven en een gevoel van verslagenheid had haar als een gekooid dier in een dolle onrust gestort.
Het was Lisette die de hertog kwam waarschuwen dat de graaf terug was. Hij vertrouwde Eufrasia aan haar zorg toe, zodat hij naar hem toe kon gaan. Hij zag hem op de brug staan. Een zacht briesje deed de zeilen opbollen. Hij rende met twee treden tegelijk de trap op naar hem toe. Het schip was bezig af te varen.
“Zegt u Frankrijk maar vaarwel, hertog Rues! U zult haar nooit weer zien”, sprak de graaf raadselachtig.
“Waar denkt u ons naartoe te varen?” vroeg Stolfo zakelijk.
“Waar gaan we naartoe, zult u bedoelen”, corrigeerde de graaf hem met een ontspannen glimlach. Met een hoofdbeweging wees hij hem op de kisten die naast de ingang van het laadruim stonden.
“Drie kisten: een voor u, een voor mij en een voor uw vrouw. De bruidsschat, zo u wilt”, sprak hij ironisch. Hij was vreemd kalm, in aanmerking genomen wat er was voorgevallen.
“U hebt de bezittingen verkocht”, raadde Stolfo.
“U bevalt mij, hertog. Dat is altijd zo geweest. U bent niet wie u zegt te zijn, maar aan hersens heeft het u nooit ontbroken”, lachte hij. Hij zag er tevreden uit.
“Een zakenman in hart en nieren, zie ik. U hebt in een paar dagen tijd alle bezittingen verkocht”, complimenteerde de hertog hem. Zijn dierlijke instinct maakte dat hij zich ondanks alles rustig voelde.
“Een tikkeltje onder de waarde, dat geef ik toe, maar gezien de situatie is een half ei beter dan een lege dop”, stelde Xavier. Ze keken elkaar aan.
“Bent u het niet met mij eens, hertog Stolfo Rues van...”, plaagde hij hem met zijn valse naam.
“U weet wie ik ben”, viel Stolfo hem in de rede.
“Ik kan het vergeten en het zou beter zijn als u het ook vergat. Aan de andere kant van de oceaan worden moordenaars niet bepaald met open armen ontvangen. We kunnen ons beter voordoen als rijke edelen die bereid zijn mee te werken aan de grootheid van het land dat ons gastvrijheid verleent, denkt u ook niet?” Met deze opmerking maakte hij Stolfo nieuwsgierig.
“Het fortuin van de hertog en dat van madame Zoraide zal garanderen dat u geen beroep hoeft te doen op mij en mijn bruid”, suggereerde hij, waarmee hij bevestigde dat hij ook de nieuwe identiteit van zijn dochter accepteerde.
Stolfo was wederom genoodzaakt de man zijn vreemde, tevreden en verwaande kalmte het hoofd bieden.
“Hoezo?” wilde hij weten.
“Ik ben gewend mijn beloftes gestand te doen, een beetje zoals u die aan mijn dochter heeft gehouden.” Dit maakte hem opnieuw nieuwsgierig
“Welke beloftes?” Hij reageerde alsof hij zeer verward was.
“De beloftes die ik aan God heb gedaan”, verklaarde hij. Juist: de wetenschap dat zijn beweende dochter springlevend was, moest hem ertoe hebben gebracht serieus te geloven in het bestaan van de Heer die zijn gebeden had verhoord, die haar aan hem had teruggegeven.
“Eén ding. Ik heb uw huwelijk niet gelegaliseerd.” Stolfo was onaangenaam verrast. Hij dacht na over een oplossing.
“Maar...”, en met een samenzweerderig air kwam de graaf dichter bij hem staan. De hertog bleef onbewogen.
“... mijn dochter zal een luisterrijk huwelijk hebben, zoals haar titel vereist, als u dat maar weet!” sprak hij, geen tegenspraak duldend. Dit vervulde Stolfo met een blijdschap die hij niet kon bedwingen en die uitmondde in een oprechte glimlach. Hij zou ook aan zijn laatste nog onvervulde belofte kunnen houden; hij zou haar in het wit voor het altaar treffen. Hij zou haar alles geven wat een vrouw als zij verdiende Stolfo dacht terug aan het moment waarop hij Xavier had kunnen doden; dat zou voor hem geen enkel probleem zijn geweest, maar hij had zich ingehouden en besloten zich over te geven. Dat had hij overgehad voor de vrouw van wie hij hield. Hij had aan zijn eind kunnen komen onder de guillotine, maar zij zou gered zijn, omdat haar vader haar zou hebben vergeven. De zaken stonden er nu beter voor dan voorzien. Voor het eerst dankte hij God, ervan overtuigd dat Hij het was geweest die zijn moordlustige handen had tegengehouden.
“U moet wel veel van haar houden, al denkt u het tegendeel”, liet hij zich ontvallen, geraakt door hun beider genegenheid voor haar, die hen ondanks alles verbond. Ze hadden gestreden tot het uiterste; ze hadden elkaar wederzijds verraden en gekweld, maar goedbeschouwd had Eufrasia haar gefingeerde dood bewust gekozen om het prestige van haar vader niet te besmeuren. Xavier op zijn beurt koos nu voor bedrog om haar niet nog eens te verliezen. Geboren als niemandskind, het resultaat van een nacht van drank en pijn, had hij een dergelijke genegenheid nooit gekend. Nee, van dat alles had hij niet eens durven dromen en zijn liefde voor Eufrasia was iets nieuws voor hem, dat hem vervulde met trots en tevredenheid.
“Zij is mijn dochter, mijn bloed: hoe zou ik niet van haar kunnen houden? Zij is een bedriegster; dat heeft ze laten zien en dat zal ze altijd blijven in de strijd die ze nog altijd tegen mij voert, maar zij is en blijft mijn dochter. Misschien is het probleem wel gelegen in het feit dat zij op mij lijkt, misschien begrijp ik haar niet, misschien begrijpt zij mij niet, misschien...”, antwoordde hij zonder enige haast, bevangen door een liefdevolle apathie die werd verbroken doordat Stolfo ergens anders heen keek. Xavier draaide zich om. Hij zag hoe ze naar hem stond te kijken. Ze ging niet in het zwart gekleed, ze droeg geen rouw in haar hart. Een smaragdgroene, zomerse avondjapon van fladderende zijde maakte haar oogverblindend mooi in de ogen van haar echtgenoot en vertrouwd in die van haar vader. Naast haar stond Lisette en even verderop Nora. Zoraide had haar grimmige verleden van zich afgeschud en was bevrijd van het leed dat haar gedurende haar hele bestaan op haar had gedrukt.
“Een bedriegster.” Ze trok expres die vermaledijde wenkbrauw op.
“Onuitstaanbaar”, antwoordde hij. Ze verrasten iedereen met die schurende woorden.
“Terwijl u rechtschapen en eerlijk bent, graaf van Saint-Malo, deserteur van de Staten-Generaal, verloofd met een kind en klaar om voor de ogen van de wereld een moordenaar te verbergen”, schamperde zij met messcherpe blik. Er lag echter geen bitterheid in haar toon, evenmin als in de reactie van de graaf.
“We lijken op elkaar, zei ik toch net”, viel hij haar in de rede.
“U hebt nooit gedood”, gaf ze zich bloot. Xavier huiverde; dan dacht hij aan God.
“Dat denk jij”, maande hij haar tot stilte. Zij zocht de confrontatie, net als vroeger, maar hij wilde dat niet meer. God, o God. God had haar gebeden verhoord en belofte maakt schuld.
“Zeg mij waarom”, zei ze, plotseling nederig, kwetsbaar, een zenuwinzinking nabij. Xavier daalde de treden af naar haar toe en ging tegenover haar staan.
“Laten we zeggen dat je bent vrijgekocht”, sprak hij raadselachtig, ook voor Stolfo, die zich niet verroerde, zich ervan bewust hoe belangrijk deze ontmoeting was.
“De man die je hebt gekozen is niet ongeschikt”, bezwoer hij. Eufrasia snoof geërgerd. Sinds wanneer was haar vader zo scherp?
“Hij is een moordenaar.” Hij gaf het speculeren, waarin hij een meester was, niet op.
“Slechts in opdracht, nooit zonder motief”, kwam de betrokkene tussenbeide. Hij omhelsde haar en keek Xavier vriendschappelijk aan om de spanning te breken die tussen hen in bleef hangen.
Ze slaagden erin te lachen, zij het geforceerd. Dan herstelde Eufrasia zich in de armen van haar man die haar troostend omhelsde, ook al wist hij dat het geen zin had: over een paar uur zou de afwikkeling van de gebeurtenissen haar er in staven dat alles inderdaad voorbij was.
“Graaf, uw dochter is breekbaar als het fijne kristal van champagneglazen”, plaagde hij haar. Zijn vriend grinnikte.
“U zult nog alle gelegenheid krijgen om te constateren hoe breekbaar mijn dochter is”, zei hij plaagziek. Eufrasia wierp hem een stuurse blik toe.
Ondanks de aanwezigheid van de graaf op het schip en de schijnbare bedoeling van Stolfo om ergens anders te slapen, kwam hij midden in de nacht stilletjes Eufrasia's hut binnen. Het schip deinde gemoedelijk; het geluid van de zee klonk als muziek waarnaar zij op haar bed zat te luisteren, geleund tegen de houten wand. Toen zij hem zag binnenkomen, glimlachte ze.
“Ik begrijp die geheimzinnigheid niet; u bent mijn echtgenoot”, beschuldigde ze hem omdat hij haar alleen had gelaten.
“Slecht nieuws, Eufrasia.” Hij ging naast haar zitten. Een briesje kwam van buiten door de open patrijspoort. Zij staarde hem aan.
“We zijn niet getrouwd”, verraste hij haar.
“In hemelsnaam, wat nu weer...”
“Je vader heeft onze verbintenis niet gelegaliseerd, zoals hij had kunnen doen. Venanzio wordt gezocht en Eufrasia is dood. Zoals voorzien”, glimlachte hij en stak een sigaar op, waarbij hij één been boog.
“Wist u dat?”
“Jazeker, en hij wist het ook”, sprak hij met vanzelfsprekendheid. Een stomp op zijn schouder deed hem opspringen. Hij keek haar grimmig aan.
“Maar u beiden! Bent u twee samenzweerders of wat?” veegde zij hem beledigd de mantel uit.
“Twee vrienden. Wellicht. Ik weet het niet. Een groot man, je vader!”
“Hou toch op!” Ze stond op.
“Hij wil een luisterrijke trouwerij voor je en ik kan hem geen ongelijk geven; je bent niet de eerste de beste.” Hij sloeg van achteren zijn armen om haar heen en probeerde straffeloos haar zwarte nachthemd los te maken, een overblijfsel uit haar prachtige weduwengarderobe.
“Hij heeft alles tot in de puntjes voorbereid”, jammerde zij. Ze draaide zich naar om naar Stolfo, die druk in de weer was met de strikjes, veel te veel naar zijn smaak.
“Op en top een fysiocraat, Eufrasia. Hij is moeilijk te voorspellen”, antwoordde hij, terwijl hij de stijve knoopjes bestudeerde. Ze probeerde zich van hem los te maken. Hij staarde haar strak aan.
“Willen we over je vader en zijn slimheid praten of...” met één beweging scheurde hij haar kleding van haar lijf. Ze hapte naar adem. De scheur was welluidend, hij ontkleedde haar in een flits en ontnam haar de adem. Het gescheurde nachthemd viel op de vloer en Stolfo keek haar zonder enige eerbied aan. Hij hield zich ook aan zijn belofte haar de rouw van het lijf te stropen.
“Prachtig!” stelde hij vast. Hij verhinderde dat zij haar borsten zou bedekken. “Ik haat zwart, heb ik je dat ooit verteld?” fluisterde hij vrijwel tegen haar mond aan, zijn ogen schitterend van een opnieuw oplaaiende passie. Eufrasia had hem tegen willen spreken, doorgaan met bekvechten, maar het was uit met de spelletjes; morgen was vroeg genoeg voor futiliteiten en om allerlei dingen aan de weet te komen.
“Nee”, lachte zij, opgewonden door zijn hand, die vrijpostig langs haar zij naar haar gezwollen, deinende boezem gleed.
“Nu weet je het”, besloot hij en kuste haar zoals hij dat zo goed kon, een beetje vulgair maar uitnodigend, diep en gewaagd, haar onverzadigbaar berovend van haar adem zoals een vampier bloed rooft. Hij knabbelde aan haar. Hij legde haar op het kleine bed in de frisse nachtlucht om haar zachtjes te strelen.
“Ik denk niet dit gepast is”, protesteerde zij zwakjes.
“Niet nadenken, niet praten. In 's hemelsnaam, Eufrasia! Hou je mond, dat is het beste wat je nu kunt doen”, sprak hij ironisch. Ze knibbelde aan zijn oorlel, wat hem opwond.
“Mag ik u niet eens vertellen dat ik van u houd, niets?” hield ze hem tegen.
“Nou, dat wel”, stemde hij blij toe. Hij wierp zich op haar. Hij ging langzaam naar omlaag, zoals nooit eerder was gebeurd.
“Wat doet u?” stamelde zij ongelovig en een beetje gechoqueerd.
“Nieuwe dingen, Eufrasia. Nieuwe dingen op weg naar de Nieuwe Wereld”, grijnsde hij, haar meeslepend in nog heftiger emoties, nieuwe wegen inslaand, nieuwe stormen tegemoet die hen het licht der rede deden verliezen en het laatste draadje nuchterheid doorsneden dat zij nog had weten te bewaren. De tijd was omgevlogen nadat die eerst had stilgestaan; nu kwam alles in een brullende stroomversnelling, ook hun passie maakte een heerlijke duikvlucht en scheerde over de oceaan die op hen wachtte. Ze hield hem niet tegen; het totale vertrouwen dat ze weer in hem had was onwankelbaar. Ze liet hem haar lichaam ontdekken, ging in op zijn uitnodigingen hetzelfde te doen, zonder zich af te vragen of dat wel geoorloofd was. Ze leerden elkaar door en door kennen, bestudeerden elkaars reacties, genoten ervan elkaar beurtelings uit te dagen en af te weren. Ze beminden elkaar steeds heftiger, heftiger dan die eerste keer, heftiger dan de tweede. Het was een intense nacht, zoals elke keer dat ze alleen waren. Eén gedachte verenigde hen in een ongeremde wedloop op het geluk, waarvan ze nu wisten dat het binnen hun bereik lag. Ze zouden boeten voor hun delicten, dat wisten ze en daar waren ze toe bereid, maar ze zouden gelukkig zijn.
Uitgeput lieten ze zich gaan op het kleine bedje en luisterden naar het concert van de nachtelijke zee, het wapperen van de zeilen, het verre geroezemoes van de matrozen die dienst hadden.
“U bent een schoft”, concludeerde Eufrasia na een korte stilte, hun vroegere gesprekken indachtig.
”...of een held, dat zei ik ook”, antwoordde hij. Ze keken elkaar ernstig aan. Toen glimlachten zij als twee onverantwoordelijke schuldigen, ontkomen aan hun veroordeling, onterecht gedompeld in rechtvaardigheid, gered, gek, gelijk en dodelijk.